Dwingelderveld en omgeving
< Aardkundig erfgoed - inleiding
Samenvatting
Gebied met waardevol en goed zichtbaar natuurlijk reliëf van slenken en dekzandruggen met stuifzandkopjes. Het gebied wordt beschouwd als het grootste aaneengesloten gebied van vochtige en natte heidevegetaties van noordwest Europa. Verspreid liggen tal van kleine veentjes, vennetjes en een aantal pingoruïnes. De basis word gevormd door een keileempakket dat is gevormd door het landijs gedurende het Saalien (rond 150.000 jaar geleden). Het gebied strekt zich van Dwingeloo tot bijna aan Beilen. Karakteristiek zijn de vele uitblazingskommen die zich vormden tijdens het laatste deel van de laatste ijstijd (Laat-Pleniglaciaal en het Laat-Glaciaal). In het Holoceen vernatte deze laagtes omdat door de keileemondergrond het regenwater niet kon weg zakken. Zo vormden zich voedselarm veentjes. Aan de noordzijde, is een brede strook Holoceen stuifzandreliëf met vennen aanwezig, het Lheederzand. Aan de westzijde bevindt zich het stuifzandgebied bij Ansen, de Anser dennen.
Aardkundig fenomeen (primair)
keileemrug, pingoruïne, stuifzandreliëf
Overige aardkundige fenomenen
dekzandrug, smeltwaterheuvel (kame), uitblazingskom, ven
Periode(s)
- Pleistoceen - Saalien
- Pleistoceen - Weichselien - Pleniglaciaal
- Pleistoceen - Weichselien - Laat-Glaciaal
- Holoceen - Nieuwe tijd
Gevormd door
landijs, mens, permafrost, wind
Kenmerkendheid
- Goed zichtbaar dekzandreliëf met laagtes en ruggen
- De vennen en veentjes in het Dwingelderveld zijn zeer divers in samenstelling
- Het gebied wordt beschouwd als het grootste aaneengesloten gebied van vochtige en natte heidevegetaties van noordwest Europa.
- De stuifzandzones zijn ontstaan door menselijk ingrijpen als gevolg van te rigoureus verwijderen van heideplaggen
Ontstaansgeschiedenis
De basis van het gebied wordt gevormd door grondmorene of keileem, dat is afgezet tijdens de voorlaatste ijstijd, het Saalien. Het keileem is niet overal even dik en ligt glooiend in het landschap. Het vormt ruggen en geulen met een zuidwest-noordoost oriëntatie. Op één locatie is een kame of smeltwaterheuvel aanwezig, de Benderse berg (Afb. 3), maar net ten zuiden van het gebied, aan de overzijde van de Ruiner Aa, ligt nog een kame. De basis van de geulen ligt ook in het Saalien, ze zijn gevormd door smeltwater dat vrijkwam bij het smelten van de ijskap. In de dalen is daardoor het keileem weer geërodeerd, waardoor hier oudere zandige afzettingen aan de basis liggen.
Tijdens de laatste ijstijd, het Weichselien, is op het keileem dekzand afgezet. Ook het dekzand vormt ruggen met een zuidwest-noordoost richting in het landschap. Er lijkt een verband aanwezig tussen de ligging van de keileemruggen en de hogere dekzandruggen. De tussenliggende laagtes zijn gevormd door sneeuwsmeltwater dat het dekzand soms tot op het keileem wegspoelde.
Het Dwingelderveld wordt begrensd door de Ruiner Aa in het zuiden en de Oude Vaart is het noorden. De basis van beide beekdalen is gevormd door ijssmeltwater aan het einde van het Saalien, maar ze hebben zich in het Weichselien door vrijkomend sneeuwsmeltwater verder ingesneden. Ten zuiden van de Benderse Heide is het dal van de Ruiner Aa erg smal, doordat hier aan de noordzijde een keileem rug aanwezig is. Ook zijn nog enkele vertakkingen van de Oude Vaart aanwezig, o.a. ten noordoosten van Lhee. In de eindfase van het Weichselien vormden zich enkele pingo’s en vervolgens pingoruïnes en ook veel uitblazingskommen. De pingoruïnes, zoals beide Smitsveen, het Moordenaarsveen en het Diepveen liggen verspreid over het gebied. Ze hebben een open verbinding met de ondergrond en worden zo door grondwater gevoed. Net buiten het Dwingelderveld liggen ook enkele pingoruïnes, zoals centraal in Lhee die vervolgens bedekt is geraakt door stuifzand. De uitblazingskommen liggen verspreid in het gebied, maar lijken zich te concentreren in de slenken, zoals het Lange Veen, het Groote Veen en het Zandveen. Hun vorm is onregelmatig en de grootte varieert sterk.
Het dekzand is in het Holoceen weer gaan verstuiven, waardoor er een secundair reliëf van ruggen en laagtes is ontstaan. In de laagtes liggen nu de veentjes en vennetjes, terwijl de hogere delen uit voedselarm zand bestaan, met een droge heide vegetatie. De vennetjes en veentjes worden gevoed door regenwater, de hogere delen draineren het water via het onderliggende keileempakket naar de beekdalen die het gebied begrenzen. Het verstuiven gebeurde in diverse fasen, als gevolg van menselijk ingrijpen en startte vanaf het Subatlanticum, zo’n 3000 jaar geleden. Dit is ook de periode waarin de celtic fields ontwikkeld werden. Later, vanaf de 4e eeuw na Chr., maar in Drenthe met name pas vanaf de 12e eeuw, is er nog een belangrijke fase van verstuiving. De druk op het landschap werd groter en door een toename in de bevolking moest het landbouwareaal worden uitgebreid. Omdat de arme zandgronden in deze omgeving niet voldoende opleverde ontwikkelde er zich een cultuur rond essen, waarbij schapen een belangrijke rol speelden: overdag graasden ze op de heide en ’s avonds gingen ze naar de potstallen, waarin heideplaggen werden gelegd. Na een poos waren de plaggen verzadigd met mest en urine en werden ze op de landbouwgronden gebracht; dit wordt de potstal mestmethode genoemd en zo ontstonden de esgronden. Door overbegrazing en het afplaggen van de heide, en soms zelfs verbranden van heide, vontstonden kale stukken zand, die opnieuw gingen verstuiven. Dit leverde lokale duintjes en laagtes op, wat we nu herkennen als een kleinschalig en ‘onrustige’ reliëf, zoals aan de noord en westzijde van het Dwingelderveld. Om dit verstuiven een halt toe te roepen zijn aan het begin van de vorige eeuw deze gebieden aangeplant met bos. Soms is er sprake van reliëfomkering, waarbij de hoge delen door overbegrazing en verdroging weer gaan stuiven terwijl de oorspronkelijke lagere delen, vochtiger waren en daarom niet weggeblazen werden. Wat dan overblijft is een reliëf waarbij de oorspronkelijke lagere delen, nu de hogere delen vormen. Dit worden forten genoemd; ze hebben vaak een dunne veenkern, die ook vaak weer bedekt is met stuifzand.
Huidige aardkundige processen
In feite is het karakteristieke stuifzandlandschap vastgelegd door beheermaatregelen, zoals de aanplant van de brede bosstrook aan de noordwestzijde. De heide wordt begraasd en zo in stand gehouden en de sterke verstuivingen vanuit het noordwesten zijn door bosaanplant door Staatsbosbeheer geheel gestopt. Door natuurontwikkeling vindt nu weer veen- en natte heide ontwikkeling plaats. Sinds de jaren zestig van de vorige eeuw is er een sterke verdroging opgetreden. Dit hangt samen met de indirecte onttrekking van grondwater ten behoeve van landbouwkundige maatregelen in de directe omgeving. Samen met de toenemende stikstof depositie zorgt dit voor een achteruitgang in de kwaliteit van de vegetatie.
Bodems en waterhuishouding
De diepere ondergrond bestaat uit keileem, dat een sterke invloed heeft op de waterhuishouding van het gebied. In de keileemondergrond hebben zich, door het smeltwater in het Saalien, geulen gevormd. Hierop is vervolgens dekzand afgezet dat deels weer is verwaaid. In de laagtes hebben zich veentjes gevormd. In deze laagtes heeft zich een gliede ontwikkeld en op de hogere delen zijn podzolbodems ontstaan. De gliedelagen versterken de ondoorlaatbaarheid van de bodem, waardoor regenwater en soms ook grondwater vanuit de zijkanten wegstroomt. De dekzanden vormden de bron voor de recentere stuifzanden en bestaan uit vaaggronden. Tot de jaren zestig waren de hydrologische omstandigheden zo goed dat er zich een natte heidevegetatie kon ontwikkelen. Vanaf de jaren dertig vonden er kleinschalige cultuurtechnische ingrepen plaats. De bevloeiingen zoals de plaatselijke boeren gewend waren stopten, maar desondanks mochten zij wel in de wintermaanden plas-dras situaties creëren zodat vorstschade werd voorkomen. In de zomermaanden liet men het waterpeil niet verder zakken dan 30 cm onder het maaiveld. Vanaf de jaren tachtig werden de ingrepen grootschaliger en veranderden de normen (80-110cm – maaiveld), hierdoor werd de ontwatering steeds dieper naar de aangrenzende beekdalen van de Oude Vaart en Wold Aa. Binnen het gebied stroomt het grondwater van de ruggen naar de slenken, waardoor de slenken wat voedselrijker zijn en de ruggen steeds meer uitlogen. Juist in de slenken liggen de veentjes en door de wisselende situaties in de slenken is er een grote variatie in de waterhuishouding en de daarbij passende begroeiing ontstaan.
Relatie archeologie en cultuurhistorie
In het gebied liggen verspreid prehistorische grafheuvels en op sommige locaties ook celtic fields, zoals noord van Ansen. Daarnaast zijn er hoge archeologische verwachtingen m.b.t. de pingoruïnes. In de prehistorie zouden ze gefungeerd kunnen hebben als plek waar gejaagd werd of waar geofferd werd. Het Dwingelderveld is onderdeel van een gaaf landschap waarin esdorpen, heide en groenlanden hun sterke samenhang laten zien. Er zijn beperkt karresporen aanwezig. De essen in randzone rondom het Dwingelderveld hebben naast een cultuurhistorische, ook een hoge bodemkundig grote waarde. De typische esdekken van Dwingeloo zijn gevormd door het opbrengen van heideplaggen, die afkomstig zijn van de uitgestrekte heidevelden van het Dwingelderveld. Hier graasden schapen en het gebied zo het immense heidegebied open. Staatbosbeheer startte in 1906 met het inplanten met grove dennen noord van het heidegebied, daar waar nu de radiotelescoop staat. Dit was enerzijds bedoeld om het stuiven tegen te gaan, maar zeker ook voor de houtproductie, o.a. voor de mijnen in Limburg. In 1929 bezocht Jac. P. Thijsse het gebied. De hoge kwaliteit en variatie in vegetatie die samenhangt met de grote variatie van het landschap met droge ruggen en natte slenken, vormde de aanleiding voor hem om Natuurmonumenten te vragen het gebied aan te kopen en te behouden.
Overlap met eerder aardkundig erfgoed
- Basiskaart Aardkunde: DR2
- Provincie Drenthe: DP.W.32, DP.W.31
Verder lezen
- T.W.M. Bakker, I.I.Y. Castel, F.H. Everts en N.P.J, de Vries, 1986. Het Dwingelderveld, een Drents heidelandschap, Pudoc Wageningen.
- Henk Everts, Gert Jan Baaijens, Ab Grootjans, Nico de Vries & Alex Verschoor, 2005, De Levende Natuur, 106, pp 193-199.
- André Jansen & Ab Grootjans, 2019. Hoogvenen, landschapsecologie, behoud-beheer-herstel. Noordboek Natuur, Gorredijk.
- Provincie Drenthe, Aardkundig waardevolle gebieden DP.W.31. Dwingelose- en Lheedereschen – Dwingeloo en Lhee, gemeente Westerveld; DP.W.32. Dwingelderveld – Dwingeloo;
- Provincie Drenthe, 2010. wAARDEvol Drenthe, Beleidsnotitie Aardkundig Waarden.
- Provincie Drenthe, 2018. Op pad met wAARDEvol Drenthe, Samenvatting, toelichting van ons beleid voor aardkundige waarden. pp 68
- A. Wiewel, 2017. De schoonheid van het Dwingelderveld, Van Gorcum. 111p
Zie ook
ArtikelenHoort bij deze thema'sTrefwoordenDekzand, Pleistoceen, Holoceen, keileemrug, pingoruïne
Begrippen
Specialist(en)Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 17 dec 2024 om 03:02.