Stuwwal Nijmegen
< Aardkundig erfgoed - inleiding
Samenvatting
De stuwwal van Nijmegen is gelegen tussen de Waal en Maas en vormt een hoefijzervormig complex met de stuwwal van de Reichswald in Duitsland, ontstaan door opstuwing van landijs in de voorlaatste ijstijd, het Laat-Saalien (ongeveer 150.000 jaar geleden). Voorbeelden van hoge toppen worden gevormd door de Flierenberg (94 m), de Duivelsberg (76 m) en de Kiekberg (79 m).
Oorspronkelijk maakte deze stuwwal deel uit van een grote aaneengesloten stuwwalcomplex, waar ook de Zuidelijke Veluwe en de stuwwal van het Montferland bij horen. Door aansnijding van de Rijn in de laatste ijstijd (het Weichselien, 110.000-11.700 jaar geleden) is deze verbinding verloren gegaan en zijn de noord- en zuidkant van de stuwwal bijzonder steil geworden. Hier zijn korte, grillige smeltwaterdalen ontstaan. Aan de westkant van de stuwwal ligt een sandrvlakte (spoelzandwaaier) uit de voorlaatste ijstijd.
Aardkundig fenomeen (primair)
stuwwal
Overige aardkundige fenomenen
sneeuwsmeltwaterdal
Periode(s)
- Pleistoceen - Laat-Saalien
- Pleistoceen - Weichselien
- Holoceen
Gevormd door
landijs, mens, smeltwater, wind
Kenmerkendheid
- Een goed voorbeeld van een duidelijke stuwwalboog, gevormd om een glaciaal bekken.
- Markante rechte steile hellingen aan de noord- en zuidkant van de stuwwal door aansnijding door de Rijn.
- Stuwwal met veel representatieve sneeuwsmeltwaterdalen en afzettingen.
- De hoogte van de stuwwal en de ligging nabij rivieren vormde een strategische plek voor een Romeins legerkamp.
Ontstaansgeschiedenis
Opstuwing in de voorlaatste ijstijd
De stuwwal van Nijmegen is gevormd door de uitlopers van een ijslob via het IJsseldal tijdens de voorlaatste ijstijd (het Laat-Saalien, 150.000 jaar geleden), naar het zuiden bewoog. De stuwwal van Nijmegen vormt een groter stuwwalcomplex met het in Duitsland gelegen Reichswald en ligt als een hoefijzer rond het glaciale bekken van Groesbeek, een laagte die ontstond doordat een kleine gletsjer zich vanaf het ijsfront naar het zuidwesten bewoog. De stuwwal is een restant van de stuwwalboog Montferland-Nijmegen-Arnhem, waarvan door de Rijn in de laatste ijstijd grote delen zijn geërodeerd.
Tijdens de stuwing in het Saalien werden aanwezige rivierafzettingen onder druk van het landijs opgestuwd door een ijstong in het bekken van Groesbeek aan de oostkant van de stuwwal. Door de stuwing zijn de bodemlagen scheefgesteld, geplooid en herhaaldelijk over elkaar heen geschoven. Bij sedimentologisch onderzoek bij een groeve bij Mook, bleek dat in de stuwwal zowel opschuivingsschubben als plooiingen voorkomen. Dit komt tot uiting als langwerpige parallelle ruggen die herkenbaar zijn in het reliëf van de stuwwal, die richting het noordwesten lopen, parallel aan het glaciale bekken.
De stuwwal bestaat overwegend uit ‘bruine zanden’, dit zijn grofzandige en grindrijke afzettingen van Rijn en Maas. Ook komen incidenteel kleine slecht doorlatende kleilagen in de stuwwal voor. Deze zijn bepalend voor de grondwaterstroming en hebben rondom de stuwwal geleid tot een groot aantal natuurlijke bronnen en beken, zoals het Groenewater op de Sint Jansberg en het beekje dat vanaf Berg en Dal het Filosofendal instroomt.
Tijdens de maximale uitbreiding van het landijs stroomde smeltwater over de laagste plaatsen van de stuwwal en zette sediment neer aan de westflank tussen Nijmegen en Malden. De smeltwaterdalen die daarbij zijn uitgeschuurd zijn vermoedelijk het Zevendal, de laagte bij Holle Weg en het dal waardoor nu de spoorlijn Nijmegen-Groesbeek loopt. Aan de voet van deze smeltwaterdalen zijn spoelzandwaaiers (sandr) afgezet, opgebouwd uit door het smeltwater geërodeerde zand van de stuwwallen vermengd met Scandinavisch materiaal. De aanwezigheid van de sandr verklaart de flauwe helling aan de westkant van de stuwwal. De binnenstad van Nijmegen ligt ook op deze spoelzandwaaier. Kenmerkend voor deze sandr is een zuidoost-noordwest gericht terrasrand ter hoogte van Grootstal en Goffer. Deze terrasrand is vermoedelijk gevormd door erosie van Rijn- en Maaswater.
Versnijding door de Rijn
Tijdens de laatste ijstijd (het Weichselien, 110.000-11.700 jaar geleden) bereikte het landijs Nederland niet, maar was het zeer koud. Door een afwisselend toendra en poolklimaat was de vegetatie tijdens deze ijstijd spaarzaam. De Rijn had hierdoor een brede vlechtende riviervlakte, die zowel ten noorden als ten zuiden van de stuwwal liep (Gelderse Poort Rijn en Niersdal-Rijn). Door aansnijding van deze rivieren vormden vanaf ongeveer 40.000 de opvallend steile helling van Beek-Ubbergen aan de noordkant van de stuwwal (Afb. 2) en de steile zuidkant van de stuwwal. Hierbij sneed de Gelderse Poort Rijn nu ook langs de zuidelijke rand van de stuwwal bij Elten en is de aansluiting met de stuwwallen van Arnhem en het Montferland verdwenen. Het open karakter van de Mookerheide aan de zuidkant van de stuwwal verzorgt een bijzonder uitzicht over de Maasvlakte.
Stuwwalerosie en lössafzetting
Erosie vond daarnaast ook plaats door afglijding en verspoeling door smeltwater, waarbij sneeuwsmeltwaterdalen vormden. Deze ontstonden doordat de bodem voor lange periodes geheel bevroren (permafrost) was, waardoor smeltwater over het oppervlakte stroomde en veel erosie tot gevolg had. Tijdens smelt in het voorjaar en zomer gleed de bodem op hellingen langzaam af (solifluctie) en omdat smeltwater slecht afgevoerd kon worden, concentreerde de afvoer zich in geulen. Hierbij vormden op de flanken van de stuwwal sneeuwsmeltwaterdalen (droogdalen) met een asymmetrische vorm. Voorbeelden van duidelijke droogdalen zijn het Filosofendal bij Beek, het Kraaiendal bij Malden en het Herrendal bij Mook. Door het steile reliëf als gevolg van de Rijnaansnijding, zijn de droogdalen bij Beek-Ubbergen en de Mookerheide opvallend diep ingesneden.
Aan de voet van deze dalen liggen afspoelingswaaiers aan de oost- en westkant van de stuwwal. Deze bestaan voornamelijk uit grof materiaal. Ook aan de rand van de sandr is materiaal van puinwaaiers afgezet. Ook lopen sneeuwsmeltwaterdalen over de sandr zelf. Vanaf het Holoceen (11.700 jaar geleden) kon het water infiltreren en verloren de meeste dalen hun afvoerende functie.
Naast verspoeling, trad er ook erosie en afzetting door de wind op in het spaarzaam begroeide landschap. Op enkele plekken op flanken van de stuwwal is hierdoor dekzand afgezet, zoals ten oosten van Groesbeek. Plaatselijk kunnen deze zandpakketten een dikte van 2 m bedragen. Daarnaast is löss afgezet in de luwte van de stuwwal, namelijk aan de oostelijke flank.
Vanaf het Holoceen werd het klimaat warmer en natter. Door een slechte afwatering in het laaggelegen bekken van Groesbeek heeft zich plaatselijk veen gevormd, hier is nu het bijzondere natte natuurgebied De Bruuk te vinden.
Huidige aardkundige processen
De aardkundige processen vonden met name in de voorlaatste en laatste ijstijd plaats. In droge dalen kan bij hevige neerslag tegenwoordig nog lokaal erosie optreden.
Bodems en waterhuishouding
In de grofzandige bruine Rijn en Maas zanden ontwikkelden moderpodzolgronden (bruine bosgronden), net als op de sandrvlakte. Op de puinwaaiers en dekzandafzettingen op de flanken van de stuwwal zijn enkeerdgronden ontstaan door ophoging met plaggen op de oude bouwlanden. In het bekken ten oosten van Groesbeek liggen leemgronden zoals poldervaaggronden, ooivaaggronden en leek- en woudeerdgronden. Hydrologisch gezien is het een infiltratiegebied.
Relatie met cultuurhistorie en archeologie
- De stuwwal van Nijmegen was al vroeg een aantrekkelijk vestigingspunt. In het gebied zijn al vondsten uit oude steentijd bekend. Bij Breedeweg, ten zuiden van Groesbeek is een vuursteenwerkplaats uit de middensteentijd (ongeveer 8000 jaar v. Chr) gevonden. Bij Berg en Dal liggen grafheuvels uit de ijzertijd (ongeveer 700 v.Chr.).
- De Romeinen bouwden in 15 v. Chr. een groot legerkamp op de Hunnerberg, op een strategische plek waar de Waal de stuwwal raakt. Hierna is Nijmegen rond 100 na Chr. als stad ontstaan, maar in die tijd stond het bekend als Ulpia Noviomagus Batavorum. Verscheidene Romeinse bouwwerken zijn in de omgeving gevonden, zoals een grote Romeinse villa, daterend uit de 2de eeuw.
- IJzerputjes (klapperstenen) liggen vaak in langgerekte structuren en in rijen, deze volgen geologische
- Woonkernen werden gevestigd op overgang van hoog naar laag, zoals Beek-Ubbergen, Groesbeek en Mook. Rondom deze plaatsen ontstonden complexen enkeerdgronden door bemesting met plaggen.
- Karrensporen (holle weg) lopen op de Mookerheide, op plekken tussen de smeltwaterdalen.
Verder lezen
- Buitenhuis, A., & Wolfert, H. P. (1988). Geomorfologische kaart van Nederland: schaal 1: 50.000: Toelichting op kaartblad 46 Gennep. Pudoc, Wageningen.
- Balen, R.T. van & F.H. Kievits (1989) Sedimentstructurele en glaciotektonische verschijnselen uit het Midden-Saalien in een stuwwalafgraving bij Mook (N-Limburg), Grondboor & Hamer 43, 4.
- Gonggrijp, G. P. (1988). Gea-objecten van Gelderland. Leersum, Rijksinstituut voor natuurbeheer, RIN-rapport, 88, 64.
- Pons, L. J. (1957). De geologie, de bodemvorming en de waterstaatkundige ontwikkeling van het Land van Maas en Waal en een gedeelte van het Rijk van Nijmegen. Wageningen University and Research.
- Stichting voor Bodemkartering (1979). Bodemkaart van Nederland, Schaal 1:50 000: Toelichting bij de kaartbladen 45 Oost ’s-Hertogenbosch en 46 West – 46 Oost Vierlingsbeek. Pudoc, Wageningen.
Overlap met eerder genoemd aardkundig erfgoed
- GEA-object: 46W6 Rijk van Nijmegen
- Van Beusekom (2007): GL 25 Nijmegen
Zie ook
Artikelen- Panorama Landschap - Nijmegen-Groesbeek
- Stuwwallen (beheermodel) (Let op: pagina bestaat niet.)
Stuwwal
Specialist(en)
Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 8 okt 2024 om 02:00.