Stuwwallen Ootmarsum en Oldenzaal
< Aardkundig erfgoed - inleiding
Kaart: Aardkundig Erfgoed
Samenvatting
De stuwwallen van Ootmarsum en Oldenzaal zijn ontstaan door stuwing van landijs in de voorlaatste ijstijd, het Laat-Saalien (150.000 jaar geleden). De hoogste top op de stuwwal van Ootmarsum is de Galgenberg (84 m) en de Tankenberg (81,8 m) is de hoogste top van de stuwwal van Oldenzaal. Oorspronkelijk vormden deze stuwwallen vermoedelijk één aaneengesloten heuvelrug, maar deze is door een ijstong doorbroken. Aan de flanken zijn droogdalen gevormd, evenals gordeldekzandruggen uit de laatste ijstijd (het Weichselien, 115.000-11.700 jaar geleden).
Aardkundig fenomeen (primair)
stuwwal
Overige aardkundige fenomenen
bron, droogdal, sneeuwsmeltwaterdal
Periode(s)
- Tertiar
- Pleistoceen - Saalien
- Pleistoceen - Weichselien
- Holoceen
Gevormd door
landijs, mens, smeltwater, wind
Kenmerkendheid
- Grootste stuwwallen van Twente met ook veel representatieve sneeuwsmeltwaterdalen.
- De stuwwallen bestaan uit Tertiair materiaal (fijne zanden en klei) en keileem, kenmerkend voor stuwwallen in Noordoost-Twente.
- Door de fijnkorrelige samenstelling van de stuwwal komen sprengen voor die hoog op de stuwwal ontspringen.
Ontstaansgeschiedenis
Opstuwing in de voorlaatste ijstijd
De stuwwallen van Ootmarsum en Oldenzaal zijn gevormd door opstuwing door het landijs tijdens de voorlaatste ijstijd, het Laat-Saalien (150.000 jaar geleden). In de stuwwallen zijn de aanwezige bodemlagen onder druk van het ijs scheefgesteld, geplooid en herhaaldelijk over elkaar heen geschoven. Kenmerkend aan de stuwwallen in Noordoost-Twente is het voorkomen van gestuwd Tertiaire materiaal. Deze afzettingen bestaan voornamelijk uit fijne zanden, lemen en keien gevormd in een ondiepe zee. Daarnaast komen in de stuwwallen ook keileem en grofzandige en grindrijke afzettingen van Rijn en Maas voor.
Door het verschil in erosiegevoeligheid van de over elkaar geschoven lagen liggen bovenop de stuwwallen parallelle ruggen. Waar het grove materiaal aan het oppervlakte komt, zijn vaak markante koppen ontstaan doordat het fijner materiaal weg geërodeerd is, zoals de Galgenberg, Braamberg, Zonnenberg, Kuiperberg en Austieberg. De afwisseling van grof materiaal en slecht doorlatende Tertiaire kleilagen in de ondergrond is bepalend voor de grondwaterstroming. Dit heeft geleid tot een groot aantal natuurlijke beken en bronnen rondom de stuwwallen, zoals de Mosbeek, Poelbeek, Rossumerbeek en Snoeijinksbeek. Opvallend is dat veel bronnen hier hoger op de stuwwal ontspringen dan bijvoorbeeld de bronnen op de stuwwal van de Veluwe.
Aan de westkant van de stuwwal van Ootmarsum zijn spoelzandwaaiers (sandr) afgezet. Deze zijn gevormd door smeltwaterstomen die vanuit het landijs over de stuwwal stroomde en aan de voet het geërodeerde zand van de stuwwallen neerlegde. Deze spoelzandwaaiers is bij Mander nog aan het oppervlakte te vinden.
Stuwwaldoorbraak
Deze stuwwal vormde in twee fasen. Eerst lag in het glaciale bekken van Nordhorn een ijstong en vormde een stuwwal die vanaf Uelsen in Duitsland tot aan Oldenzaal reikte. Het ijs breidde zich daarna in zuidelijke richting uit, waarbij de stuwwal van Ootmarsum vermoedelijk is doorbroken ter hoogte van Rossum. Het deel van de stuwwal ter plaatse van de doorbraak werd meegenomen door het landijs en vervolgens afgezet in de stuwwal tussen Enschede en Oldenzaal.
Daarna breidde het landijs zich verder uit naar het zuiden en is de stuwwal van Ootmarsum volledig overreden. Hierbij is keileem op de stuwwallen afgezet en is hun bovenkant gladgeschoven en zelfs gedrumliniseerd. Voornamelijk de stuwwal van Oldenzaal heeft een gedrumliniseerd karakter met een steile noordflank en een geleidelijk aflopende zuidhelling die grotendeels uit keileem bestaat.
Stuwwalerosie en dekzandafzetting
In de laatste ijstijd (het Weichselien, 115.000-11.700 jaar geleden), bereikte het landijs Nederland niet, maar was het wel zeer koud. De vegetatie was spaarzaam (afwisselend toendra en poolklimaat). Tijdens smelt in het voorjaar en zomer gleed de bodem op hellingen langzaam af (solifluctie) en omdat smeltwater slecht afgevoerd kon worden door de ondoorlatende permafrost in de ondergrond, concentreerde de afvoer zich in geulen. Hierbij erodeerde de stuwwallen en vormden sneeuwsmeltwaterdalen, die voornamelijk in de stuwwal van Ootmarsum goed ontwikkeld zijn. Fraaie voorbeelden hiervan zijn het Springendal en de Hazelbekke in de stuwwal van Ootmarsum. De dalen zijn gevormd in de kleiige Tertiaire afzettingen, die makkelijker te eroderen zijn dan de grovere zanden van de Rijn en Maas, die als ruggen in het terrein liggen. Aan de voet van de sneeuwsmeltwaterdalen kunnen puinwaaiers aanwezig zijn, die uit grof materiaal bestaan. Met het verdwijnen van de permafrost vanaf het Holoceen (vanaf 11.700 jaar geleden) kon het water infiltreren en verloren de meeste dalen hun afvoerende functie (het werden droogdalen), ook stopte vanaf toen de vorming van de spoelzandwaaiers.
Naast verspoeling, trad er ook erosie en afzetting door de wind op in het spaarzaam begroeide landschap. Op enkele plekken op flanken van de stuwwallen zijn hierdoor gordeldekzandruggen afgezet. Vooral in de laagtes tussen de stuwwalwelvingen is dekzand te vinden.
Huidige aardkundige processen
De aardkundige processen vonden met name in de voorlaatste en laatste ijstijd plaats. In droge dalen kan bij hevige neerslag tegenwoordig nog lokaal erosie optreden.
Bodems en waterhuishouding
Deze stuwwallen zijn minder droog en voedselarm dan de grofzandige stuwwallen in Midden-Nederland, waardoor deze stuwwallen beter bruikbaar zijn. In de grofzandige Rijn en Maas zanden ontwikkelden moderpodzolgronden (bruine bosgronden). Veldpodzolgronden komen voornamelijk voor in gebieden met keileem. Waar Tertiaire afzettingen aan het oppervlak komen, liggen kleiige bodems. In enkele dalen liggen venige bodems. Voornamelijk aan de flanken, maar ook bovenop de stuwwal, zijn enkeerdgronden ontstaan door ophoging met plaggen op de oude bouwlanden. Waar geen keileem in de stuwwal voorkomt, vindt infiltratie plaats.
Relatie met cultuurhistorie en archeologie
- Het reliëf is belangrijk geweest voor de ligging van grafheuvels (Laat-Neolithicum, Bronstijd), die vaak op markante plekken in het landschap werden opgeworpen, zoals het Mandergrafveld, Vassergrafveld, Haarlergrafveld en nabij de Tij. Op de Manderheide is het meest zuidelijk hunebed gevonden. Daarnaast zijn verschillende urnenvelden en oude akkercomplexen (Celtic fields) uit de IJzertijd gevonden.
- Woonkernen werden gevestigd op overgang van hoog naar laag, zoals Vasse, Ootmarsum, Oldenzaal en Enschede. Rondom deze plaatsen ontstond een groot aantal complexen enkeerdgronden door bemesting met plaggen, zoals de Hezingeresch, Vasseresch, Nutteresch, Reutumeresch, Rossumeresch, Lemseleresch en Usseleresch.
- Het grote verhang in reliëf en grondwaterstand, maakte de oostelijke flank van deze stuwwal geschikt voor de aanleg van sprengen, watermolens voor de papierindustrie vanaf de 16e eeuw. Hun positie in het landschap hangt vaak samen met de aanwezigheid van smeltwaterdalen. De aanleg van watermolens zorgde voor opstuwing van water en zelfs veengroei vanaf de Middeleeuwen. De watermolens Frans en Bels op de stuwwal van Ootmarsum zijn voorbeelden van voormalige papiermolens die nog aanwezig zijn.
- Verschillende steenovens op de stuwwallen van Ootmarsum en Oldenzaal maakten gebruik van de aanwezigheid van Tertiaire klei en kleileem. Een voormalige groeve ligt op de Kuiperberg, waar naast de Steenfabriek Scholten gevestigd was.
Verder lezen
- De Soet, F. (1975). Gea-objecten van Overijssel. Arnhem, Rijksinstituut voor natuurbeheer, RIN-rapport, 32, 605.
- Ebbers, G. & Van het Loo, H. (1992). Bodemkaart van Nederland, Schaal 1:50 000: Toelichting bij kaartblad 28 Oost – 29 Almelo – Denekamp. Pudoc, Wageningen.
- Smeenge , H. (2020). Historische landschapsecologie van Noordoost-Twente: Acht interdisciplinaire studies op het snijvlak van aardkunde, ecologie en cultuurhistorie (ca. 13.000 BP – heden). [Thesis fully internal (DIV), University of Groningen]. University of Groningen. https://doi.org/10.33612/diss.134199426
- Van de Berg, M.W. & Den Otter, C. (1984). Geology and morpholog of a part of the Ootmarsum ice-pushed ridge. Palaeohistorica 24, p. 35-40.
- Van den Berg, M.W. Den Otter, C. (1993). Toelichtingen bij de geologische kaart van Nederland 1:50.000. Blad Almelo Oost / Denekamp (280/29). Rijks Geologische Dienst, Haarlem.
Overlap met eerder genoemd aardkundig erfgoed
- GEA-object: 28O6 Stuwwal van Ootmarsum, 28O6a Hazelbekkedal
- Van Beusekom (2007): OV 19 Ootmarsum
Zie ook
Aardkundig erfgoedStuwwal
Begrippen
Specialist(en)Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 1 feb 2025 om 03:01.