Archeologie en resten van dieren

Introductie

Resten van dieren uit archeologische opgravingen maken een reconstructie mogelijk van de natuurlijke omgeving van de mens in het verleden en van het gebruik dat mensen maakten van dieren en dierlijke producten. Daarmee scheppen ze tevens een beeld van die mens zelf. Dit artikel beschrijft hoe er bij opgravingen en het daarop volgende onderzoek rekening gehouden kan worden met deze belangrijke informatiebron over het verleden.

Een bruin skelet van een varken ligt in het zand.
Het skelet van een dertiende-eeuws varken in een opgraving.
Een pot ligt op zijn zij en er zijn kleine bruine lijsterborstjes uitgevallen.
Pot met de resten van dertig ingemaakte lijsterborstjes uit Romeins Nijmegen.
Een zwart bord met daarop zand en wat lijken op botjes.
Bord met de resten van een maaltijd voor een dode uit een Romeins graf.
Een bergje botten met daarnaast een briefje waarop de vondstomstandigheden staan beschreven.
Dierlijk bot, gevonden tijdens een opgraving.
Een bijl gemaakt van een gewei, op een gele ondergrond. In het midden zit een vierkant gat.
Bijl gemaakt van het gewei van een eland uit de brons- of ijzertijd, waarschijnlijk gebruikt om de bodem mee te bewerken.
Twee taartdiagrammen, van nu en de Romeinse tijd. Verdeeld in rund, schaap/geit, varken, en kip.
Het belang van verschillende diersoorten voor de vleesconsumptie in Romeins Nijmegen, gereconstrueerd uit het bij opgravingen gevonden bot, vergeleken met de huidige consumptie in Nederland.
Vier goudkleurige kammen op een donkerrode ondergrond.
Tiende-eeuwse kammen van gewei uit de ringwalburg van Oost-Souburg.
Bruine haringresten op een witte ondergrond.
Resten van gekaakte haring uit het zestiende-eeuwse ‘Colfschip’ uit Biddinghuizen.
Een microscoopfoto van roofmijt.
Roofmijt, indicatief voor mest (foto Jaap Schelvis, Scarab).
Een la met botten afscheiden door plastic wandjes.
Vergelijkingscollectie van recente dieren: hier een la vol scheenbeenderen van zoogdieren (links) en een vol botten van verschillende vissen (rechts).
Op een opgraaflocatie liggen botten in de grond die van de benen van een hert lijken te zijn.
Skelet van een edelhert. Een van de terrein-offers die een vierde-eeuwse ijzerproductie-nederzetting in Raalte markeerden
Een schaapskudde.
Schapen worden gehouden voor de mest, de wol en – na de slacht – voor de vacht en het vlees
Een schilderij met potten en schalen met daarin onder andere vis en bonen.
Gereconstrueerde impressie van de vijftiende-eeuwse keuken van het huis In den Struys uit Veere, met onder andere haring en kabeljauw. Bij het archeozoölogische onderzoek van de beerput zijn daarvan resten teruggevonden
Een schilderij van een man die een varken slaat met een moker.
Mens en dier: de slacht van een varken

Bot en dierenresten op archeologische vindplaatsen

Bot en andere resten van dieren, zoals ivoor, gewei, leer, schelpen, schubben van vissen en skeletdelen van insecten, komen voor in vrijwel alle archeologische vindplaatsen. De mens viste, maakte jacht op zoogdieren en vogels, verzamelde schelp- en schaaldieren, fokte vee om zich te voorzien van melk en vlees of om trekdieren te kweken voor de ploeg, hield huisdieren als rijdier, waakhond of gezelschapsdier enzovoort. En dan was er nog het ‘ongedierte’, zoals ratten, muizen en luizen, die ongewenst de menselijke woonplekken opzochten. Van al deze verschillende diersoorten met hun verschillende nut of onnut voor de mens worden resten teruggevonden.

Skeletten

In uitzonderlijke gevallen worden dierenresten in de vorm van skeletten teruggevonden op archeologische vindplaatsen. Dat gaat dan vaak om dieren die niet gegeten werden, zoals ongedierte, of omdat ze te zeer als kameraad beschouwd werden om ze te willen eten, zoals in verschillende perioden paarden, honden en katten. Soms waren het zieke dieren die men niet meer wilde eten of dieren die bewust als offer begraven werden.

Slachtafval en voedselbereiding

Het merendeel van het dierlijke bot dat voorkomt op archeologische vindplaatsen wordt gevormd door slachtafval en de resten van voedselbereiding en maaltijden. Dit regelmatig door de slachtbijl gefragmenteerde bot met hak-, snij- en zaagsporen komt overal in bewoningslagen voor, vaak ook geconcentreerd in afvallagen, beerputten of in onbruik geraakte greppels en waterputten.

Andere vindplaatsen van dierlijk bot

Behalve in de vorm van skeletten en als slachtafval of maaltijdresten, kan dierlijk bot ook in een menselijk graf of in een crematie worden aangetroffen als bijgift of als restant van een dodenmaaltijd. Daarnaast vinden we bot, gewei, ivoor en leer als weerslag van het gebruik ervan als grondstof: resten van gebruiksvoorwerpen, halffabricaten of afval van fabricage.

Archeologie en resten van dieren

Het onderzoek naar bot en andere resten van dieren die in archeologische context gevonden worden, noemt men archeozoölogie of zoöarcheologie. De archeozoöloog onderzoekt deze dierlijke resten om inzicht te verwerven in de ontwikkeling van de dierenwereld in het verleden, maar vooral om een beeld te krijgen van het gebruik van dieren door de mens. Dergelijk onderzoek is deels gericht op het economische gebruik van dieren, maar ook de rituele of mentale betekenis van dieren is een belangrijk onderwerp. Daarnaast komen onderwerpen aan de orde als de natuurlijke omgeving van de mens en hoe de mens die – vaak seizoensmatig – exploiteerde. Om dit soort onderzoek mogelijk te maken, is het belangrijk dat het dierlijke materiaal tijdens opgravingen zorgvuldig verzameld wordt en op een effectieve wijze wordt bestudeerd, zodat we de vragen die we over het menselijke handelen in het verleden hebben ook daadwerkelijk kunnen beantwoorden.

Voor de archeoloog vormen bot en andere dierlijke resten een belangrijke bron van informatie om het verleden te reconstrueren. De meeste waarnemingen aan het bot worden met het blote oog gedaan. Naast deze ‘macroscopische’ informatie kan er ook via de microscoop en via chemisch onderzoek informatie worden verkregen.

Op basis van deze gegevens en de daarop gebaseerde informatie over dieren worden op een hoger niveau conclusies getrokken over de mens in het verleden: het milieu waarin hij leefde, migratiepatronen, seizoensbewoning of -activiteiten, de voedseleconomie, handel en uitwisseling, sociale differentiatie, rituele gebruiken, ideeën over een hiernamaals et cetera.

Macroscopische informatie

Bij archeologisch onderzoek op macroscopisch niveau gaat het om informatie over het verleden op grond van primaire gegevens die met het blote oog aan bot zijn waar te nemen. Deze primaire gegevens vallen in zes groepen uiteen, waarbij de betrouwbaarheid van de interpretaties mede wordt bepaald door het onderzochte aantal stukken bot en de fysieke kwaliteit.

Diersoort

De determinatie van botten op diersoort (bijvoorbeeld varken, beer, zalm) geeft een beeld van het jachtwild en de huisdieren waarover de mens beschikte, en – gekwantificeerd – over de samenstelling van de jachtbuit, de veestapel of het menu. Zo’n overzicht van diersoorten biedt ook een impressie van het klimaat en het landschap. Zo geven vogels en zoogdieren een indruk van het milieu dat men exploiteerde (bijvoorbeeld bos, hei, grasland, moeras), en vissoorten of men in zoet, zout of brak water viste. In de tijd laten de aangetroffen diersoorten zien wanneer bepaalde soorten gedomesticeerd werden, beesten uitgestorven raakten of juist op eigen kracht of door inmenging van de mens in onze streken werden geïntroduceerd. Voorbeelden van dit laatste zijn de introductie van de kat en de kip in de Romeinse tijd en het konijn in de middeleeuwen. Bovendien kan een soortenlijst waar wild op voorkomt wat zeggen over bijvoorbeeld de adellijke status van bewoners van een terrein en vertelt het voorkomen van ongedierte over de hygiëne in het verleden.

Skeletelement

Het type skeletelement van dieren en welk deel daarvan gevonden is, bijvoorbeeld een fragment van een rib, geeft informatie over consumptiepatronen van mensen. Uit het spectrum van skeletelementen kan zo geconcludeerd worden of er op de ene plek geslacht is en op een andere geconsumeerd, dat door de ene groep uit een nederzetting betere delen van dieren werden geconsumeerd dan door een andere groep, of dat het verkrijgen van leer en bont van sommige dieren van belang was. Zo zijn werkplaatsen waar het leer van bijvoorbeeld schapen en runderen gelooid werd, archeologisch vaak goed te herkennen aan de grote hoeveelheden botten van de handen en voeten van deze dieren. De huiden werden namelijk met deze skeletdelen er nog aan verhandeld.

Modificatie en pathologie

Sporen van modificaties aan botten en andere resten van dieren, zoals breukpatronen, snij-, hak- en zaagsporen, verbranding of crematie, kleur, verwering en knaagsporen, leveren vooral informatie op over de manier waarop er na hun dood gebruik van dieren werd gemaakt. Denk hierbij aan de manier van slachten, het villen, het bewerken van been en gewei tot voorwerpen, de wijze van voedselbereiding (bijvoorbeeld roosteren, roken, braden) en de manier waarop afval werd afgedankt. Ook is te zien dat bot al dan niet aan het oppervlak heeft gelegen, en of er sprake is van verbranding, crematie, of van ziekte. Pathologieën zoals woekeringen of slijtage van het bot geven vaak inzicht in hoe dieren tijdens hun leven werden gebruikt. Zo duiden bepaalde woekeringen op overbelasting van trek- of lastdieren. Sporen van slijtage, verwering en kleur spelen ook een belangrijke rol bij het verkrijgen van inzicht in de conservering van het bot.

Leeftijd en geslacht

Botmateriaal bevat vaak anatomische indicatoren voor leeftijd en geslacht, bijvoorbeeld vergroeiing van gewrichtsuiteinden, doorbraak en slijtage van tanden en kiezen, groeilijnen, robuustheid van hoektanden en de vorm van de aanhechtingsplaats van spieren. Voor archeozoölogen geven deze gegevens inzicht in de samenstelling van de veestapel en met name ook in het gebruik van de landbouwhuisdieren. Zo wordt bij runderen uit deze gegevens geconcludeerd of ze gebruikt werden als trekdier of voor productie van melk en mest of juist primair voor de vleesproductie. Bij wild kan het bijvoorbeeld inzichtelijk maken of de mens bij de jacht voorkeur had voor mannetjes of vrouwtjes of voor bepaalde leeftijdsklassen.

Grootte

Bij archeozoölogisch onderzoek worden maten gebruikt om onderscheid te maken tussen wilde en gedomesticeerde vormen, tussen mannetjes en vrouwtjes, maar vooral ook om verschillen aan te geven tussen verschillende groepen of ‘foklijnen’. De grootte van bot geeft bovendien een indruk van de gezondheid van een dier en in hoeverre er voldoende voedsel beschikbaar was.

Gewicht

Het gewicht van het bot van dieren wordt bij archeozoölogisch onderzoek vooral gebruikt om het relatieve belang van verschillende diersoorten voor de vleesvoorziening aan te kunnen geven.

Microscopische en chemische informatie

Over het algemeen kan er bij archeologisch onderzoek via de microscoop op drie gebieden informatie van dierlijke resten worden verkregen. Chemisch onderzoek kan weer andere gegevens opleveren.

Diersoort

Voor een deel van het archeozoölogisch onderzoek wordt de microscoop gebruikt. Op de eerste plaats is dat onderzoek naar heel kleine dieren, zoals mijten, luizen en andere insecten. Deze leveren vooral informatie over het lokale milieu. Zo kunnen resten van bepaalde mijten uit grondmonsters van de plek waar vroeger de stal van een boerderij heeft gestaan aantonen dat daar bijvoorbeeld schapen werden gehouden. Wanneer bot van zoogdieren heel erg gefragmenteerd is, zoals bij menselijke crematies, kan bestudering van het botweefsel, ofwel histologie, soms uitsluitsel geven of er behalve menselijk bot ook resten van dieren aanwezig zijn. Op deze manier kan worden vastgesteld of bij het begrafenisritueel het meegeven van dierlijke bijgiften een rol speelde.

Gebruikssporen

Bij gebruikssporenanalyse worden veranderingen aan het oppervlak bestudeerd. Op grond van kenmerkende groepen kleine krasjes aan het oppervlak van voorwerpen gemaakt van bot, gewei of ivoor kunnen conclusies worden getrokken over hun gebruik, bijvoorbeeld voor het schoonschrapen van huiden. Omdat voedsel ook krasjes achterlaat op tanden, kan soms ook worden vastgesteld of bijvoorbeeld varkens in stallen werden gehouden en gevoerd of dat ze in het bos werden gehouden en veel ruwer voedsel aten.

Leeftijd en seizoen

Binnen archeozoölogisch onderzoek wordt de microscoop ook gebruikt om bijvoorbeeld aan de hand van de tekening van het oppervlak of de doorsnede van tanden informatie te krijgen over de leeftijd van de dieren of over het seizoen dat er geslacht werd. Dergelijke informatie geeft inzicht in de opbouw van de veestapel en in de strategie bij de voedselproductie.

Chemische samenstelling

In bot en ander dierlijk weefsel zitten biomoleculen als DNA en eiwitten. Deze weefsels bevatten informatie over erfelijke eigenschappen en zijn – als ze bewaard zijn gebleven – daardoor te gebruiken om onder andere verwantschappen vast te stellen. Dit levert informatie over domesticatie, fok, migratie en import van dieren. Dit type onderzoek wordt steeds meer toegepast. Hetzelfde geldt voor onderzoek aan stabiele isotopen zoals strontium, zuurstof, koolstof en stikstof, en sporenelementen. De samenstelling hiervan wordt voor een deel bepaald door het voedsel dat door dieren gegeten werd. Daardoor kan uit de analyse van de isotopen en sporenelementen worden afgeleid in welke omgeving dieren vroeger leefden, maar ook of ze via handel van elders werden aangevoerd.

Opgraving

Om de informatie over het verleden die in dierlijk bot en ander weefsel aanwezig is ook daadwerkelijk te kunnen benutten, moeten eisen gesteld worden aan de opgraving. Het studiemateriaal (bot en andere dierlijke resten) moet adequaat worden verzameld. Dat betekent dat zowel de manier van verzamelen als de hoeveelheid materiaal die wordt geborgen aansluit bij de vragen die men wil beantwoorden.

Zeven en zalmen

Als we met archeozoölogisch onderzoek een antwoord willen vinden op een simpele vraag als ‘Wat at men?’ kunnen we bij een opgraving niet volstaan met handmatig verzamelen van dierlijke resten. De meeste resten van vissen, vogels en kleinere zoogdieren die als slacht-, keuken- of maaltijdafval nog in de bodem aanwezig zijn, zullen over het hoofd worden gezien. Resultaat is dat de verzamelde resten bepaald geen afspiegeling vormen van wat er aan informatie in de bodem aanwezig was. Gebruiken we die resten om het voedingspatroon uit het verleden te reconstrueren, dan geeft dat een zeer vertekend beeld: een haring, zalm of paling zul je niet vinden. Voor de beantwoording van dit soort vragen moet een deel van de grond waarin dierlijke resten worden vermoed gezeefd worden. Voor de meeste vragen volstaan zeven met een maaswijdte van twee millimeter, maar wil men ook de resten van bijvoorbeeld haring en spiering goed verzamelen, dan is een kleinere maaswijdte nodig.

Bijna altijd wordt water gebruikt om de grond over de zeven te spoelen. Het is daarna van belang dat het botmateriaal langzaam aan de lucht droogt. Doet men dat niet en zet men het bijvoorbeeld in de zon, dan is de kans groot dat het bot of gewei schilfert, barst en uit elkaar valt. Hierdoor kan veel informatie verloren gaan. Zo kunnen door het schilferen van het bot aanvankelijk zichtbare snijsporen verloren gaan, waardoor aanwijzingen over bijvoorbeeld het villen van dieren verdwijnen.

Soms wordt het residu van de zeef in het veld uitgezocht. De stukjes bot, de visresten, maar ook andere vondsten als kralen of spijkers, worden eruit gehaald en de rest wordt weggegooid. Degene die dit uitzoekwerk doet, moet dus goed kunnen herkennen hoe fragmenten van bijvoorbeeld vogelbotten of visschubben er uitzien. Als die kennis op de opgraving niet aanwezig is, kan dit werk beter aan de specialist worden overgelaten.

Monsters en mijten

Om met archeologisch onderzoek een antwoord te vinden op bepaalde vragen, is het noodzakelijk om grondmonsters te nemen. Dat geldt bijvoorbeeld voor het onderzoek van geleedpotigen, zoals insecten en mijten. Zo worden mosmijten onderzocht als men het landschap rond een nederzetting wil reconstrueren. Andere typen mijten worden gebruikt om mest te onderzoeken. Zo kan, zonder een bot te bestuderen, vastgesteld worden welke dieren er in een stal stonden. Het onderzoek van de chitine-skeletjes van deze minder dan één millimeter kleine diertjes komt vooral van pas op plekken waar bot niet bewaard is gebleven, zoals in zure, venige lagen. Monsters van één liter grond zijn nodig, die de specialist verder zelf in zijn lab behandelt en onderzoekt.

Aantallen en representativiteit

Archeozoölogie is een grotendeels kwantitatieve wetenschap. Om bijvoorbeeld vast te stellen hoe de veestapel er uit zag, moet er vooral veel geteld worden: hoeveel skeletdelen van welke dieren er gevonden zijn, hoeveel skeletdelen volgroeid waren en hoeveel niet, hoe groot de aantallen doorgebroken en nog niet doorgebroken tanden en kiezen zijn enzovoorts. Dergelijke gegevens beginnen pas te spreken als er redelijk wat van zijn. Daarbij komt dat binnen een opgraving vaak meerdere perioden zijn te onderscheiden. De verzameling gegevens waarmee we aan de slag gaan, moet representatief zijn voor die verschillende perioden. Omgekeerd moet, als er veel verschillende typen grondsporen uit een periode zijn, het materiaal ook die diversiteit representeren. Dit leidt er toe dat er eerder duizenden dan honderden botten en andere resten nodig zijn om archeologische vragen goed te kunnen beantwoorden.

De aard van skeletten vaststellen

Bij archeologisch onderzoek bestaan de meeste dierlijke resten uit gefragmenteerde of door de vleesbijl kapot gehakte stukken bot, visresten, mosselschelpen en dergelijke, die als afval in kuilen en greppels zijn terechtgekomen. Soms worden er echter ook skeletten of delen van skeletten aangetroffen. Dit kunnen weggegooide dode dieren zijn, maar ook zorgvuldig geofferde en begraven beesten of stukken daarvan. Om de aard van dergelijke vondsten goed te kunnen vaststellen is het van belang dat een archeozoöloog in het veld te hulp schiet. Hij of zij kan dan zelf vaststellen op welke manier het lijk van het dier in de bodem terecht is gekomen: of dit met zorg is gebeurd of niet, of alle onderdelen aanwezig zijn of dat er sommige ontbreken, en als er zaken ontbreken of dit waarschijnlijk opzettelijk is gebeurd of dat de tand des tijds hier debet aan is. Dergelijke expertise in het veld is helemaal van belang als skeletten slecht bewaard zijn en dus moeilijk te herkennen; soms is niet meer dan een silhouet van het begraven dier plus wat stukjes tand overgebleven.

Bedreigingen voor archeologische informatie

Een van de uitgangspunten van de archeologische monumentenzorg in Nederland is behoud in situ. Dat wil zeggen: als het maar even kan archeologische resten in de bodem laten zitten voor later. Dat is een prachtig op toekomstig onderzoek gericht principe, maar er moet wel voor gewaakt worden dat in de tussentijd de archeologische informatie die verpakt in het bot zit niet verloren gaat. Bot zal namelijk, net als andere zaken, in de bodem vergaan. Deze degradatieprocessen kunnen van biologische, mechanische en chemische aard zijn. Biologische, mechanische en chemische degradatieprocessen hebben invloed op de beschikbaarheid en kwaliteit van de informatie die in het bot aanwezig is.

Biologische degradatie

Vooral micro-organismen zoals bacteriën en schimmels kunnen bot flink aantasten. Het bot wordt daardoor poreus en kwetsbaar en valt uiteindelijk uit elkaar. Ook wortels van planten kunnen schade aanrichten als ze in het bot dringen en het uit elkaar drukken. De snelheid waarmee deze vormen van degradatie zich afspelen is vooral afhankelijk van het milieu waarin het bot zich bevindt. Zo vindt aantasting door schimmels en planten vooral plaats in een zuurstofrijk milieu. Dit is met name te vinden in goed ontwaterde bodems. Omgekeerd, in een zeer natte omgeving, zoals op veel plaatsen in West-Nederland met een hoge grondwaterspiegel, is biologische aantasting zeer gering.

Mechanische degradatie

Het gevaar van degradatie door mechanische oorzaken is groot als bot en andere dierlijke resten vlak aan het oppervlak liggen. Het bot wordt dan makkelijk vertrapt of barst door een combinatie van vocht en vorst. Ook bodembewerking, zoals ploegen, en bouwactiviteiten in de buurt, zoals heien, en zetting als gevolg daarvan, kunnen een dergelijk effect hebben.

Chemische degradatie

Bot bestaat uit twee componenten, een organische, elastisch collageen, en een minerale, hard apatiet. De combinatie van deze twee in bot heeft hetzelfde effect als staal en cement in gewapend beton: het geeft elasticiteit en stevigheid. Ook in de bodem zorgt het voor duurzaamheid van het bot. Beide componenten kunnen echter chemisch aangetast raken. Het is vooral de combinatie van een zure bodem en stroming van het grondwater die snelle chemische degradatie veroorzaakt.

Bescherming van archeologische vindplaatsen

Goed doorlatende zure bodems met een grote beschikbaarheid van zuurstof zijn funest voor botmateriaal. Gunstig zijn vooral basische – dus meestal kalkrijke – en slecht doorlatende bodems met weinig of geen zuurstof. Bij de bescherming van archeologische terreinen is het dan ook van belang de grondwaterstand zo stabiel en hoog mogelijk te houden en verzuring tegen te gaan. Om de vinger aan de pols te houden kan het van belang zijn dergelijke terreinen in de gaten te houden wat betreft de kwaliteit van bot. Dit is te meer van belang, omdat de conserveringstoestand van dierlijke resten een goede indicator is voor de fysieke kwaliteit van een archeologische vindplaats als geheel.

Kwaliteit bewaken van archeologisch onderzoek naar resten van dieren

Archeozoölogie, het onderzoek van archeologisch bot, op het snijvlak tussen archeologie en de natuurwetenschappen, is echt specialistenwerk. Een belangrijke kwaliteitsbepalende factor is dan ook of de onderzoeker daadwerkelijk gespecialiseerd is in dit onderzoek. Om aan te geven dat men beschikt over de juiste kwalificaties kunnen personen zich formeel laten registreren als specialist en kunnen bedrijven zich laten registreren. Zie hiervoor de website van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIKB) met de geldige ‘Beoordelingsrichtlijn’. Soms wordt een ‘superspecialist’ ingeschakeld, bijvoorbeeld als er veel resten van vissen zijn gevonden of bij onderzoek aan insecten of mijten. Hetzelfde geldt voor bijvoorbeeld gebruikssporenanalyse of onderzoek aan DNA of sporenelementen. Verder is het wenselijk dat de specialist niet in zijn eentje werkt, maar contact heeft met zijn of haar nationale en internationale collega’s. Een flink stuk van de kwaliteit van het werk hangt af van deze onderlinge uitwisseling van kennis, ervaring en ideeën.

Voor een deel wordt archeozoölogisch onderzoek uitgevoerd door gespecialiseerde bedrijven, maar ook sommige opgravingsbedrijven, universiteiten en overheden hebben dergelijke specialisten in huis.

Beschikking over bronnen en collecties

Behalve over specialistische literatuur is het van belang dat de archeozoöloog beschikt over een goede vergelijkingscollectie, een collectie recent dierlijk materiaal, die hem of haar in staat stelt ook gefragmenteerd bot te kunnen determineren. Om het onderzoek te kunnen vergelijken met resultaten uit het verleden is het gepubliceerde botonderzoek in Nederland door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed ontsloten door het via www. cultureelerfgoed.nl toegankelijke attenderende systeem voor archeozoölogische informatie BoneInfo.

Programma van eisen

Bot en andere resten van dieren uit archeologische opgravingen zijn belangrijke informatiebronnen om het leven van de mens in het verleden te kunnen reconstrueren. Ze scheppen een beeld van jacht, veeteelt, voedseleconomie, het milieu, handel, sociale status et cetera. Het is daarom van groot belang dat deze materiaalgroep goed geborgen wordt en zorgvuldig door een gekwalificeerde specialist wordt onderzocht. De eerste stap in dit proces is een zorgvuldige behandeling van archeozoölogisch onderzoek in programma’s van eisen voor gravend onderzoek.

Omdat bij veel opgravingen goed archeozoölogisch onderzoek zo’n belangrijke bijdrage kan leveren aan de kennis over het verleden, moet dat onderzoek ook goed geregeld zijn. In de praktijk betekent dit dat de opdrachtgever ervoor moet zorgen dat het onderzoek op zijn minst voldoet aan de richtlijnen en protocollen van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer en geregistreerde onderzoekers en gecertificeerde bedrijven inschakelt. Natuurlijk gaat het bij goed onderzoek veel meer om kennis, kunde, creativiteit en enthousiasme van de onderzoekers dan om regels. Maar het formele kwaliteitssysteem borgt in ieder geval de basiskwaliteit door de minimumeisen te geven van onderzoek. Dit zorgen voor kwaliteit houdt in dat in het programma van eisen voor het archeologische veldwerk dat de opdrachtgever laat opstellen allerlei zaken goed zijn vastgelegd. Dit is te meer van belang, omdat specialistisch onderzoek vaak in onderaanneming wordt uitgevoerd en daardoor – volgens de wetten van de markt – vaak geminimaliseerd wordt ten gunste van de hoofdaanneming.

Resultaten van vorig onderzoek

Een programma van eisen voor archeologisch onderzoek begint met terug te kijken naar voorgaand onderzoek om daarmee een verwachting te kunnen formuleren voor het huidige onderzoek. Raadpleging via www.cultureelerfgoed.nl van BoneInfo, het attenderende systeem voor archeozoölogische informatie, levert binnen een paar minuten een overzicht van voorgaand onderzoek aan bot en andere dierlijke resten.

Vraagstelling

Bij de vraagstelling in een programma van eisen voor archeologisch onderzoek is het raadzaam te kijken in hoeverre het onderzoek ook bij kan dragen aan het beantwoorden van vragen uit de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie (NOaA) op www.cultureelerfgoed.nl. De Onderzoeksagenda, een gezamenlijk product van onderzoekers van bedrijven, universiteiten en overheden, geeft immers de belangrijkste (inter)nationale onderzoeksvragen die er leven in de vakwereld.

Veldwerk

In een programma van eisen voor archeologisch onderzoek moet benoemd worden wat er tijdens de opgraving gedaan dient te worden om archeologische vragen met behulp van het archeozoölogische materiaal te kunnen beantwoorden. Zo zal dus aangegeven moeten worden welk type grondsporen gezeefd moet worden en over welke maaswijdte de onderzoekers moeten beschikken om bijvoorbeeld vragen over visserij te kunnen beantwoorden of hoeveel monsters van een liter er genomen moeten worden voor onderzoek aan mijten. Ook kan aangegeven worden wanneer er een specialist in het veld aanwezig moet zijn, bijvoorbeeld bij het vrij leggen en ter plaatse interpreteren van vondsten van dierlijke skeletten.

Uitwerking

In de uitwerking van het programma van eisen voor archeozoölogisch onderzoek wordt aangegeven hoe, in onderling overleg tussen opgraver en botspecialist, eventuele keuzes gemaakt gaan worden om het nader te onderzoeken materiaal te selecteren. Overigens stelt het Nederlandse kwaliteitssysteem ook aan de uitvoering van het specialistische onderzoek eisen. Deze zijn onder andere in het Protocol specialistisch onderzoek van het kwaliteitssysteem opgenomen.

Rapportage

Vaak worden specialistische archeozoölogische onderzoeken als losse rapporten uitgebracht. Een veel beter resultaat krijg je als de resultaten en conclusies uit het archeozoölogische onderzoek geïntegreerd worden in de rapportage van de opgraving, en de discussie en conclusies door de opgravers en de specialisten gezamenlijk worden geschreven. Een dergelijk co-auteurschap betekent namelijk meer onderlinge discussie en dus een wetenschappelijk beter resultaat. Een dergelijke stimulans tot kwaliteit kan in het programma van eisen worden vastgelegd.

Randvoorwaarden

De Beoordelingsrichtlijn stelt eisen aan de opleiding en ervaring van de specialist. Wat er niet in staat, maar de basis is voor goed archeozoölogisch onderzoek, is toegang tot een goede vergelijkingscollectie van recente dieren. Onder de kop Randvoorwaarden in het programma van eisen mogen deze eisen zeker niet ontbreken.

Literatuur

Voor een uitvoeriger inleiding over de omgang met dierlijk materiaal en voor literatuur zie: Lauwerier, R.C.G.M., 2011: KNA Leidraad Archeozoölogie (www.SIKB.nl).

Nuttige webadressen

  • www.voia.nl Vereniging van Ondernemers in Archeologie
  • www.sikb.nl Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer

Zie ook

Hoort bij deze thema's

Specialist(en)

U kunt op deze kennisbank reageren via het reactieformulier.

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 8 mrt 2022 om 04:03.