Baksteen - gevelbekleding
Introductie
Baksteen heeft een lange traditie als gevelbekleding. Waar de baksteenmuur vroeger onderdeel was van zowel de constructie als van de omhulling, raakten beide functies in de loop van de twintigste eeuw gescheiden. Sindsdien gaat het nog alleen om een halfsteensschil of minder, als baksteenstrip of deel van een sandwichpaneel. Baksteen vormt als een ‘jurk’ de gevelbekleding van het gebouw en wordt vooral nog gewaardeerd om zijn kleur en textuur. Daaraan gerelateerd is bouwkeramiek; keramische elementen dienen ter verfraaiing. Ook verwante steenachtige materialen als kalkzandsteen en betonsteen kunnen als gevelbekleding dienen.Baksteenbekleding
Naast handvorm- en vormbaksteen bleef gedurende de wederopbouw gele strengperssteen populair. Deze laatste werd onder meer toegepast aan representatieve industriële gebouwen, zoals de Philips energiecentrale op Strijp T in Eindhoven (C. Last, 1954). In combinatie met betonnen sierelementen zien we deze stenen in sierverband toegepast in kopse gevels van de flats aan het Utrechtse Tolsteegplantsoen (G. Leeuwenberg, 1957). Een mooi voorbeeld van gevelbaksteen is de nieuwe vleugel met entree uit 1949 aan het hoofdkantoor van de KLM in Den Haag (D. Roosenburg, P. Verhave, J. Luyt). Boven de ingang werd een serie terracotta vogelfiguren opgenomen. Bij het NS-station in Etten-Leur (C. Douma, 1965) zijn zowel wit als donkerblauw verglaasde bakstenen op een gele handvorm toegepast.
De meest spraakmakende bakstenen overheidsgebouwen uit het begin van de wederopbouw zijn het Huis der Provincie in Arnhem (J.J.M. Vegter, 1955) en het stadhuis van Hengelo (J.F. Berghoef en J.F. Hondius, 1963). Een opmerkelijk voorbeeld van ‘shake hands architectuur’, die de stilistische verschillen tussen traditionalisten en modernisten moesten overbruggen, is het nieuwe hoofdkantoor van de ANWB in Den Haag (J.F. Berghoef, 1962). In eerste instantie was het plan om helemaal geen baksteen toe te passen, omdat men vond dat de grote hoeveelheid benodigde baksteen beter benut kon worden voor woningbouw. De oplossing werd gevonden in een ‘baksteenbesparende’ bouwwijze. De bakstenen van in siermetselwerk uitgevoerde borstweringen werden prefab in een kist gelegd en met een dunne betonlaag afgedekt. Het resultaat is een ruim halfsteens dikke gevelbekleding.
Opmerkelijk was ook de poging om voorgespannen metselwerk te maken. De hoge bakstenen penanten van de Christus Triumfatorkerk in Den Haag (D. Drexhage, 1960) zijn voorzien van staaldraden en nagespannen. Eveneens opmerkelijk als cross-over is het Amsterdamse Burgerweeshuis (A. van Eyck, 1960) waarbij voor het gevelwerk getrommelde straatklinkers zijn gebruikt. Daarvoor stopte men gedroogde ongebakken steen in een draaiende trommel, waardoor letterlijk de scherpe kantjes van de steen werden afgeschuurd. Dit zorgde voor een betere verwerkbaarheid en herlegbaarheid in het horizontale vlak. Bij het Burgerweeshuis ontstond hierdoor een eigen esthetische kwaliteit in het gevelvlak.
Beperkt aanbod
Tijdens de wederopbouw verschoof de aandacht van constructief metselwerk naar betontoepassingen. In de baksteenindustrie vonden slechts langzaam innovaties plaats, zoals de komst van drooginrichtingen vanaf 1959 en tunnelovens vanaf 1982. In 1979 kwamen er naast de aloude handvormsteen ook ‘machinale handvormstenen’. Met de afnemende vraag naar baksteen slonk het aantal baksteenfabrikanten van 275 in 1948 via 108 in 1978 tot 60 in 1990. Toch bleef de industrie in de jaren zeventig kampen met overproductie. Reclamecampagnes als ‘baksteen brandt niet’ (1974) en ‘mooi is gemetseld in baksteen’ (1989) hielpen daar niet veel aan.
De jaren zeventig kenden overwegend saaie gevelbekleding in vale gele of grijsbruine baksteen, kenmerkend voor de goedkope stadsvernieuwingsarchitectuur uit die tijd. De grijsbruine baksteenvariant leende zich beter voor grotere sculpturale vormen bij gebouwen zoals het destijds felomstreden duokantoor aan de Weteringschans in Amsterdam, beter bekend als het ‘peper en zoutstel’ (J. van Gool, 1979).
De eerste aflevering van het tijdschrift Baksteen in 1974 was geheel gewijd aan de producten van de Nederlandse baksteenindustrie. Er werd een kleurenpalet getoond van in totaal 65 metselmonsters. Opvallend is de relatieve beperktheid van het aanbod; het waren overwegend stenen in gelijkmatige kleur met bezande dan wel gladde structuur. Alleen bij de strengpersstenen komen varianten voor met een nageperste structuur, bekend als boomschorssteen of ‘generfde’ steen. De omschakeling van ‘constructie¬baksteen’ naar ‘bekledings¬baksteen’ met meer kleur en textuur stond toen nog in de kinderschoenen. In 1989 introduceerde het Limburgse CHR Kleiwaren Beheer een aantal baksteenassortimenten met onder de titel ‘De Nederlandse Meesters Kollectie’ vijf kleurgroepen: Rembrandt (donkerrood/bruin), Vermeer (pastel), Van Gogh (geel), Mondriaan (wit/zwart) en Willink (grijs) (afb. 3 en 4).
Baksteenrenaissance
In de loop van de jaren tachtig ontstonden de eerste tekenen van een baksteenrenaissance met als vroege hoogtepunten het hoofdkantoor van de NMB in Amsterdam-Zuidoost (T. Alberts en M. van Huut, 1987) en Huis de Waal in Utrecht (T. Alberts, 1980). Het eerste is een uitgestrekt gebouw van tien torenachtige clusters met een betonskelet en een baksteenhuid. Voor het buitenspouwblad van bezande vormbaksteen werden drie typen speciaal afgeschuinde vormbakstenen geproduceerd. Bewust werd gekozen voor miskleurige kwaliteit die het gebouw een genuanceerd aanzien verleende. Voor de plint werd donkerder, licht gesinterde steen verwerkt met een donkere voeg. Onderdeel van de baksteenrenaissance was meer variatie in metselverband zoals blokverband en verband met gaten, Braziliaans verband genoemd. Tevens kwam polymetrisch metselwerk voor, dat wil zeggen metselwerk met twee verschillende formaten.
Rond 1990 vond in de baksteenindustrie een definitieve omschakeling plaats van productiegericht naar marktgericht denken; de afnemer vraagt en de producent bakt. In moderne tunnelovens kon het bakproces dermate goed worden gestuurd dat elke gewenste kwaliteit mogelijk werd en kon men vooraf de uiteindelijk kleur bepalen.
Vanaf 1992 ging men baksteen verlijmen en zo kon, indien gewenst, de stootvoeg achterwege blijven, terwijl de lintvoeg soms zelfs ongevoegd bleef. In de jaren tachtig uit Engeland overgewaaid was de vormbaksteen met een ingedrukte holte aan de bovenzijde, frog genoemd. Bij toepassingen in klampverband gaven deze frogs extra plasticiteit. Ook de onbezande baksteen, inmiddels Wasserstrich genoemd, won aan populariteit. Een goede staalkaart van wat aan het eind van de twintigste eeuw in baksteenbekleding mogelijk was, toont de muur als toegang tot het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem (Mecanoo, 2000); 22 fabrikanten leverden voor 28 vlakken en 15 details alle mogelijke soorten en kleuren baksteen verwerkt in alle mogelijk metselverbanden en voegafwerkingen.
Geveltegels en bouwkeramiek
Uit de jaren dertig stammen de steenstrips: vorstvrije dunne geglazuurde strips, bedoeld als bekledings¬materiaal voor winkelpuien en moderne betonconstructies. Ze werden onder meer gemaakt door De Porceleyne Fles in Delft. Bij de Utrechtse Stadsschouwburg (W.M. Dudok, 1941) werden ze in tegelverband boven elkaar geplakt. Bij het hoofdkantoor van Hoogovens in Velsen (1951) paste Dudok geen steenstrips toe, maar Rakodur-tegels met een warm-bruine kleur.’ De Porceleyne Fles leverde tevens tegels in de vorm van langgerekte zeshoeken die ze ‘Artidelftegels’ noemde. Ze zijn nog te zien in het pand Stationsweg 6 te Leeuwarden uit 1967. In 1966 kwam ook Ströher Keramik uit Dillenburg met geveltegels op de markt, in 1970 gevolgd door Buchtal met Keraion-platen met een maximale maat van 160 x 125 centimeter. Over het algemeen werden in Nederland geveltegels en bouwkeramiek spaarzaam toegepast. Bij De Porceleyne Fles werd de afdeling bouwkeramiek in 1982 opgeheven. De firma’s Koninklijke Tichelaar in Makkum en Dijkstra kleiwaren in Sneek vulden dit gat in de markt op.
Midden jaren tachtig was er wel een ontwikkeling waarbij betonelementen (van Schokbeton) aan de buitenzijde werden voorzien van geveltegels. Een voorbeeld daarvan is het woongebouw de Peperklip in Rotterdam (C. Weeber, 1982) (afb. 7). De firma Lander uit Kaatsheuvel produceerde sinds 1984 keramische platen die men ‘de bouwstenen van de toekomst’ noemde. Vanaf 1990 werden ze onder de naam Alphaton op de markt gebracht. Een verwant product is het in 1980 door T. Herzog geïntroduceerde Möding Argeton-systeem van met metalen klemmen vastgezette keramische platen. Tonality is een eveneens rond 1990 geïntroduceerde keramische gevelbekleding op basis van klei uit het Westerwald. Geheel vlakke geveltegels zijn leverbaar in alle kleuren en maten tot 60 x 160 centimeter. In het assortiment van Tonality bevinden zich ook keramische lamellen en de smalle variant daarvan, ‘baguettes’ genoemd, die als zonwering kunnen worden gebruikt.
Verwante gevelbekledingen
In de oorlog leidde materiaalschaarste tot nieuwe betonproducten. De dichtheid en gladheid van beton maakte echter dat betonsteen als metselsteen lange tijd esthetisch onbevredigend werd gevonden. In 1941 experimenteerde de Bredero’s Beton¬fabriek in Maarssen met sintels en cement om te komen tot grotere materiaal- en arbeidsbesparende betonblokken. Onder het motto ‘twee metselaars doen het werk van zeven’ werden de B2 (Bredero Beton-)blokken aanvankelijk vooral voor binnenmuren gebruikt (afb. 9). De stenen werden gemaakt door aardvochtig beton, al dan niet met toeslagstoffen, in mallen te storten en de specie niet al te sterk te verdichten, wat een korrelige oppervlaktestructuur opleverde. De blokken konden zowel massief als hol worden uitgevoerd. Ook de MBI-betonstenen – (Van der) Meijden Beton Industrie, gefabriceerd in Eindhoven en later Veghel – werden vanaf 1945 een begrip.
De wederopbouw kende de terugkeer van de kalkzandsteen in het gevelvlak, aanvankelijk vooral bij bungalows. Een voorbeeld is de Villa Ypenhof in Rotterdam (Van den Broek en Bakema, 1952). Om enige kleurnuance aan te brengen introduceerde men kalkzandstenen met lichte tinten zoals muisgrijs, roze en geel. Belangrijk was de komst in de jaren zestig van de zogeheten klissteen, ook splitsteen genoemd. Dit is een dubbelbrede steen die tijdens de fabricage werd gespleten waardoor aan de breukzijde een ruw oppervlak met een zekere tektoniek ontstond. Vanaf de jaren zeventig vormden zich net als bij de moderne baksteen, verwante ‘steen-families’, waaronder de Loko-steen, de Anker-familie en de Gevo-familie met afmetingen die opliepen van Waalformaat tot klisblok van 32,6 x 10,2 x 10,2 cm.
Ook bij de betonsteen kwamen begin jaren zestig splitblokken in omloop. Bredero produceerde ze in de maten 44 x 11 x 11 cm, in rood, geel, groen, ivoorwit, grijs en antraciet. MBI kon niet achterblijven. Hetzelfde gold voor de sierblokken van betonsteen die eind jaren zestig op de markt kwamen met poëtische namen als ‘patio’, ‘arcado’, ‘romano’ en ‘vario’. Betonsteen voor buitenwerk werd vooral populair in het werk van enkele modernistische architecten zoals de Sonsbeek¬paviljoens van Gerrit Rietveld (1955, herbouwd 1965, gereconstrueerd 2010) en Aldo van Eyck (1966, herbouwd 2006) en Muziekcentrum Vredenburg in Utrecht (H. Hertzberger, 1979). In 1984 bracht Bredero nog de Moduna-steen uit met een ‘speels’ uiterlijk, toegepast in de wijk Lunetten in Utrecht (afb. 10 en 11).
Literatuur
- A. Beeke, P. de Bos en S. Murphy, Kalkzandsteen in perspectief, Amsterdam s.a. [1980].
- R. Stenvert, Biografie van de baksteen 1850-2000, Amersfoort/Zwolle 2012.
Dit is een bewerking van: Ronald Stenvert, ‘Gevelbekleding - baksteen’, in: Kees Somer en Ronald Stenvert (red.), Bouwmaterialen 1940-1990. Vernieuwing, constructie, toepassing, Rotterdam 2024, p. 144-149.
Rijksmonumenten bij dit artikel
- 's-Gravenhage (Den Haag) - Wassenaarseweg 220 - Hoofdkantoor ANWB
- 's-Gravenhage (Den Haag) - Plesmanweg 1-6
- Amsterdam - Amstelveenseweg 400 - Burgerweeshuis
- Arnhem - Markt 11 - Provinciehuis Gelderland
- Hengelo - Burgemeester Jansenplein 1
- IJmuiden - Wenckebachstraat 1 - Hoofdkantoor Hoogovens
- Rotterdam - Kralingseweg 179 - Huis Ypenhof
- Utrecht - Lucasbolwerk 24 - Stadsschouwburg
Dit artikel maakt deel uit van Moderne bouwmaterialen.
Zie Bouwmaterialen 1940 - 1990 Vernieuwing, constructie, toepassing (nai010) voor meer informatie over dit boek.
Zie Bouwmaterialen 1940 - 1990 Vernieuwing, constructie, toepassing (nai010) voor meer informatie over dit boek.
Zie ook
Artikelen- Asbest - gevelbekleding
- Holle baksteenvloeren
- Hout - gevelbekleding
- Metaal - gevelbekleding
- Natuursteen - gevelbekleding
Specialist(en)
Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 14 apr 2025 om 11:56.