Beton - gevelbekleding


Introductie

Na de Tweede Wereldoorlog zette de scheiding van constructie en bekleding verder door. Gebouwen kregen een betonskelet met gevels van prefab bekledingselementen en beton werd een belangrijk bekledingsmateriaal. De prefab elementen werden in de fabriek gemaakt en kregen daar een dichtere structuur en een speciale afwerking. In eerste instantie ging het om kleinere onderdelen van de gevel, vanaf circa 1960 om grote gevelelementen. Deze worden wel hardbetonelementen genoemd, met als bekendste voorbeeld schokbeton. Door de behandeling van het oppervlak kon het beton een bijzondere structuur en uitstraling worden gegeven.
Vensters van Schokbeton en borstweringen van De Meteoor in gevel Groothandelsgebouw in Rotterdam uit 1953
Afb. 1. Vensters van Schokbeton en borstweringen van De Meteoor in gevel Groothandelsgebouw in Rotterdam uit 1953. Foto: Ronald Stenvert
Folder Artistone bloembakken en zitbanken van De Meteoor, circa 1960
Afb. 2. Folder Artistone bloembakken en zitbanken van De Meteoor, circa 1960. Collectie Ronald Stenvert
Folder Artilux Sierbeton van Betonbouw Hoogkerk, circa 1960
Afb. 3. Folder Artilux Sierbeton van Betonbouw Hoogkerk, circa 1960. Collectie Ronald Stenvert
Betonplaten met baksteengruis in gevelbekleding NS-station Enschede uit 1951
Afb. 4 en 5. Betonplaten met baksteengruis in gevelbekleding NS-station Enschede uit 1951. Foto: Ronald Stenvert
Detail van een betonmuur van dichtbij
Afb. 6. Detail betonmuur met afdruk van nylon touwen in het Kantongerecht in Amsterdam uit 1975. Foto: Ronald Stenvert
Deel gevel gebouw Vrije Universiteit in Amsterdam uit 1972
Afb. 7. Deel gevel gebouw Vrije Universiteit in Amsterdam uit 1972. Foto: Ronald Stenvert
Gewassen betonnen gevelelementen aan woonhuizen Park Rozendaal in Leusden uit 1972
Afb. 8. Gewassen betonnen gevelelementen aan woonhuizen Park Rozendaal in Leusden uit 1972. Foto: C.S. Booms
Gevelelementen van de Vebo in stadsvernieuwingsproject Vrouwjuttenhof in Utrecht uit 1977
Afb. 9. Gevelelementen van de Vebo in stadsvernieuwingsproject Vrouwjuttenhof in Utrecht uit 1977. Foto: Ronald Stenvert

Hardbetonelementen

In 1935 kregen G. Lieve en M.E. Leeuwrik een octrooi op betonverdichting door middel van schokken en begonnen zij in Zwijndrecht een fabriek waar ze schokbetonnen vensters produceerden. In 1947 kwam in Kampen een tweede fabriek voor de productie van schokbetonelementen, die in combinatie met houten NEMAHO-spanten werden gebruikt in de bouw van bijna duizend montageschuren in de Noordoostpolder. Andere producenten van betonwaren waren De Meteoor in De Steeg, Oosthoek in Alphen aan den Rijn (later Zoeterwoude), Kool & Wildeboer in Hoogkerk, Feenstra in Capelle aan den IJssel, Wernink in Leiden en Bastolite in Oudenbosch. Zij maakten hun eigen hardbetonelementen, vaak met een sierbetonvariant onder fantasienamen zoals Schokcrete, Artistone, Artilux of Bastolite en een lichtere bimsbetonvariant voor dakbedekking. De Bond van Fabrikanten van Betonwaren in Nederland (nu BFBN genoemd) bracht in 1957 een compendium uit met een encyclopedisch overzicht van alle voorhanden producten, helaas zonder vermelding van de producenten. Daarin staan balkonplaten, erkers, vensters, gevel- en wandelementen, toegepast aan de portieketageflats uit die tijd. Een bijzondere vorm is de claustra, een repeterend decoratief element van sierbeton, zoals te zien in de toren van het NS-station van Enschede (H. Schelling, 1951), gemaakt door De Meteoor.

Gevelplaten

In de loop van de jaren zestig verdween in de woningbouw baksteen in de gevel ten gunste van een combinatie van gevelpuien al dan niet met betonnen borstweringen. In de utiliteitsbouw, met name de kantoorbouw, ontstond een trend om betonnen borstweringsstroken af te wisselen met horizontale vensterstroken. De hiervoor benodigde gevelplaten met een oppervlaktebehandeling werden geprefabriceerd in de fabrieken van Schokbeton, De Meteoor en Oosthoek, maar ook bij relatief nieuwe bedrijven als Betonson en Voorbij’s Beton. Zo werd het sierbeton van het Amsterdamse Hiltonhotel (H.A. Maaskant, 1962) geleverd door Oosthoek. Het schokbetonnen raster met donkerder Schokcrete platen in de gevel van het Paleis van Justitie in Arnhem (F. Sevenhuijsen, 1963) kwam van Schokbeton.

Oppervlaktebehandeling

Gewapend beton werd voor de oorlog soms met steenbeitels bewerkt, maar al snel ging men over tot oppervlaktebehandeling. Dat kon met speciale toeslagstoffen of door nabewerking.

Nabewerking

Toegevoegde natuursteenkorrels konden door gritstralen, uitwassen of slijpen in het zicht worden gebracht. Het station in Enschede (H. Schelling, 1951) heeft gezandstraalde zuilen met cannelures, waaraan gebroken wit Brunssums grind en wit cement was toegevoegd. Voor gevelplaten werden zachtere toeslagstoffen zoals baksteenbrokken of stukken dakpan gebruikt. Die elementen werden gemaakt bij De Meteoor in De Steeg.

Bekisting

Naast gewassen grintoppervlakken, kon ook de bekisting het beton structuur geven door een afdruk van de bekistingplanken of de smalle latjes van de bekisting of zelfs van de betonplex. Een opmerkelijk voorbeeld vormt de afdruk van tegen de bekisting gespijkerde nylon touwen in het Amsterdamse Kantongerecht (B. Loerakker 1975). De gevelelementen konden een uiterlijk krijgen van gewassen grind, al dan niet met schijnvoegen. Ook zien we speciale patronen door toepassing van rubberen matten in de bekisting, of simpelweg de afdruk van bekistingsplanken in het beton.

Brutalisme

Dat laatste wordt Béton brut genoemd en dat leidde tot de term ‘brutalisme’ als een soortnaam voor een hele groep gebouwen met een robuust betonnen uiterlijk. Het stadhuis van Terneuzen (Van den Broek en Bakema, 1972) is hiervan een iconisch voorbeeld, evenals het hoofdgebouw van de Vrije Universiteit in Amsterdam (Architectengroep 69, 1974). Andere brutalistische kolossen zijn het gebouw voor de Postcheque en Girodienst in Arnhem (Van den Broek en Bakema, 1969), de Rijkspostspaarbank (later De Leeuwenburg) in Amsterdam (Zanstra, De Clercq Zubli, 1977), en het hoge kantoorgebouw als derde uitbreiding van het Bouwcentrum aan het Rotterdamse Weena (Bureau Boks Eijkelenboom Middelhoek, 1970) met borstweringen van schokbeton. Slechts een enkele keer werden gewassen betonnen gevelelementen toegepast bij woonhuizen, zoals bij Park Rozendaal in Leusden (H. Klunder, 1972).

Jaren zeventig

Het voordeel van gewapend betonnen gevelbekleding was dat bij de prefabricage de elementen al konden worden voorzien van aangestorte nokken of neuzen, dan wel ingestorte pennen en bouten voor de bevestiging. Ook bij winkelcentrum Hoog Catharijne in Utrecht (1973) werden veel gewassen grindelementen toegepast. Vanwege hun gewicht en geringe isolatiewaarde ging men al snel over op samengestelde elementen met een buitenkant van gewassen ongesorteerd Rijngrind en aan de binnenzijde Durisol-Mevriet houtwolcementplaten. Daarop waren diverse varianten mogelijk, met pvc-isolatie aan de binnenzijde of in de vorm van een sandwichplaat met de isolatie in het midden. Vooral koudebruggen en geluidslekken bleven een probleem bij deze zware steenachtige gevelplaten. Voor minder pretentieuze gebouwen ‒ vooral fabrieken ‒ werden vanaf de jaren zeventig gevels gemaakt van gasbeton, zoals Siporex, dat door geringer gewicht makkelijker aan staalconstructies te bevestigen is.

Architectonisch beton

Begin jaren zeventig ging men betonnen gevelelementen ook uitvoeren als vloerdragende elementen die waren voorzien van vensteropeningen. Deze ontwikkeling had haar oorsprong in België en werd daar ‘architectonisch beton’ genoemd. Een goed voorbeeld daarvan is het Cementrum in ‘s-Hertogenbosch (D. Zuiderhoek, 1979) waarvan de gevelelementen werden gemaakt door CBR-Ergon uit Lier. Ook de uitbreiding van het hoofdbureau van politie in Den Haag (W. van de Erve, 1981) is wat dit betreft karakteristiek.

Lateien, dorpels en bogen

Onder invloed van de stadsvernieuwing eind jaren zeventig keerde de baksteen weer terug in de gevel en beperkte het gebruik van beton zich tot gladde, in het zicht gelaten prefab lateien, dorpels en bogen, onder meer geleverd door de Vebo in Bunschoten. Een voorbeeld daarvan toont het Vrouwjuttenhof in Utrecht (C.L. Temminck Groll en P. van Vliet, 1977) en het duokantoor Peper en Zout in Amsterdam (F.J. van Gool, 1979) met betonnen elementen als accenten in de gevel.

Literatuur

  • Bond van Fabrikanten van Betonwaren in Nederland, Betonwaren, Amsterdam 1957 (tweede druk 1964).
  • R. Jellema en A. van Tol (red.), Bouwkunde voor het hoger technisch onderwijs, deel 5: trappen, liften, gevels, Delft 1983, p. 117-122 en 151-155.
  • W. van Twillert, Vebo van kopzorg tot koploper, Bunschoten/Spakenburg 1996.
  • S. Van de Voorde, Architectonic 1958-1980 façades en beton, betongevels', concrete walls, Brussel 2012.
  • H.A. Heinemann, Historic Concrete. From Concrete Repair to Concrete Conservation, Delft 2013.
  • S. Van de Voorde, I. Bertels en I. Wouters, Naoorlogse bouwmaterialen in woningen in Brussel 1945-1975, Brussel 2015, p. 368-409.
  • A. den Boer et al., Bruut. Atlas van het brutalisme in Nederland, Zwolle 2023.

Dit is een bewerking van: Ronald Stenvert, ‘Gevelbekleding - beton’, in: Kees Somer en Ronald Stenvert (red.), Bouwmaterialen 1940-1990. Vernieuwing, constructie, toepassing, Rotterdam 2024, p. 153-157.
Dit artikel maakt deel uit van Moderne bouwmaterialen.
Zie Bouwmaterialen 1940 - 1990 Vernieuwing, constructie, toepassing (nai010) voor meer informatie over dit boek.

Rijksmonumenten bij dit artikel

U kunt op deze kennisbank reageren via het reactieformulier.

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 14 apr 2025 om 11:53.