Bouwsystemen
Introductie
Na de Tweede Wereldoorlog moest aan een enorme nieuwbouwopgave worden voldaan. En dat terwijl er tekort was aan bouwmaterialen, geschoolde arbeidskrachten en transportmogelijkheden. In antwoord hierop probeerde het Rijk met stimulerende regelingen de (woning)bouwproductie te verhogen door rationalisatie en standaardisatie van de bouwproductie en het bouwproces. In de periode 1945-1965 ontwikkelden bouwbedrijven vele nieuwe bouwsystemen, vaak in samenwerking met vaste architecten. De Stichting Ratiobouw was verantwoordelijk voor de goedkeuring hiervan.Globaal zijn in de bouwsystemen verschillende ontwikkelingen te onderscheiden. Er is een ontwikkeling van traditionele baksteen via grotere blokken (stapelbouw) en steeds groter wordende elementen (montagebouw) naar gietbouw. Daarnaast zien we een beweging van productontwikkeling naar procesoptimalisatie. En tot slot maken standaardisatie en rationalisatie omwille van productiviteitsverhoging, arbeidsbesparing en het inlopen van het woningtekort plaats voor flexibilisering als antwoord op de massawoningbouw en op de vraag naar meer differentiatie in woningtypen.
Buitenlandse systemen
Vanwege gebrek aan materialen en vaklieden werden direct na de oorlog prefab woningen in het buitenland besteld, zoals de Maycrete-noodwoningen. Dit zijn gelijkvloerse woningen die werden opgebouwd volgens een ‘schuttingsysteem’. Hierbij werden betonnen panelen geschoven tussen betonnen H-vormige kolommen die het overhangende golfplatendak dragen. De woningen konden worden aangevraagd door gemeenten die door de oorlog meer dan 20% van hun woningvoorraad hadden verloren. In totaal zijn 930 van deze noodwoningen in 32 verschillende plaatsen neergezet, zoals in Tilburg en Nijmegen.
Airey
Het Rijk haalde ook buitenlandse systemen naar Nederland. Zo werd het Engelse systeem Airey hier in 1947 geïntroduceerd en door de Nederlandse Maatschappij voor Volkshuisvesting (Nemavo) ontwikkeld tot Nemavo-Airey. In samenwerking met vaste architecten en toeleveringsbedrijven werd het aangepast aan de Nederlandse wensen. Kenmerkend voor dit systeem zijn de kleine betonnen gevelplaten met stalen ramen die zijn bevestigd aan stalen of geprefabriceerde betonnen kolommen. Eerst werd alleen laagbouw gerealiseerd, maar vanaf begin jaren vijftig ook etagewoningen en hoogbouw (tot twaalf verdiepingen). De Sloterhof in Amsterdam (J.F. Berghoef, 1959) is een voorbeeld van een complex waarbinnen al deze types voorkomen. De wijken Jeruzalem in Amersfoort en Amsterdam zijn vroegere voorbeelden van woonwijken met laagbouwblokken (duplexwoningen).
Experimenten
In deze jaren viel men ook terug op experimenten met betonbouw zoals die vanaf ongeveer 1920 in de grote steden hadden plaatsgevonden. Een voorbeeld daarvan is Korrelbeton waarmee al vanaf 1918 woningcomplexen waren gebouwd, zoals in Betondorp in de Amsterdamse Watergraafsmeer. Dit was een gietbouwmethode die werd toegepast voor laag- en middelhoogbouw. Dragende wanden en binnenspouwbladen werden op het werk gestort in gestandaardiseerde, op een vaste moduulmaat gebaseerde houten bekistingselementen die door één persoon te hanteren waren. Het systeem is vanaf 1946 veel toegepast.
Systeem Welschen
Ook van het systeem van architect en systeembouwpionier Frans Welschen was in 1919 in Rotterdam al een proefblok verrezen. Na de oorlog realiseerde bouwbedrijf Dura op diverse plaatsen Welschen-woningen. Hierbij werden gevels in het werk gestort in een verloren (blijvende) bekisting van holle betonblokken die waren gevat in een eveneens in het werk gestort skelet van balken en kolommen. Door toepassing van beton, waarvoor in de vroeg naoorlogse jaren oorlogspuin zoals baksteengruis als toeslagmateriaal werd gebruikt, kon worden bespaard op andere, schaarsere bouwmaterialen. Bovendien waren voor het bouwen in beton geen geschoolde arbeidskrachten zoals timmerlieden en metselaars nodig.
Lichte stapelbouwsystemen
Daarnaast werden andere lichte stapelbouwsystemen ontwikkeld, zoals B.B.B. en MUWI. Bredero’s Bouw Bedrijf (B.B.B.) startte al in de oorlogsjaren met systeembouw. Die lag nog dicht bij de traditionele bouw. Toch konden grote arbeidsbesparingen worden bereikt door toepassing van kleinere betonelementen in de ruwbouw – door één persoon te tillen B2-betonblokken – en van geprefabriceerde houtconstructies bij de afwerking zoals dakkapellen die met beglazing en al in één bewerking geplaatst konden worden. Het buitenspouwblad van de gevels werd in baksteen uitgevoerd, waardoor ook de uiterlijke kenmerken traditioneel waren. Het B.B.B.-systeem kreeg in 1952 een bouwkeur.
Montagebouw
systeem MUWI
Het systeem MUWI werd ontwikkeld door Bouw- en Aannemingsbedrijf Muijs & de Winter. Tussen 1947 en 1951 realiseerde het bedrijf woningen in het systeem Welschen, maar daarna schakelde het over op zijn eigen systeem. MUWI voorzag in wanden van gestapelde holle blokken in lichtbeton die later, gelijktijdig met enkele kolommen, werden volgestort. De vloerconstructie bestond uit voorgespannen betonnen balkjes, met daartussen holle blokken waarover een afwerklaagje werd gestort. Kenmerkend zijn verder de betonnen randbalken die in de gevels in het zicht bleven. Met bijna 38.000 woningen is dit het systeem waarmee de meeste woningen zijn gebouwd.
Systeem Rottinghuis en B.M.B.
Eind jaren veertig werden ook nieuwe montagebouwmethoden ontwikkeld. Montagebouw was al voor de Tweede Wereldoorlog toegepast, maar met regelmatige productie werd in 1949 gestart door Rottinghuis en B.M.B. Voor het systeem Rottinghuis (architect F. Klein) werden grote in fabrieken in Groningen en in Best (IBC) geprefabriceerde gewapend-betonelementen op de bouwplaats met een portaalkraan gemonteerd en aangestort tot een geheel. De gevels werden voorzien van baksteen metselwerk, afgewisseld met sierbeton elementen. Het systeem Baksteen Montage-Bouw (B.M.B.) was sinds 1934 in Engeland toegepast en werd in 1949 in Nederland geïntroduceerd. Hierbij werden de prefab gevelelementen al in de fabriek voorzien van een buitenlaag van mechanisch metselwerk. De elementen werden op de bouwplaats verbonden door ingezette bakstenen, of met een voeg waardoor de panelen in de gevels herkenbaar bleven.
Vereniging Systeembouwers
De overheid stimuleerde deze ontwikkelingen in de systeembouw met contracten, subsidies en leningen. Vanwege besparingen werden deze steunmaatregelen in de jaren 1951-1953 echter ingetrokken, waarna de ontwikkeling van nieuwe bouwsystemen evenals het aantal toegepaste bouwsystemen sterk afnamen. De weinige overgebleven bedrijven hadden behoefte aan aaneensluiting en zo ontstond in 1955 de ‘Vereniging van Systeembouwers’. Hierin participeerden elf bouwondernemingen die met acht verschillende systemen werkten.
Nieuwe impulsen
Vanaf 1954 kwamen er nieuwe impulsen vanuit de overheid. Er was een aanpassing van de ‘contingentenregeling’, waarmee gemeenten werden gestimuleerd om systemen te gebruiken die 40% arbeidsbesparing opleverden. Dit betekende dat in een gemeente een derde meer woningen mochten worden gebouwd als gebruik werd gemaakt van een systeem dat was goedgekeurd door Stichting Ratiobouw. Ook werd de bouw van ’houtrijke huizen’ aangemoedigd. Een geslaagd voorbeeld hiervan zijn de woningen van PéGé, die werden ontwikkeld door het Wijchense bouwbedrijf van Peter Guelen en zonen. Karakteristiek voor dit systeem zijn de binnenwandconstructie van verdiepinghoge houten panelen en de gevelpuien met montagekozijnen. Deze geprefabriceerde onderdelen werden gecombineerd met muren van B2-blokken en metselwerk gevels. De eerste PéGé-woningen werden in 1956 in Wijchen gebouwd. In de twee hieropvolgende decennia kwamen totaal zo’n 12.000 eengezinswoningen in dit systeem tot stand, voornamelijk in dorpen in Gelderland, Noord-Brabant en Limburg.
Zware montagebouw
In 1956 werd de contingentenregeling vervangen door ‘continucontracten’. Hierdoor waren de systeembouwers zeker van een bepaalde afzet voor een periode van vijf à zes jaar en werden een constante productie en investeringen in groter en duurder materieel mogelijk. Dit was een stimulans voor de zware montagebouw en zorgde voor verdere rationalisatie van de bouwproductie en mechanisatie van de bouwplaats. Rond 1960 begonnen bedrijven als Dura-Coignet, Elementum en Intervam met de productie van zware montagebouwsystemen. Zij openden ‘woningfabrieken’ in de directe omgeving van de grote bouwopdrachten. Hier werden verdiepingshoge wandelementen en vertrekbrede vloerplaten geprefabriceerd die vervolgens in het werk met een kraan konden worden gemonteerd.
Coignet en PLN
Bouwbedrijf Dura ging werken met het van oorsprong Franse Coignetsysteem (architect E.F. Groosman). De Dura-Coignet fabriek in Rotterdam werd in 1959 in gebruik genomen na een gezamenlijke opdracht van Rotterdam en een aantal aangrenzende gemeenten. Een paar jaar later werden in respectievelijk het Limburgse Helden-Beringe en Zaandam de fabrieken Neduca-Coignet en Indeco-Coignet in bedrijf gesteld. In de periode 1959-1975 kwamen met dit systeem 31.000 woningen tot stand. Voor zowel dragende als niet-dragende wanden en vloeren en vaak ook buitengevels werden betonelementen toegepast. PLN (Panagro-Larsen & Nielsen), ook wel bekend als Elementum, is afgeleid van het Deense systeem Larsen & Nielsen. Het werd in Nederland in 1959 geïntroduceerd door de aannemingsmaatschappij Panagro , die in 1962 werd ondergebracht bij de industriële bouwmaatschappij en betonfabriek Elementum In 1961 opende het bedrijf een fabriek in Maassluis. Een eerste grote opdracht was de bouw van 1009 woningen in Vlaardingen en Maassluis.
Systeem VAM
De Verenigde Aannemers Maatschappij (VAM) van projectontwikkelaar Reinder Zwolsman werd in 1960 omgedoopt tot Industriële- en Aanneming Maatschappij VAM. In 1960 opende Intervam voor het systeem VAM een fabriek in Utrecht, nadat met die gemeente een contract was afgesloten voor honderden woningen in de nieuw te bouwen wijk Kanaleneiland, in 1964 gevolgd door woningen in Overvecht. Later kwamen er fabrieken in Hoogkerk en Valkenburg (ZH). In het systeem VAM zijn de wanden en vloerelementen van gewapend beton en bestaan de langsgevels uit houten puien in combinatie met gevelbanden en dakranden van voorgespannen beton. Deze generatie systeembouw kenmerkt zich door een grote mate van standaardisatie, in zowel gevels als plattegronden.
Gietbouwsystemen woningbouw
Al voor de Eerste Wereldoorlog waren meervoudig te gebruiken, samengestelde bekistingspanelen toegepast. Pas na 1945 kwam echter een gerichte ontwikkeling van deze repeterende bekistingsvormen op gang. Door de grote stijging van loonkosten vanaf begin jaren zestig probeerde men te besparen op het arbeidsintensieve bekisten. In eerste instantie leidde dit tot standaardbekistingselementen in een modulair systeem, zoals het eerder genoemde Korrelbeton. Tot eind jaren vijftig was dat het enige gietbouwsysteem dat in Nederland in de woningbouw werd toepast. In Frankrijk en Zweden had men toen al ervaring opgedaan met veel grotere metalen bekistingspanelen. Rond 1964 durfden - vanwege het gunstige bouwklimaat - ook aannemers in Nederland het aan om dergelijke bekistingen en bijbehorende groot materieel zoals torenkranen aan te schaffen. Binnen enkele jaren werd Nederland een aantal gietbouwmethoden rijker, zoals EBA, RBM, Wilma en Sanders. Deze systemen werden vooral toegepast voor hoogbouw en leken in hoofdlijnen sterk op elkaar.
EBA-systeem
Het EBA-gietbouwsysteem, ontwikkeld door EBA (Egas Braude Aannemingsmaatschappij) in Amstelveen, was het eerste moderne gietbouwwoningensysteem in Nederland. Het werd in 1957 ontwikkeld en een jaar later werden de eerste woningen geproduceerd. Daarbij maakte men (nog) geen gebruik van tunnelkisten, maar van aparte bekisting voor dragende wanden en vloeren. In 1964 kwam een variant met een tunnelbekisting op de markt: EBA II. EBA-woningen zijn onder meer te vinden in Arnhem en Amstelveen, maar het bekendste voorbeeld zijn de honingraatflats in de Amsterdamse Bijlmermeer, gebouwd vanaf 1968.
RBM-systeem
Ook het RBM-systeem van de Rijnlandsche Beton Maatschappij ontwikkelde zich in die periode tot een volledig gietbouwsysteem. Dit was in de jaren vijftig begonnen als combinatie van giet- en montagebouw (RBM I), zoals in de Bomenwijk in Delft naar ontwerp van W. van Tijen. In 1954 kwam er een variant met in het werk gestorte bouw- en binnenmuren. Daarbij werden om de 1,25 meter geprefabriceerde licht-betonstijlen geplaatst, waarna de tussenruimte werd opgevuld met beton. In 1965 ging de Rijnlandsche Betonbouw Maatschappij op in het Intervam concern en kwam er een RBM II-systeem op de markt. Dit was een volledig gietbouwsysteem, met draagwanden in stalen bekisting en vloeren op houten bekisting met stalen onderstel of geprefabriceerde vloeren.
Wilma en Sanders
Het in 1939 in Weert gestichte bedrijf Wilma bracht in 1960 een nieuw systeem op de markt: Wilma II. Hiermee werden tot 1975 12.000 woningen gebouwd, voornamelijk in Noord-Brabant en Limburg. Het systeem voorzag in een gietbouwmethode waarbij gebruik werd gemaakt van een stalen bekisting voor de draagwanden en een houten bekisting met stalen onderstel voor de vloeren, ook wel halve tunnelelementen genoemd.
Het systeem Sanders, ontwikkeld door Sanders Arnhem, werd sinds 1960 toegepast en is een gietbouwmethode met grindbeton in stalen tunnelbekisting (halve tunnelkisten). De eerste woningen werden in 1964 gerealiseerd. Een voorbeeld zijn de vier zogenaamde cyclusflats in Deventer (1966), gebouwd in elf lagen met op elke laag acht woningen.
ERA-systeem
Met het in 1964 door Woningindustrie J.P. van Eesteren gelanceerde ERA-systeem (Van Eesteren Rationele Aanpak) werd een nieuwe stap in de gietbouw gezet: een tunnelbekisting waarmee de ruwbouw per woning in één overspanning met een beukmaat van 7,80 meter kon worden gerealiseerd. Hierdoor waren binnen de woningen geen dragende elementen nodig. Niet alleen de bouwsnelheid was indrukwekkend (twaalf woningen in vijf dagen), ook de arbeidsbesparing in de afwerking was bijzonder; de af- en inbouwpakketten (voor- en achterpuien, binnenwanden) waren onderdeel van het concept en werden in de ERA-productiehallen gemaakt. Er werden woningvarianten aangeboden waaruit bewoners konden kiezen. Na een proefbouw van enkele eenheden werd dit systeem in 1965 in de Prins-Alexanderpolder in Rotterdam voor het eerst op grotere schaal toegepast. Daarna verrezen in meerdere plaatsen grote ERA-galerijflats (architect R. Fledderus). Een ontwerpnieuwigheid in project ERA-4 te Zaandam (1966) was de knik die in een aantal blokken werd aangebracht.
Nieuwe woningtypen
Rond 1970 kwamen er meer bezwaren tegen de monotone en massale flatbouw van de voorgaande jaren. ERA (Van Eesterens Rationele Aanpak) speelde hierop in met de ontwikkeling van een nieuw type: de sterflat, waarvan de eerste in 1970 in Delft werd gebouwd. Daarnaast werd het stedenbouwkundige en architectonische beeld verlevendigd door meer variatie in bouwhoogtes, toepassing van verschillende kleuren in de gevelbeplating en toepassing van schuine balkonelementen. Maar hoogbouw raakte uit de gratie en bedrijven als ERA maakten begin jaren 1970 de omslag naar middel- en vooral laagbouw. Zo kwam voor ERA in 1973 een eind aan het hoogbouwtijdperk en bracht het bedrijf de Pluriflexwoning op de markt: een flexibel in te delen eengezinswoning. Ook andere woningtypen werden aan het repertoire toegevoegd, zoals terrasflats en complexe projecten in het kader van het programma Experimentele Woningbouw.
Literatuur
- H. Priemus en R.S.F.J. van Elk, Niet-traditionele woningbouwmethoden in Nederland, Alphen aan den Rijn 1970.
- R. van Houten, MuWi: De geschiedenis van een Rotterdams bouwbedrijf, Rotterdam 1999.
- H. Peeterse, Maycrete noodwoningen in Nijmegen, Nijmegen 2002.
- Z. Messchaert et al., Pracht in Prefab. Het NEMAVO-Aireysysteem in Amsterdam, Amsterdam s.a. [2004].
- W.M.J. Bekkers et al. (red.), Bredero’s Bouwbedrijf. familiebedrijf ‒ mondiaal bouwconcern ‒ ontvlechting, Amsterdam 2005.
- K. de Graaf, In beton gegoten: Kroniek van een bouwonderneming: ERA Bouw 45 jaar werken aan wederopbouw, volkshuisvesting en stedelijke vernieuwing, Bussum 2009.
- BouwhulpGroep, Documentatie systeemwoningen ’50-’75, Eindhoven 2013.
- BouwhulpGroep, Kansen voor systeembouw - rapport Muwi, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, 2016.
- BouwhulpGroep, Kansen voor systeembouw - rapport Rottinghuis, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, 2016.
Rijksmonumenten bij dit artikel
- Amsterdam - Complex Jeruzalem
- Amsterdam - Hemsterhuisstraat 145; Comeniusstraat 1 t/m 835 - Complex Sloterhof
- Amsterdam - Brink/Veeteeltstraat/Landbouwstraat - Complex Brinkbebouwing Betondorp
Dit artikel maakt deel uit van Moderne bouwmaterialen.
Zie Bouwmaterialen 1940 - 1990 Vernieuwing, constructie, toepassing (nai010) voor meer informatie over dit boek.
Zie Bouwmaterialen 1940 - 1990 Vernieuwing, constructie, toepassing (nai010) voor meer informatie over dit boek.
Zie ook
Artikelen- Beton
- Beton - Gietbouw (pagina bestaat niet)
- Betonvloeren
- Binnenwanden
- Gietbouw
- Holle baksteenvloeren
- Houtconstructies
- Plafonds
- Schaalbouw
- Staalconstructies
- Trappen en liften
- Zware montagebouw
Specialist(en)
Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 14 apr 2025 om 11:59.