Hallehuis - Achterhoeks hallehuis
Introductie
De boerderijen in de Achterhoek behoren tot de hallehuisgroep. Ze hebben vaak een min of meer rechthoekige vorm, een middenlangsdeel en wolfsdaken. In het gebied langs de IJssel komen T-boerderijen en krukhuisboerderijen voor.
![boerderij met rieten dak](/images/rce/thumb/e/ef/Boerderij_Gelselaar.jpg/400px-Boerderij_Gelselaar.jpg)
Boerderij in Gelselaar. Het woongedeelte rechts in beeld is opgehoogd. Foto: beeldbank RCE, C.S. Booms, 2003 CC BY-SA 3.0
Geologie
De Gelderse Achterhoek bestaat grotendeels uit hooggelegen zandgrond. Het gebied strekt zich uit van de IJsselvallei in het westen tot aan de Duitse grens in het oosten. In de genoemde vallei vinden we rivierklei en daarom komen er afwijkende varianten van het standaard Achterhoekse boerderijtype voor. Het zuidwesten wordt begrensd door de valleien van de Nederrijn en de Oude IJssel, waar eveneens rivierklei voorkomt. Vanwege de dominante aanwezigheid van het dekzandlandschap wordt de agrarische ontwikkeling van de Achterhoek overwegend gekenmerkt door het gemengde bedrijf met de nadruk op akkerbouw. De kleinschalige veeteelt fungeerde tot de opkomst van het kunstmest aan het einde van de negentiende eeuw voor de noodzakelijke bemesting van de grond.
Kenmerken
Er zijn relatief weinig varianten van het Achterhoekse hallehuis. De veelvoorkomende standaardvorm bestaat uit een rechthoekige plattegrond, een driebeukige opzet en een woongedeelte voor en een bedrijfsgedeelte achter. De constructie bestaat uit ankerbalkgebinten. Het bedrijfsgedeelte bestaat uit een middenlangsdeel met inrijdeuren in de achtergevel. In sommige plaatsen in het oosten van de streek liggen de inrijdeuren in een onderschoer. Het dak is meestal aan de korte zijden afgewolfd. De van oudsher lemen vloer in de middenlangsdeel werd gebruikt als dorsvloer. Tot eind negentiende eeuw kwam ook in de Achterhoek de potstal voor. De mest werd verwijderd via veelal kleine dubbele mestdeuren in de achtergevel. Gelijkend aan de Twentse voorbeelden was de Achterhoekse boerderij tot en met de negentiende eeuw een los hoes: de scheidingswand tussen het woon- en werkgedeelte ontbrak. De boerengezinnen stookten en kookten op open vuur midden in de woonruimte. De constructie van de boerderij bestond uit natuurlijke materialen: vakwerk, opgevuld met leem en rieten daken.
Ontwikkelingen na 1800
Vanaf de negentiende eeuw zorgde toenemende behoefte aan wooncomfort onder invloed van de connecties tussen stad en platteland voor een geleidelijke vervanging van het los hoes door een apart woongedeelte met vertrekken. Daarnaast ontnamen de landbouwkundige veranderingen, waaronder de komst van dorsmachines, de bestaansgrond van het los hoes. Niettemin waren in de oostelijke Achterhoek nog tot halverwege de twintigste eeuw veel voorbeelden van het los hoes te vinden. De verstening van de boerderijen in de Achterhoek voltrok zich geleidelijk in de loop van de 18e eeuw. In de rivierkleivalleien in het westen en zuidwesten van de regio – waar de baksteenfabricage plaatsvond en in de buurt van de steden – gebeurde dit proces het eerst, terwijl de stenen boerderij in de meer afgelegen oostelijke Achterhoek veelal pas in de 20e eeuw oprukte.
Afwijkende varianten
Het kleine aantal afwijkende varianten van het Achterhoekse hallehuis zijn voornamelijk aan de genoemde randen van de regio te vinden. In de IJsselvallei komt de T-boerderij veel voor, terwijl in de oostelijke Achterhoek veel grote boerderijen te vinden zijn, soms met dubbele schuur (meerkap), houten topgevels of endskamers, zoals in Eibergen. Onderzoek wijst uit dat de houten topgevels vanaf circa 1600 zijn ontstaan ter vervanging van het oorspronkelijke wolfseind, dit vanwege de behoefte aan meer opslagcapaciteit op zolder. Een andere variant betreft het type met een in de breedte en hoogte uitgebouwd woongedeelte. Dat is vooral te zien aan de hogere zijgevels met dito ramen, waarbij de dakhelling boven het woongedeelte iets minder steil is dan boven het bedrijfsgedeelte. Deze ontwikkeling van het woongedeelte vond plaats vanaf de negentiende eeuw en hing samen met de genoemde toenemende behoefte aan ruimte en wooncomfort. Een opvallende variant in de omgeving van Winterswijk en Aalten zijn de zogenaamde scholtenboerderijen: grote boerderijen met veel grond, die vanaf de middeleeuwen in bezit waren van rijke adellijke families, zoals de Hof van Gelre. Een scholte zorgde in opdracht van de eigenaar voor de oogst. Een aantal overgebleven twintigste-eeuwse scholtenboerderijen hebben dubbele schuren en statige, al dan niet symmetrische voorhuizen.
Zie ook
ArtikelenHoort bij deze thema's Begrippenagrarisch, boerderijen en hallenhuizen
Specialist(en)Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 6 dec 2024 om 03:02.