Hallehuis - Delfland en Schieland

Introductie

De boerderijen in het Delfland en Schieland behoren tot de hallehuisgroep. Ze hebben veelal forse afmetingen en zijn voorzien van een Hollandse stal.

boerderij met rieten dak
Grote krukhuisboerderij in 't Woudt. Foto: beeldbank RCE, G.J. Dukker, 2004 CC BY-SA 3.0
boerderij en bomen aan het water
T-boerderij in Maasland. Foto: beeldbank RCE, G.J. Dukker, 1999 CC BY-SA 3.0

Geografie en bodemgebruik

Het hier omschreven gebied is het veenweidegebied tussen Delft en Schiedam, tevens respectievelijk de agglomeraties van Den Haag en Rotterdam. Het kassengebied van het Westland grenst aan de westkant. Het veenweidegebied maakt deel uit van het Hollandveen dat in het Holoceen is ontstaan. Vanaf de late middeleeuwen vond natte vervening plaats, hetgeen uiteindelijk leidde tot langgerekte veenweidekavels die door middel van sloten worden gescheiden. Vanwege de zachte veengrond gingen boeren vanaf het einde van de middeleeuwen steeds meer over tot de veehouderij, aangezien akkerbouw alhier op de inklinkende ondergrond steeds moeilijker uitvoerbaar werd. Desondanks bleef het gemengde bedrijf in het gebied voortbestaan, waarbij nog op kleine schaal akkerbouw werd bedreven.

Kenmerken

De historische boerderijen in het Delfland/Schieland, waarvan relatief weinig bewaard zijn gebleven, behoren alle tot de hallehuisgroep. Het hallehuis, dat in het grootste deel van het midden van ons land voorkomt, heeft een rechthoekige plattegrond en bestaat uit een woongedeelte met daarachter een bedrijfsgedeelte dat meestal meer dan één gebintvak beslaat. De constructie bestaat uit ankerbalkgebinten. De zijgevels zijn doorgaans laag en bevatten weinig vensters. De middelste beuk is breder en hoger dan de beide zijbeuken en bevatte in het bedrijfsgedeelte de deel. In de deel stond het vee in de zijbeuken met de koppen naar de deel gericht. Bovenop een slietenvloer werd de oogst opgeslagen. In de middelste beuk voorin het gebouw werd geleefd en gekookt door het boerengezin. Daar lag ook de stookplaats tegen de brandmuur. De stookplaats diende als verwarming en werd ook gebruikt om het veevoer e.d. te bereiden. In de zijbeuken bevonden zich kleine bedsteden. De gebouwen waren oorspronkelijk uit hout opgetrokken en hadden rieten daken.

Huidige boerderijen

Vanwege de landbouwkundige specialisatie op de veehouderij veranderde de functionele indeling en daarmee de vorm van de boerderijen drastisch in vooral de zeventiende en achttiende eeuw. Een belangrijk aspect was de verstening van de gebouwen, die geleidelijk maar vroegtijdig plaatsvond. Goede (vaar)verbindingen met de steden en de baksteenfabricage lagen hieraan ten grondslag. Het woongedeelte werd vaak als eerste versteend.

Bedrijfsgedeelte

Het bedrijfsgedeelte werd aangepast op basis van de specialisatie op de veehouderij, met een geringe mate van akkerbouw ernaast. Daarom hebben de meeste boerderijen in het Delfland de rundveestal achterin het gebouw met in het midden – grenzend aan het woongedeelte – een (kleine) dorsruimte en paardenstal. Er moest immers rekening worden gehouden met de behoefte tot uitbreiding van de veestal, die vaak in de lengterichting van de boerderij plaatsvond. Het rundvee stond in twee rijen in de beide zijbeuken en de middenbeuk fungeerde als voergang. Deze laatste beuk was vanwege ruimtebehoefte van de stallen vaak smaller geworden dan voorheen, maar nog wel breder dan in boerderijen in het Groene Hart. Boven de middenbeuk, alwaar de zolderruimte toereikend was, lag het hooi opgeslagen. Ter hoogte van de dorsvloer was ook een - beperkte - ruimte voor oogstopslag.

Door de intensieve zuivelbereiding, zoals het maken van kaas en boter, zijn veel boerderijen in dit gebied voorzien van een karnhuisje en een aangebouwde boenhoek. Deze aanbouwen bevinden zich meestal aan de zijkant van de boerderij, achter het woongedeelte maar buiten het erf. Het karnhuisje is vierkant of achthoekig en is meestal in hout opgetrokken. Karnhuisjes en boenhoeken komen ook elders in Zuid-Holland voor.

Woongedeelte

In het Delfland vond het gehele jaar door productie van kaas en boter plaats. Daardoor hebben de boerderijen vaak grote uitgebouwde melkkelders onder het woongedeelte. Door deze zijwaartse uitbreiding spreken we van krukhuisboerderijen. Boven de melkkelder bevond zich de opkamer, die in veel gevallen, vooral in dit welvarende gebied, dienst deed als heren- of pronkkamer. De voorhuizen van de boerderijen waren ook niet zelden groot van omvang en bezaten een statige, soms burgerlijke architectuur. Opvallend is dat het krukhuis hier op de meeste plaatsen vertegenwoordigd is, meer dan in de omliggende gebieden. Er zijn ook asymmetrische T-boerderijen, waarbij het woongedeelte in de ene richting veel verder is uitgebouwd dan in de andere richting. Door dit verschil in breedterichting wordt ook de indruk van de krukhuisboerderij gewekt. De muren van het woongedeelte kregen een volledig dragende functie, waardoor het realiseren van een verdieping mogelijk werd en het ankerbalkgebint zijn functie verloor in het woonhuis.

U kunt op deze kennisbank reageren via het reactieformulier.

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 5 dec 2024 om 03:04.