Hallehuis - Oost-Utrechts hallehuis
Introductie
De boerderijen in dit gebied maken deel uit van de hallehuisgroep. Het artikel behandelt de hogere zandgronden rond de Utrechtse Heuvelrug.
Geologie
Het gebied bestaat uit hooggelegen stuwwallen die voor een groot deel zijn ontstaan in de voorlaatste IJstijd, en daarmee de Utrechtse Heuvelrug vormen. Ten oosten daarvan, grenzend aan de Gelderse Vallei, ligt lagere zandgrond die tot een vroegere riviervallei behoort. Vanwege de hooggelegen zandgrond was in gebied rond de Utrechtse Heuvelrug sprake van een relatief achtergebleven agrarische ontwikkeling t.o.v. het westen van de provincie: hier heeft het gemengde bedrijf met de nadruk op akkerbouw, waaronder boekweitteelt, altijd bestaan. Rond Veenendaal en Rhenen kwam vanaf de zeventiende eeuw ook tabaksteelt voor. Door de arme zandgronden waren de boeren eeuwenlang weinig welvarend. Tot op de dag van vandaag zijn deze historische factoren aan de boerderijbouw af te lezen. Van de boerderijen die tot het hallehuis behoren zijn sommige door de eeuwen heen weinig aangepast en veranderd.
Kenmerken
Het driebeukige hallehuis omvat een rechthoekige plattegrond en is meerdere traveeën diep. De middelste beuk is hoger en breder dan de zijbeuken. In de voorste travee zat van oudsher het woongedeelte en daarachter sloot het bedrijfsgedeelte aan. Tussen het woon- en bedrijfsgedeelte zat de brandmuur, waartegen – in het woongedeelte – de stookplaats zat. De zijmuren waren laag en bevatten weinig gevel-openingen. Centraal in de achtergevel zaten grote deeldeuren die toegang gaven tot de middenlangsdeel. In de middenlangsdeel werd gewerkt, gedorst en werd het hooi opgeslagen. Dat laatste gebeurde op een slietenvloer op de zolder. De zijbeuken in het bedrijfsgedeelte boden plaats aan rundvee en in mindere mate aan varkens of een trekdier. De zijgevels bevatten doorgaans kleine mestdeurtjes. Ook vonden in de zijbeuken diverse nevenwerkzaamheden plaats, zoals weven en klompen maken; deze werkzaamheden waren voor de arme boeren noodzakelijk om buiten het oogstseizoen om voldoende inkomsten te vergaren. De boerderijen waren oorspronkelijk – uitgezonderd de brandmuur – uit hout opgetrokken en waren gedekt met rieten daken, al dan niet afgewolfd aan de korte zijden.
Vanwege de geïsoleerde ligging van de boerderijen en de geringe welvaart onder boeren vond in Oost-Utrecht verstening van de boerderijen later plaats dan in het westen en zuiden van de provincie: nog tot in de negentiende eeuw werden sommige boerderijen grotendeels uit hout opgetrokken. De verstening beperkte zich aanvankelijk tot het woongedeelte en voltrok zich geleidelijk. Daardoor zijn in de meeste historische boerderijen in Oost-Utrecht de eikenhouten gebintconstructies nog goed zichtbaar en hebben meerdere boerderijen min of meer hun oorspronkelijke driebeukige indeling bewaard. Een enkele boerderij heeft tot op heden een uit hout opgetrokken bedrijfsgedeelte.
Huidige boerderijen
Een belangrijke wijziging vond plaats in de ontwikkeling van de ruimte tussen het woon- en bedrijfsgedeelte: het achterhuis. In de loop der eeuwen werd door landbouwkundige ontwikkelingen de functie van keuken en bijkeuken uitgebreid. Eerstgenoemde ruimte kreeg in toenemende mate de functie van woonkeuken, waardoor het woonvertrek aan de voorzijde juist minder werd gebruikt en ingericht werd als pronkkamer of representatieve ruimte. Vanuit de woonkeuken was het efficiënter om het vee te verzorgen en te voeren. Als gevolg van deze ontwikkeling verplaatste de ingang zich doorgaans naar de zijgevel en werden de zijgevels van het woongedeelte verhoogd en van extra vensters voorzien. De oude ingang in de voorgevel werd dan nauwelijks nog gebruikt en werd soms vervangen door een venster. Het kwam ook voor dat zowel het woon- als het bedrijfsgedeelte werden uitgebreid. In enkele gevallen vond in het bedrijfsgedeelte een zijwaartse uitbreiding plaats en sommige boerderijen ondergingen een vergroting tot een krukhuis- of T-boerderij. De gevels van het woongedeelte kregen daarbij een dragende functie, waardoor er een complete verdieping kon worden gerealiseerd. Dergelijke wijzigingen vonden in de achttiende en negentiende eeuw plaats; voorbeelden zijn o.a. te zien rond Amersfoort, Baarn, Leersum, Leusden en Soest.
Door de landbouwkundige ontwikkelingen breidden veel boerderijen zich gaandeweg uit door de toevoeging van bijgebouwen, terwijl het hoofdgebouw in vorm en omvang min of meer hetzelfde bleef. In Oost-Utrecht vinden we vooral langs de Gelderse Vallei nog enkele boerderijen met houten schaapskooien, omdat daar het gebruik van schapenmest zeer belangrijk was, evenals op de Veluwe. Rond Veenendaal en Rhenen staan nog houten tabaksschuren vanwege de genoemde tabaksteelt. Deze soms omvangrijke bijgebouwen hebben gedurende de twintigste eeuw hun functie verloren, de laatste na de Tweede Wereldoorlog.
Zie ook
ArtikelenHoort bij deze thema's Begrippenagrarisch, boerderijen, hallenhuizen, hallehuisgroep en hallehuisboerderijen
Specialist(en)Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 5 dec 2024 om 03:01.