Hallehuis - West-Utrechts hallehuis
Introductie
De boerderijen in het veenweidegebied in het westen van de provincie Utrecht behoren tot de hallehuisgroep. In dit gebied, dat tot het Groene Hart behoort, domineert de melkveehouderij met de Hollandse stal.

Boerderij aan de Vecht in Breukelen. Foto: beeldbank RCE, L.M. Tangel, 1974 CC BY-SA 3.0

T-boerderij met kapberg bij Maarssen. Foto: beeldbank RCE, A.J. van der Wal, 1968 CC BY-SA 3.0

Boerderij in het veenweidegebied in Polsbroek. Foto: beeldbank RCE, C.S. Booms, 2008 CC BY-SA 3.0
Geografie en geologie
Het gebied bestaat grotendeels uit laaggelegen veenweidegrond en vormt geologisch gezien een aaneengesloten gebied met Zuid-Holland (Groene Hart / Rijnland). Het veengebied is in de holocene periode ontstaan en bestaat thans voornamelijk uit smalle stroken weidegrond die door middel van sloten van elkaar worden gescheiden. Het noordwesten van de provincie bestaat uit veenweidegronden rondom o.a. de Vecht, de Amstel en de Vinkeveense en Loosdrechtse Plassen. In het zuidwesten ligt de polder Lopikerwaard, waarlangs de rivier de Lek loopt. In dat gebied komt ook rivierklei voor. Hoewel het Eemland in het noordoosten van Utrecht ligt, heeft dit gebied geologisch en landbouwkundig gezien een vergelijkbare ontwikkeling doorgemaakt en wordt dit gebied daarom eveneens in deze beschrijving meegenomen. De wijze van ontginnen in het gebied betrof natte vervening in de waterrijke gebieden. Enkele laagliggende polders, zoals bij Wilnis, ontstonden in de negentiende eeuw na droogmaling van bij natte vervening ontstane plassen. Vooral in de laatste circa vijf eeuwen heeft ontwatering, gevolgd door inklinking van de bodem, plaatsgevonden. Boeren gingen zich als gevolg hiervan steeds meer richten op de veehouderij, omdat akkerbouw op de natte veengrond steeds moeilijker werd. De volgorde van ontginnen begon op de stroomruggen van de rivieren en naarmate men daar was gevorderd, ging men over naar de lager gelegen komgronden.
Kenmerken
De historische boerderijen in West-Utrecht en in het Eemland zijn typologisch gezien alle afgeleid van het driebeukige hallehuis. Het hallehuis, dat in het grootste deel van het midden van ons land voorkomt, heeft een rechthoekige plattegrond en bestaat uit een woongedeelte in de voorste travee en daarachter een bedrijfsgedeelte dat meestal meer dan een travee beslaat. De constructie bestaat uit ankerbalkgebinten. De zijgevels zijn doorgaans laag en bevatten weinig vensters. De middelste beuk is breder en hoger dan de beide zijbeuken en bevatte in het bedrijfsgedeelte de deel. In de deel stond het vee in de zijbeuken, met de koppen naar de deel gericht. Bovenop een slietenvloer werd de oogst opgeslagen. In de middelste beuk van het woongedeelte werd geleefd en gekookt door het boerengezin. Daar lag ook de stookplaats tegen de brandmuur. De stookplaats diende als verwarming en werd ook gebruikt om het veevoer e.d. te bereiden. In de zijbeuken bevonden zich kleine bedsteden. De boerderijen waren oorspronkelijk uit hout opgetrokken en hadden rieten daken.
De landbouwkundige ontwikkelingen in West-Utrecht, die tot grote wijzigingen van de bestaande boerderijen leidden, vonden vanaf de latere middeleeuwen plaats. Vanwege de natte veengrond werd overgegaan op de veehouderij; een vergelijkbare ontwikkeling als in het Zuid-Hollandse veenweidegebied. Doordat de veehouderij werd geïntensiveerd, had dat zijn weerslag op de indeling en vorm van het bedrijfsgedeelte. De brede deel met dorsvloer werd overbodig, evenals de zaadzolder. De stallen in beide zijbeuken werden juist breder, ten koste van de middenbeuk. Deze laatste werd in gebruik genomen als voergang. De middenbeuk van het bedrijfsgedeelte was gemiddeld gezien nog wel wat breder dan bij de Zuid-Hollandse boerderijen uit het veenweidegebied het geval was. Hierdoor kregen veel boerderijen een langgerekte en lage vorm met relatief flauw hellende daken – vooral in het noordwesten van de provincie. De grote deeldeuren achterin werden vanwege het wegvallen van de functie als dorsvloer vervangen door een enkele staldeur. De genoemde wijzigingen gingen ook gepaard met een vroegtijdige verstening van de boerderijen; het woongedeelte werd meestal als eerste versteend, gevolgd door het bedrijfsgedeelte. In de negentiende eeuw waren vrijwel alle boerderijen in West-Utrecht geheel uit baksteen opgetrokken.
Huidige boerderijen
Bedrijfsgedeelte
De wijzigingen voltrokken zich geleidelijk: tot in de negentiende eeuw vond hier en daar ook nog akkerbouw plaats. Daardoor zijn bij veel boerderijen in het veengebied nog de vroegere oogstzolders herkenbaar. Deze zolders werden in toenemende mate voor hooiopslag gebruikt. Naarmate de capaciteit in het hoofdgebouw onvoldoende werd, gingen de boeren over tot het plaatsen van de vrijstaande kapbergen. Deze aanvankelijk uit houten roeden bestaande bouwwerken, gedekt met een in hoogte verstelbare kap, stonden meestal direct achter het bedrijfsgedeelte. Tot op heden zijn de kapbergen kenmerkend en beeldbepalend voor de boerderijen in het veenweidegebied.
Woongedeelte
Naarmate het boerenbedrijf in West-Utrecht meer overging naar de veehouderij, veranderden ook de vorm en indeling van het woongedeelte. Vanwege de toenemende productie van kaas werden pekelbakken in een speciale kaaskamer aangebracht, die in het achterhuis – de eerste travee achter de brandmuur – werd ingericht. Een kaaskamer in de voorste travee – in het woongedeelte – kwam ook voor. Het achterhuis ging als woonkeuken, spoel- en karnruimte dienen. Dat is tot op heden te herkennen aan de gedeeltelijke verhoging van de zijgevel achter het woongedeelte. Soms bevond zich daarin ook de entree, in plaats van in de voorgevel. Door bedrijfskundige verbeteringen werden de genoemde ruimten later van elkaar gescheiden. Het woongedeelte werd vaak voorzien van een kelder, met daarboven een opkamer, waardoor een krukhuisboerderij ontstond. In de kelder konden de zuivelproducten koel worden bewaard. De noodzakelijke zijwaartse uitbreiding van het woongedeelte verkreeg men door de gevels hoger op te metselen. Het voorheen aanwezige gebintwerk verloor hierdoor zijn functie. Een zijwaartse uitbreiding aan beide kanten kwam ook voor: in dat geval was er sprake van een T-boerderij. Krukhuisboerderijen komen in West-Utrecht echter vaker voor.
Zomerhuis
Vanwege de seizoensgebonden intensiteit van de bedrijfsvoering verbleven veel boerengezinnen in West-Utrecht ’s zomers permanent in het bedrijfsgedeelte of achterhuis, waarbij het woongedeelte een meer representatieve functie kreeg – vooral bij welvarende boeren. Het kwam ook voor dat naast de boerderij een zomerhuis werd opgetrokken, tegenwoordig nog herkenbaar als een klein vrijstaand huis op het erf. Andere boeren verbleven ’s zomers in een aparte ruimte achterin de deel.
Zie ook
ArtikelenHoort bij deze thema's Begrippenboerderijen, hallenhuizen, hallehuisgroep en hallehuisboerderijen
Specialist(en)Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 5 dec 2024 om 03:03.