Hallehuis - Zuid-Gelders hallehuis

Introductie

De boerderijen in het zuiden van Gelderland behoren tot de hallehuisgroep. Tot het gebied behoren de Liemers, de oostelijke Betuwe en het Rijk van Nijmegen.

boerderij aan een dijk
Grote krukhuisboerderij aan de dijk bij Aerdt. Foto: beeldbank RCE, De Boer, 1969 CC BY-SA 3.0
grote boerderij met bomen
Boerderij met fors woongedeelte in Ressen. Foto: beeldbank RCE, J.P. de Koning, 1999 CC BY-SA 3.0
boerderij met dwarshuis en rieten dak
Grote boerderij met dwarsdeel in de Ooijpolder. Foto: beeldbank RCE, IJ.Th. Heins, 1999 CC BY-SA 3.0

Geologie

De regio kent verschillen in geologie en agrarische ontwikkelingsgeschiedenis. De Liemers ligt ten noorden van de Rijn en het Pannerdensch Kanaal en omvat deels zandgrond en deels rivierklei. Het Rijk van Nijmegen bestaat grotendeels uit een hooggelegen stuwwal ten zuiden van de Waal en is het gebied rondom Nijmegen. De Ooijpolder, bestaande uit rivierklei, hoort ook bij het Rijk van Nijmegen. De Over-Betuwe is de oostelijke uitloper van de Betuwe tussen de Waal en de Rijn en bestaat uit rivierklei. Vanwege de gunstige geografische ligging aan en tussen meerdere grote rivieren en de vruchtbare bodemgesteldheid, is in het gebied sprake (geweest) van een rijke ontginningsgeschiedenis. In de gebieden komt het gemengde bedrijf voor.

Kenmerken

Hoewel de historische boerderijbouw in dit gebied een aantal lokale verschillen vertoont, zijn deze vormen vrijwel allemaal terug te herleiden tot de hallehuisboerderij. Als gevolg van latere verbouwingen komt de T-boerderij thans zeer veel voor, waarin per afzonderlijke streek wel verschillen in vorm en indeling zijn waar te nemen. Datzelfde geldt voor de aanwezigheid en situering van bijgebouwen. Vanwege overstromingsgevaar liggen veel historische boerderijen in de rivierkleigebieden op een verhoging, ook wel woerd geheten, al dan niet achter de dijk.

Het hier voorkomende hallehuis was een driebeukige boerderij op een rechthoekige plattegrond met een brede middenbeuk en twee smalle zijbeuken. De zijmuren waren laag en hadden weinig ramen. De constructie bestond uit ankerbalkgebinten. De voorste travee was bestemd voor het woongedeelte en een of meerdere traveeën daarachter herbergden het bedrijfsgedeelte. De deeldeuren zaten centraal in de achtergevel. Deze ruimte was in gebruik als dorsvloer en werkruimte. De zijbeuken boden plaats aan het (jong)vee en aan nevenwerkzaamheden, zoals weven en klompen maken. Bovenop een al dan niet verlaagde tussenbalk lag een slietenvloer. Hierop werd het hooi opgetast. Aangenomen wordt dat de vroegste boerderijen uit hout waren opgetrokken. Vanwege de grootschalige aanwezigheid van rivierklei en de opmars van de baksteenfabricage in de regio heeft verstening van de boerderijen in een vroeg stadium plaatsgevonden.

Huidige boerderijen

Bedrijfsgedeelte

Onderzoek heeft uitgewezen dat wijzigingen in en aan de boerderijen als gevolg van landbouwkundige ontwikkelingen in dit gebied vooral vanaf het begin van de negentiende eeuw plaatsvonden. Deze wijzigingen betroffen zowel het bedrijfs- als het woongedeelte.

Vooral in de Liemers en in de oostelijke Betuwe staan hallehuisboerderijen waarin de middenlangsdeel bewaard is gebleven. Sommige exemplaren zijn nieuw gebouwd. Daarnaast komt ook de zijlangsdeel voor: in dat geval staat het vee (deels) in de middenbeuk. Dergelijke boerderijen dateren uit de negentiende eeuw. Vanwege de toenemende agrarische productie is het bedrijfsgedeelte vaak vergroot. Dat gebeurde vaak door middel van de bouw van een tweede schuur voor het vee naast de boerderij, waardoor een meerkap-boerderij ontstond.

In de Ooijpolder komen boerderijen voor waarin de nadruk ligt op de (melk)veehouderij. Bij deze boerderijen werd de (pot)stal in sommige gevallen verplaatst van de zijbeuk naar de achtergevel. Indien de deeldeuren in de zijgevel kwamen zijn aangebracht, spreken we van een dwarsdeel.

Woongedeelte

Het woonhuis ondervond meestal uitbreidingen in de beide zijwaartse richtingen. De gevels werden opgehoogd, waardoor een etage ontstond en de dakspanten op de buitenmuren kwamen te rusten. De nok van het woongedeelte stond dwars op de nok boven het bedrijfsgedeelte, waardoor een T-boerderij ontstond. Vanwege de extra verticale ruimte werd grotendeels onder het maainiveau een souterrain met melkkelder aangelegd. De uitbreiding van het woongedeelte hing samen met de toenemende behoefte aan wooncomfort en privacy van het boerengezin. Bij sommige T-boerderijen is zelfs sprake van een dubbel woonhuis met een scheidingsmuur halverwege, hetgeen samenhing met de woonsituatie van twee generaties van de boerenfamilie. Een uitbreiding van het woonhuis in slechts één zijwaartse richting – de krukhuis-boerderij – kwam in dit gebied minder vaak voor.

Vanaf het einde van de negentiende eeuw kwam het geregeld voor dat een compleet nieuw voorhuis werd gebouwd, ofwel een uitbreiding van het bestaande woongedeelte aan de voorzijde plaatsvond. Dergelijke nieuwe boerenhuizen kregen vanwege de welvaart van de boer vaak een representatieve architectuur in neo- of overgangsstijl. De T-vorm van de boerderij bleef veelal herkenbaar.

Vanaf de negentiende eeuw werden ook complete nieuwe T-boerderijen gebouwd. De zijmuren van het bedrijfsgedeelte werden vaak hoger opgemetseld, vanwege de toegenomen verticale ruimtebehoefte. De dakspanten rustten vaak direct op de zijmuren. In dit geval was er meestal geen sprake meer van een constructie van ankerbalkgebinten, maar van dekbalken die zo mogelijk op een of meerdere tussenstijlen rustten.

U kunt op deze kennisbank reageren via het reactieformulier.

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 5 dec 2024 om 03:00.