Leien in Rijndekking - werkzaamheden
Introductie
Leibedekking heeft regelmatig onderhoud nodig. Voert u werkzaamheden uit aan de leibedekking? Dan zijn een aantal aandachtspunten van belang.
Eisen aan dakbeschot
Voor gespijkerde leien is een horizontaal dakbeschot een vereiste, omdat je hiermee voorkomt dat ten gevolge van de krimp van de delen de leien scheuren. In deze eis ligt het maken van een sporenkap opgesloten. Bij veel oude gebouwen is dit het geval. Naaldhout is sinds lange tijd het meest gebruikt voor beschot. Sporadisch komt nog oud eiken beschot voor. Eiken dient men zeer zorgvuldig te handhaven.
dakbeschot
Bij leibedekking is het belangrijk dat er een naar buiten afwaterende aansluiting ontstaat. Dit geldt in het bijzonder voor de Rijndekking, die bijna altijd enkel gedekt is. De voorkeur heeft het aanbrengen van dakbeschot met arm geschaafde delen. Door krimp van het hout leveren de naden een aanzienlijke bijdrage aan een goede ventilatie van de kap. Wel levert dit wat meer houtverlies op. In veel gevallen zijn ventilatiekappen bij arm geschaafd beschot overbodig of kunnen sterk worden beperkt.
rabatdelen
Een andere mogelijkheid is de toepassing van rabatdelen van voldoende breedte. Rabatdelen zijn vooral na de Tweede Wereldoorlog steeds meer toegepast. Dakbeschot van rabatdelen beperkt echter de ventilatie van kapconstructies. Aanvullende ventilatie bij dakkapellen of door middel van ventilatiekappen is dan vaak noodzakelijk.
Dikte
Al het dakbeschot is bij voorkeur zo veel mogelijk kwastvrij. In verband met de bevestiging van de leien geldt de volgende eis voor de dikte van het dakbeschot: Rijndekking 32 millimeter dik beschot. De sporen mogen hart op hart niet verder uit elkaar liggen dan 500 à 600 millimeter. Bij Rijndekking, afhankelijk van de grootte van de dekleien, houdt men minimaal 180 millimeter breed dakbeschot aan. Zowel bij dekleien groter dan 1/8 of 1/12 voor dekking in oud-Duits, als bij 230 x 280 millimeter of 250 x 320 millimeter voor dekking in sjabloon, past men minimaal 220 millimeter breed dakbeschot toe. Je zet al het dakbeschot met goed verdreven nagels vast, zodat boven de leien uitstekende koppen van de nagels niet de er overheen liggende leien kunnen beschadigen. Het bestaande dakbeschot controleren en als dit nodig is opnieuw vastspijkeren. Dit behoort tot het werk van de leidekker, tenzij dit nadrukkelijk anders is overeengekomen. Een aandachtspunt bij torenspitsen en kappen van kerken en kastelen is dat er bij de aansluiting op de dakvoet ruimte ontstaat voor een goede ventilatie van de kap. Een spleet van 30 millimeter is voldoende. Vleermuizen kunnen op deze wijze toch binnenkomen en je houdt duiven uit de kap.
Waterkerende laag
Onder de leibedekking mag je geen gebitumineerd papier of dampdichte folie of iets dergelijks als waterkerende laag toepassen. De hermetische afdichting stelt de bebording bloot aan condensvocht, die daardoor kan verrotten. Door het gebrek aan ventilatie wordt ook de leibedekking overmatig aan vocht blootgesteld, waardoor schilferen en verweren sterk worden bevorderd. Voor de leidekker bestaat bovendien bij het aanbrengen van een waterkerende laag het nadeel dat hij niet kan zien waar hij de nagels of haken in het dakbeschot slaat. De laatste jaren maakt men steeds meer gebruik van een zware kwaliteit waterwerende damp-open spinvliesfolie. Deze is primair bedoeld om het dak tijdelijk dicht te houden na het rooien van de oude leibedekking en bij uitgebreid inwendig herstel van de kapconstructie. Ook gebruikt men deze spinvliesfolies bij kritische toepassingen, zoals aankappingen. Een aankapping is een lager naar beneden doorgetrokken dakdeel.
Keuring van de leien
Om te voorkomen dat er leien op een monument komen die niet lang meegaan, gelden er eisen voor de kwaliteit. Zie ook Het keuren van natuurstenen leien. Keur de leien ook visueel goed voordat de leidekker de leien verwerkt.
Kleur van de lei
Leien komen in zeer veel kleuren voor, variërend van zwartblauw en diep paars tot groengrijs. Chloritoïd is verantwoordelijk voor de blauwe kleur van een lei. Door meer koolstof wordt de lei donkerblauw tot zelfs zwart. Leien voor Rijndekking zijn blauwgrijs tot zwartblauw, afhankelijk van de groeve waaruit ze komen.
Verkleuring of vergrijzing
Het verkleuren of vergrijzen van een lei is tot op zekere hoogte een graadmeter voor de kwaliteit. Met de mineralen die de kleur verlenen, gebeurt niets. De verkleuring tot witgrijs ontstaat door het uitbloeien van de in de lei aanwezige kalk.
Bevestiging van de leien
Oorspronkelijk bevestigde men leien bij Rijndekking met gesmede ijzeren nagels, die eerst in kokende lijnolie waren gedompeld. Sinds vele tientallen jaren gebruikt men in Nederland echter koperen nagels. Die hebben een een brede platte kop en een geribbelde schacht van 32 of 40 millimeter, afhankelijk van de grootte van de leien. Roestvaststalen nagels past men alleen toe bij eiken beschot. De dekleien bevestigt men met minimaal drie nagels. Achter torens en op andere windgevoelige plaatsen zet men nog een vierde nagel van 40 millimeter bij.
Onderhoud en herstel
Bij reparaties maakt men veel gebruik van roestvrijstalen leihaken. Bij een strakke dekking kunnen door reparatie met de dikkere roestvrijstalen leihaken van 2,7 millimeter problemen ontstaan door het opwrikken van de omliggende leien. Dit geldt zeker bij kleine leien. Bij een strakke dekking of kleine dekleien is het beter om speciale strippen hard koper van 1 millimeter dikte te gebruiken en deze om te buigen. Loden en dunne koperen strippen zijn ongeschikt. Deze buigen uit en de leien glijden er vaak binnen enkele jaren al tussenuit. Vooral bij torenbedekkingen kan dit levensgevaarlijke situaties opleveren voor voorbijgangers.
Vormen
Bij Rijndekking is de meest voorkomende vorm de zogenaamde Rheinischer Hieb. ‘Hieb’ is Duits voor ‘houw’ of ‘slag’. Naast de in Nederland gebruikelijke ‘normaler Hieb’ met een borsthoek van 74 graden en een overlag van 29 procent, zijn voor lekkagegevoelige dakvlakken en flauwere dakhellingen ook dekleien leverbaar met een ‘scharfer Hieb’ voor een grotere overlap van 34 procent.
Dekking
De enkele dekking, die men algemeen toepast, is niet onder alle omstandigheden waterdicht, zoals bij stuifsneeuw en regen met harde wind. Vooral insnoeringen en aankappingen met een helling van minder dan 35 graden hebben hiervan te lijden. Dubbele dekking komt in Nederland nauwelijks voor. Steeds past men, ook bij restauraties, enkele dekking toe in verband met de kosten en ook om het gewicht te beperken. Het gewicht is afhankelijk van de grootte van de leien en de wijze van dekken, waarbij de dikte een zekere relatie heeft met de grootte van de deklei. Enkel gedekte Rijndekking in normaler Hieb weegt exclusief dakbeschot 32 tot 34 kilo per vierkante meter dak, en in scharfer Hieb 36 tot 38 kilo. Dubbel gedekt is dat bij normaler Hieb 48 tot 50 kilo. Dubbele dekking in scharfer Hieb komt hier niet voor.
Rijndekking in oud-Duits
Oud-Duits is de klassieke dekking en historisch gezien de meest juiste. De oud-Duitse dekking verloopt met grote leien aan de voet van het dak naar kleine leien bij de nok. Daarnaast verschillen de dekleien ook nog eens in breedte. Inclusief de aansluitingen bij voeten, killen (inspringende hoeken), kepers (hoeken) en nokken, liggen er op één dak ongeveer 250 verschillende formaten en vormen. Dat goed dekken vergt een grote mate van vakmanschap, die slechts weinig leidekkers beheersen. Bij oud-Duitse dekking sorteert men de leien voor het dekken altijd op hoogte voor een gelijkmatig verloop van groot naar klein.
Rijndekking in sjabloon
Sjabloondekking, ook wel ‘schuppendekking’ genoemd, is een negentiende-eeuwse uitvinding, die historisch gezien op monumenten van voor 1850 niet thuishoort. Vanaf de jaren dertig heeft men sjabloondekking ook in Nederland veel toegepast, meestal met een veel te steile stijglijn. In bestekken geeft men vaak Rijndekking aan zonder expliciet aan te geven dat dit in oud-Duits moet. Het resultaat is dat men sjabloondekking krijgt zonder het te beseffen. Bij sjabloondekking past men namelijk over het gehele dakvlak één maat deklei toe. In tegenstelling tot oud-Duits ontstaat er een zeer regelmatige, wat doodse bedekking.
Relatie dakhelling - stijglijn
De dekleien dekt men bij Rijndekking in schuin naar boven gaande rijen. Voordat je met het dekken begint moet je eerst de juiste hellingshoek van de opgaande rijen leien uitzetten. Deze kan afwijken van de onjuiste hoek van de huidige leibedekking. Bij Rijndekking geldt dat des te steiler de helling van het dakvlak is, des te flauwer de hellingshoek van de opgaande rijen dekleien. Bij wandbekleding van torens vervalt de stijglijn en brengt men de dekleien in horizontale banen aan.
Links- en rechtsdekkende leien
Anders dan bij bij Maasdekking kan men bij Rijndekking rekening houden met de windrichting. Men dekt de leien van het weer af. Dit betekent bij een kerk die met het koor naar het oosten staat dat men op het zuidelijke dakvlak een andere lei nodig heeft dan op het noordelijke dakvlak, namelijk het spiegelbeeld. Op het zuidelijke dakvlak zal de ronding van de lei aan de rechterkant zitten. Op een toren vormt de zuidwesthoek de scheiding tussen de leien die links dekken en rechts dekken.
Nok- en keperafwerking
De nokken en kepers dekt men in Nederland bijna overal af met lood. Let er op dat je het lood steeds van het weer af dichtfelst. Zeer sporadisch komt in het oosten van het land Rijndekking voor waarbij de leidekker in de Duitse traditie van het weer af, vanaf het ene dakvlak het andere dakvlak op de hoekkeper ongeveer twintig millimeter met leien overdekt. Zie onder andere voor de zwaarte van het lood Bladlood op monumenten.
Voorzieningen
Denk bij het dekken met leien aan de volgende voorzieningen.
Ladder- en klimhaken
Een goede bereikbaarheid is essentieel voor inspectie en onderhoud. Daarom zijn de kosten voor bereikbaarheidsvoorzieningen subsidiabel gesteld in het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten. Zie voor meer informatie Veilig werken in en op monumenten.
Dakluiken
Om dakvlakken zonder dakkapellen bereikbaar te maken, zijn in veel gevallen dakluiken noodzakelijk. Dit kunnen inliggende of opliggende luiken zijn. In andere gevallen heeft men een opliggend luik aangebracht om in een kapruimte te komen die niet op andere wijze toegankelijk is. Opliggende dakluiken zijn erg gevoelig voor vervuiling achter de bovenste opstaande rand. Veel lekkages bij zowel inliggende als opliggende luiken ontstaan door gebrekkige of kapotgestoten loodaansluitingen en omrandingen.
Monnikskappen
Ventilatiekappen noemt men ook wel monnikskappen. Deze past men toe op plaatsen waar de ventilatie van de kap te wensen overlaat. Vooral in kappen met veel eikenhout die eerder aangetast zijn door de bonte knaagkever is een blijvende, goede ventilatie van de kapconstructie en de dakvoeten belangrijk. De plaatsing is sterk afhankelijk van de kapconstructie en van de ventilatiemogelijkheden aan de dakvoet. Bij dakvlakken waarvan de hoogte tot de nok korter is dan zeven meter is een enkele rij ventilatiekappen op een derde van de hoogte vanaf de nok doorgaans voldoende. Als dakvlakken erg hoog zijn, kan een dubbele rij noodzakelijk zijn. Bij kerkkappen met een tongewelf is het raadzaam zowel ventilatiekappen te plaatsen op anderhalve meter uit de goot als boven de kruin van het tongewelf, op ongeveer een derde van de hoogte vanaf de nok.
Bliksemafleider
Onjuiste bevestiging van het daknet op de leibedekking zorgt voor veel problemen. Bij bevestiging door middel van alpha-steunen zet men de pennen vaak op de verkeerde plaatsen door de leien op de onderconstructie vast, met vervelende lekkages als gevolg. Tegenwoordig maakt men steeds meer gebruik van roestvast-stalen klemsteunen, die tussen de leien geschoven zijn en die men moet vastnagelen op het beschot. Het verdient de voorkeur dat de leidekker de klemsteunen aanbrengt in overleg met de bliksembeveiligingsfirma.
Zie ook
ArtikelenHoort bij deze thema'sSpecialist(en)
Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 3 mei 2023 om 14:40.