Orgels in Nederland

Introductie

Het orgel is een niet meer weg te denken muziekinstrument in kerken. Nederland kent dan ook een groot aantal orgels, zowel historische als moderne. Een deel van de historische orgels is onderdeel van een rijksmonument.

1. De ontwerpers van de zuidelijke orgels streefden eerder naar een grote breedtewerking in het frontontwerp dan naar grote hoogte, zoals bij het orgel in de Grote of St.-Bavokerk te Haarlem (zie afbeelding 7). Het uit Averbode afkomstige orgel van de St.-Lambertuskerk te Helmond (1772) is hiervan een goed voorbeeld.
2.Het orgel van de Nicolaikerk te Utrecht (1479) werd in 1886 gedemonteerd en opgeslagen in het Rijksmuseum. Sinds 1956 hangt de orgelkas in de Koorkerk van Middelburg. Het binnenwerk wordt in afwachting van een restauratie elders bewaard.
3. Het koororgel van de Grote Kerk van Alkmaar (1511).
4. Dwarsdoorsnede van een orgel. Met toestemming van Flentrop Orgelbouw B.V. te Zaandam overgenomen uit Flor Peeters & Maarten Albert Vente, De orgelkunst in de Nederlanden, Van de 16de tot de 18de eeuw, Amerongen, 1984.
5. De klavieren van het Timpe-orgel (1830) in de Nieuwe Kerk te Groningen. De drie handklavieren hebben ondertoetsen met ivoorbeleg en boventoetsen van ebbenhout. Rechts is een deel van de registerknoppen te zien. (Foto: Wim Diepenhorst)
6. Vergeleken met de veel bravere ontwerpen van zijn tijdgenoten toont de orgelmaker F.C. Smits I bij dit orgel in de St.-Lambertuskerk in Rosmalen (Smits, 1850) een grote inventiviteit in ontwerp en detaillering van de orgelkas en de indeling van de frontpijpen. Opvallend zijn hier de geornamenteerde frontpijpen en de toepassing van zogenaamde spiegelvelden met daarin staande en hangende pijpen.
7. Waarschijnlijk het meest beroemde orgelfront ter wereld: het Müller-orgel (1738) in de Grote of St.-Bavokerk te Haarlem.
8. Een balg in geopende toestand. De vouwen van de balg zijn met leer aan elkaar verbonden. Onder de rechthoekige balg bevindt zich een schuine schepbalg, waarmee de bovenliggende balg gevuld wordt. Rechts naast de balg is een deel van het windkanaal te zien, waarmee de wind naar de windlade getransporteerd wordt. (Foto: Wim Diepenhorst)
9.Een geopende ventielkast. Normaal is de ventielkast afgesloten met een voorslag, zoals rechts naast het geopende deel te zien is. De ventielen bevinden zich, naast elkaar, bovenin de ventielkast, tegen de onderzijde van het cancelraam. Het linkerventiel is geopend. Onder de ventielkast zijn de dunne abstracten te zien waarmee toetsen en ventielen aan elkaar verbonden zijn. (Foto: Wim Diepenhorst)
10. Het orgel van de Hervormde Kerk van Oosthuizen werd altijd gedateerd op 1521. Bij recent onderzoek is echter gebleken dat het instrument omstreeks 1680 werd samengesteld uit oudere onderdelen. Het orgel is gestemd in middentoonstemming. (Foto: Wim Diepenhorst)
11. Doorsnede van een windlade. Met toestemming van Flentrop Orgelbouw B.V. te Zaandam overgenomen uit Flor Peeters & Maarten Albert Vente, De orgelkunst in de Nederlanden, Van de 16de tot de 18de eeuw, Amerongen, 1984.
12. Deze bijzonder rijk geornamenteerde orgelkas van het orgel in de St.-Jan van ’s-Hertogenbosch (1622) werd vervaardigd door Franchois Symons en Georg Schysler in slechts twee jaar tijd.
13. Het Hagerbeer-orgel in de Pieterskerk te Leiden (1645), van onderaf gefotografeerd. Hagerbeer maakte gebruik van een ouder rugwerk, waarvan op deze foto het fraaie soffiet, dus het ondervlak, goed te zien is.

Kerkorgels zijn altijd mee gewijzigd met de veranderende muzieksmaak. Dat heeft tot gevolg gehad dat vrijwel geen enkel orgel in zijn originele gedaante bewaard is gebleven. Enige decennia geleden was het gebruikelijk om altijd de oorspronkelijke aanleg te reconstrueren en daarmee de vermeende oorspronkelijke klank. Het is echter vooral de klankgeving die het meest ongrijpbare aspect van het restaureren vormt. En dus is het terugbrengen van de originele klank en daarmee het uitwissen van latere veranderingen voor een belangrijk deel subjectief en speculatief. Daarom is tegenwoordig juist het conserveren van de gegroeide toestand het uitgangspunt in het restauratiebeleid van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). De belangrijkste reden hiervoor is dat door het reconstrueren altijd informatie en historisch materiaal verloren gaat.

In de afgelopen vijftig jaar is er veel kennis opgedaan bij het restaureren van kerkorgels en is er mede door toedoen van de RCE veel onderzoek gedaan. De goede samenwerking tussen orgelmakers, orgeladviseurs en de RCE heeft bijgedragen tot het hoge niveau waarop in Nederland wordt gerestaureerd.

Historie

De houten omtimmering, oftewel de orgelkas, van een van de oudste nog bestaande orgels ter wereld bevindt zich in de Koorkerk te Middelburg. Het zeer waardevolle binnenwerk van dit instrument wordt op een andere plaats bewaard. Het werd oorspronkelijk gebouwd voor de Nicolaikerk in Utrecht door Peter Gerritsz in 1479 (zie afbeelding 2). Dit zeer oude orgel markeert het begin van de lange Nederlandse orgelhistorie.

Middeleeuwen

De verre voorvader van het orgel zoals we dat nu kennen, is het waterorgel, of hydraulis, en werd in 757 in het westen van Europa geïntroduceerd. Het was een geschenk van de Byzantijnse keizer Constantijn V aan de Frankische koning Pepijn de Korte. Het week aanzienlijk af van het latere orgel, maar de meeste ingrediënten waren aanwezig. Het voornaamste verschil was dat de benodigde luchtdruk met behulp van waterdruk werd opgewekt in plaats van met balgen, zoals bij het latere orgel. Om het waterorgel te kunnen kopiëren werd een Venetiaanse monnik gevraagd om overal broeders te instrueren in de orgelbouwkunst.

Snel daarna waren in meerdere kloosters dergelijke orgels te vinden. Al in de elfde eeuw was het orgel in West-Europa een bekend verschijnsel. Het waterorgel maakte langzamerhand plaats voor een orgel dat door middel van balgen van lucht werd voorzien. Vier eeuwen daarna, in de tijd van het Utrechtse Nicolai-orgel, was het instrument eigenlijk al volledig ontwikkeld. In grote lijnen zijn orgels sindsdien hetzelfde gebleven.

Zestiende eeuw

Het was op vijftiende-eeuwse orgels nog niet mogelijk om uit verschillende soorten klanken, registers, te kiezen. Maar in de zestiende eeuw ontwikkelden orgelmakers twee systemen om dat wel te kunnen en die registers naar eigen inzicht te combineren. In die tijd ontstonden ook orgelregisters die andere instrumenten imiteren, zoals fluit, gemshoorn en trompet. De Nederlandse orgelmakers waren in de zestiende eeuw de meest moderne en toonaangevende in Europa. Van één van hen, Jan van Covelens, is een klein orgel bewaard gebleven in de Grote Kerk van Alkmaar, het koororgel uit 1511 (zie afbeelding 3). Zijn opvolger Hendrik Niehoff bouwde behalve in Nederland ook in Noord-Duitsland enkele orgels, die daar een inspiratiebron bleken voor de plaatselijke orgelmakers.

Zeventiende eeuw

In de zeventiende eeuw komt de orgelbouw in het noorden onder invloed van de Reformatie. Orgelmakers kregen overal de opdracht nieuwe orgels te bouwen en bestaande orgels te vergroten en ze beter geschikt te maken voor de nieuwe eredienst. Eerst moest de organist de kerkgangers beter bekend maken met de Geneefse psalmmelodieën en later was het orgel begeleidingsinstrument bij de gemeentezang. In de katholieke liturgie had het orgel altijd in afwisseling met de koorzang geklonken; er werd niet samen met het orgel gezongen. In sommige steden was het dan ook nog tot laat in de zeventiende eeuw verboden om de gemeentezang met orgel te begeleiden. Er bestond een theologische discussie over de vraag of het toegestaan was muziekinstrumenten in de kerk te gebruiken. De orgels waren echter al in de kerk aanwezig en bovendien vaak eigendom van het stadsbestuur. In Amsterdam duurde het bijvoorbeeld tot 1680 voordat de psalmen op het orgel begeleid werden. Een belangrijk voorbeeld van een orgel uit deze periode bevindt zich in de Pieterskerk in Leiden (zie afbeelding 13).

Achttiende eeuw

Aan het eind van de zeventiende en het begin van de achttiende eeuw wordt de invloed van Duitse orgelmakers boven de grote rivieren steeds groter. Zij introduceren nieuwe registers en andere, meer op samenspel met andere instrumenten gerichte stemmingen. In de traditionele Nederlandse orgelbouw was de middentoonstemming tot in de achttiende eeuw gebruikelijk. Deze stemming is nu nog maar bij een enkel orgel te beluisteren, zoals in Oosthuizen (zie afbeelding 10) en bij het koororgel in de Grote Kerk in Alkmaar. In het noordwesten was vooral de invloed van de Duitse orgelmaker Christian Müller merkbaar. Zijn orgel in de St.-Bavo in Haarlem is wereldberoemd (zie afbeelding 7).

In het oosten en zuiden van het land was de invloed van buitenaf al langere tijd merkbaar. Orgelmakers uit het Rijnland, Vlaanderen en Wallonië creëerden daar een uitermate divers en boeiend orgellandschap, dat helaas tot ver in de twintigste eeuw veel minder aandacht kreeg dan dat van het noorden. De geweldige orgelkas van de St.-Jan in ’s-Hertogenbosch bijvoorbeeld is een van de mooiste ter wereld (zie afbeelding 12). De oostelijke en zuidelijke orgels onderscheiden zich sterk van de orgels in het westen van het land door niet alleen hun klank, maar ook hun uiterlijk. Een fraai voorbeeld is het orgel van Helmond, overigens oorspronkelijk afkomstig uit Averbode in het huidige België (zie afbeelding 1).

Negentiende eeuw

In de negentiende eeuw werd de orgelbouw in het noorden en midden van het land beheerst door grotere familiebedrijven, zoals de firma Bätz-Witte en de orgelmakers Van Dam en Van Oeckelen. In het zuiden zijn dan de belangrijkste bouwers de orgelmakers Van Hirtum, Pereboom & Leyser, Vollebregt en Smits. Vooral de orgelmakers Smits legden in hun kasontwerpen een voor de negentiende eeuw uitzonderlijke creativiteit aan de dag (zie afbeelding 6).

Twintigste eeuw

In de eerste decennia van de twintigste eeuw leggen de meeste orgelmakers zich toe op assembleren en blijft slechts een enkeling trouw aan het ambacht. Pas na de Tweede Wereldoorlog wordt het traditionele ambacht herontdekt en nemen de meeste orgelmakers afstand van de in de vroege twintigste eeuw geïntroduceerde elektropneumatiek. Orgels worden weer geheel mechanisch, en door de ervaringen met het restaureren van oude orgels keert men weer terug naar het gebruik van traditionele technieken en materialen.

Werking

Het orgel is een blaasinstrument dat geluid voortbrengt door middel van orgelpijpen, waardoor lucht wordt geblazen. Om de lucht in de pijp te krijgen en zo de pijp ‘tot spreken te brengen’ moet een ventiel worden geopend (zie afbeelding 12). Dit gebeurt door het indrukken van een toets die middels de tractuur met het ventiel is verbonden. In de traditionele orgelbouw is deze tractuur geheel mechanisch. In het begin van de twintigste eeuw is deze verbinding ook via pneumatiek en elektriciteit gerealiseerd. De hedendaagse orgelbouw gebruikt weer de traditionele manier.

De zichtbare pijpen van een orgel, de frontpijpen (zie afbeelding 4), vormen maar een klein deel van het pijpwerk. De meeste pijpen staan binnenin het orgel op een langwerpige lade, de zogenaamde windlade (zie afbeelding 11). De ventielen bevinden zich aan de onderzijde van de windlade in een afgesloten ruimte, de ventielkast, die lucht met verhoogde druk bevat, oftewel wind (zie afbeelding 9). Deze wind wordt geleverd vanuit een blaasbalg (zie afbeelding 8). De balgen bevinden zich soms in een aparte balgenkamer of balghuis. Een medewerker van de organist, de balgentreder, voorzag vroeger met zijn voeten de balg van lucht. Tegenwoordig wordt de lucht voor de balgen meestal geleverd door een elektrische windmachine. Boven de ventielen bevindt zich het cancelraam. Dit raam is ingedeeld in evenveel vakjes, cancellen, als er toetsen zijn. Aan de bovenzijde zijn de cancellen afgesloten, afgezien van gaten waarboven de pijpen zijn geplaatst. Aan de onderzijde is het cancelraam ook dicht, behalve ter plaatse van de ventielen. De ventielen sluiten met behulp van een ventielveer deze ventielopeningen af.

Wanneer het ventiel wordt geopend stroomt de orgelwind in het cancel en via het gat in de bovenzijde van de lade in de orgelpijp, die dan tot spreken komt. Op één cancel staan meerdere pijpen die bij dezelfde toets horen, maar die elk een ander soort geluid geven. Zij horen bij de verschillende registers. De pijpen behorende bij één toets staan in de breedte van de windlade opgesteld, de pijpen behorende bij één register in de lengte. Om nu verschillende soorten pijpen per toon te kunnen kiezen, te kunnen registreren, wordt tussen pijp en de bovenafdichting van het cancelraam een verschuifbare lat aangebracht, de sleep, verbonden met de registerknop, die in de buurt van het klavier uit de orgelkas steekt. In de sleep zitten gaten die bij gesloten registers niet corresponderen met de gaten in de bovenzijde van het cancelraam. Pas wanneer de organist aan de registerknop trekt, oftewel het register opent, correspondeert het gat in de sleep met het gat aan de bovenzijde van de windlade en kan de wind de pijp tot spreken brengen. De organist kan zo verschillende registers kiezen en combineren. De pijpen staan in een rooster om te voorkomen dat ze omvallen.

Veel orgels hebben meerdere klavieren; de grootste zelfs vier handklavieren, manualen, en meestal een voetklavier, het pedaal. Over het algemeen heeft ieder klavier een eigen windlade. De naam van elke ‘afdeling’ in het orgel verwijst naar de ligging van de windladen, maar wordt ook gebruikt om de functie van de klavieren aan te duiden. Zo bevindt het hoofdwerk zich boven de organist. Het bovenwerk ligt boven het hoofdwerk, het borstwerk onder het hoofdwerk en het rugwerk in een aparte orgelkas achter de rug van de organist.

De klavieren bevinden zich tot in de achttiende eeuw voornamelijk aan de voor- of achterzijde van de orgelkas, soms aan het gezicht onttrokken door het rugwerk. In de negentiende eeuw werden ook veel orgels gebouwd met zijkantbespeling, zodat de organist zicht had op wat er in de kerk gebeurde (zie afbeelding 5).

Bescherming

Orgels kunnen alleen worden beschermd als onderdeel van een rijksmonument. Op de website van de RCE is een lijst gepubliceerd van orgels die deel uitmaken van een rijksmonument en die naar het oordeel van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (voor deze de RCE) monumentale waarde hebben. Wanneer een orgel dat deel uitmaakt van een rijksmonument nog niet op deze lijst genoemd is en het naar het oordeel van de eigenaar monumentale waarde heeft, kan deze een gemotiveerd verzoek indienen tot vermelding van het orgel op de lijst. Alleen voor een orgel dat naar het oordeel van de minister voldoende monumentale waarde heeft – en dus op deze lijst vermeld wordt – kan subsidie worden verstrekt voor de instandhouding (onderhoud of restauratie). Zie ook de paragraaf Subsidie.

De monumentale waarde van orgels wordt niet alleen bepaald door ouderdom of zeldzaamheid, maar ook door artistieke componenten: de schoonheid van de klank en de orgelkas. Daarnaast spelen bouwtechnische en cultuurhistorische aspecten een belangrijke rol: specifieke technische karakteristieken kenmerkend voor een bepaalde bouwer of bouwperiode, de architectonische opzet en de aansluiting bij het kerkgebouw, een specifiek klankconcept dat afwijkt van het gangbare of de toepassing van ongebruikelijke materialen. Ook de relatie van het orgel met een componist of architect, de ontstaansgeschiedenis of de gebruiksfunctie kunnen bepalend zijn voor de monumentale waarde.

Onderhoud

Orgels zijn slijtage- en storingsgevoelige instrumenten. Om dure restauraties te voorkomen is jaarlijks onderhoud nodig. Onder onderhoud wordt door de RCE verstaan: het stemmen van het orgel en alle noodzakelijke reparaties die door de stemmer met het gebruikelijke gereedschap ter plekke kunnen worden uitgevoerd. Orgelonderhoud is een specialistische bezigheid en hoort daarom alleen te worden uitgevoerd door voldoende gekwalificeerde orgelmakers met ervaring. Onzorgvuldig onderhoud kan veel schade tot gevolg hebben. Bij het jaarlijks onderhoud zal het orgel worden gecontroleerd en bijgestemd. Stemmen kan eenvoudig leiden tot schade aan de pijpen. Daarom is het beter het orgel hoogstens eenmaal in de drie tot vijf jaar een generale stembeurt te geven. Over het algemeen is dit ook niet vaker nodig.

Door de klimaatgevoeligheid van het orgel moet de mechaniek regelmatig worden bijgeregeld. Dit kan het beste gebeuren door één persoon, die tevens het orgel beheert en voorkomt dat er door onzorgvuldig gebruik schade ontstaat. Voor een doelmatig onderhoud is het aan te bevelen optredende storingen en stemmingsproblemen bij te houden in een logboek, dat door de orgelmaker bij het jaarlijks onderhoud kan worden geraadpleegd.

Restauratie

Onder restauratie wordt verstaan: werkzaamheden die het normale onderhoud te boven gaan en noodzakelijk zijn voor het herstel of de conservering van een monument. Uitgangspunt bij iedere restauratie is voor de RCE het conserveren van de bestaande, historisch gegroeide situatie. Soms is dit bij orgels maar ten dele realiseerbaar. In later tijd uitgevoerde wijzigingen aan het orgel kunnen het voortbestaan van het instrument bedreigen of de monumentale waarde van het instrument aantasten. Wanneer dit aantoonbaar het geval is, kan worden overwogen om wijzigingen ongedaan te maken en verdwenen onderdelen te reconstrueren.

Vanwege de zeer specialistische kennis die bij orgelrestauraties vereist is, beveelt de RCE aan om de restauratie te laten begeleiden door een ervaren orgeladviseur. De adviseur doet het bouwhistorisch onderzoek en maakt een restauratierapport dat als basis kan dienen voor de offertes van de orgelmakers.

Subsidie

De kosten van onderhoud of restauratie van een orgel dat onderdeel van een rijksmonument is en van monumentale waarde, zijn in beginsel subsidiabel. Subsidie voor restauratie kan worden aangevraagd bij de provincie. Actuele informatie over de subsidiemogelijkheden op rijksniveau vindt u hier: cultureelerfgoed.nl - subsidies.

Beheer

Akoestiek

Het is vooral de klank die de monumentale waarde van het orgel bepaalt. Het is daarom belangrijk dat voorzichtig omgesprongen wordt met de akoestiek van het gebouw waarin het orgel zich bevindt. Bij het intoneren van de orgelpijpen zal de orgelmaker de klank van de pijp optimaal afstemmen op de akoestiek van het gebouw. Iedere wijziging van de akoestiek, bijvoorbeeld het aanbrengen van gordijnen of nieuw meubilair en het opnieuw pleisteren van muren, heeft dus rechtstreeks invloed op de klank van het orgel. Hiermee wordt dan mogelijk de monumentale waarde van het orgel aangetast. Het is daarom aan te bevelen bij wijzigingen aan het interieur naast bouwkundig advies ook akoestisch advies in te winnen.

Kerkrestauratie

Wanneer het interieur van een kerk wordt gerestaureerd, zal het orgel moeten worden ingepakt om het te beschermen tegen inval van stof en gruis. Het inpakken van het orgel dient te gebeuren in overleg met een orgelmaker om te voorkomen dat schade aan het instrument ontstaat. Wanneer het orgel tegelijk met de kerk wordt gerestaureerd, is het aan te bevelen om het gerestaureerde binnenwerk niet eerder terug te plaatsen dan nadat de kerkrestauratie is afgerond.

Klimaatbeheersing

Orgels zijn voor het overgrote deel uit hout vervaardigd en daarom zeer gevoelig voor de klimatologische omstandigheden in het gebouw waarin ze zich bevinden. Grote schommelingen in de relatieve luchtvochtigheid moeten daarom worden voorkomen, evenals langdurige droogte. Vooral windladen en balgen kunnen bij langdurige droogte of grote schommelingen in de relatieve luchtvochtigheid scheuren en zo volledig lek raken. Door die lekkages raakt het orgel onbruikbaar en restauratie van onderdelen is zeer kostbaar. Ook de mechaniek bestaat voor het grootste deel uit hout. Door slechte klimatologische omstandigheden raakt de mechaniek geheel ontregeld en kan het orgel onbespeelbaar worden.

Als algemene aandachtspunten gelden:

  • De relatieve luchtvochtigheid dient bij voorkeur niet onder de 40% of boven de 80% te komen. Indien de relatieve luchtvochtigheid langdurig onder de 40% blijft, zal er uitdrogingsschade optreden in het instrument.
  • Het is belangrijk om de relatieve luchtvochtigheid en de temperatuur te meten en te registreren. Het verdient aanbeveling om behalve bij het orgel ook op andere plaatsen in het gebouw te meten.
  • De omgevingstemperatuur in en nabij het orgel mag niet boven de 21° C komen. Het is aan te bevelen om de verwarmings- en bevochtigingsinstallaties hygrostatisch te beveiligen.
  • Het inwendige van het orgel kan sterk verontreinigd raken door het op grote schaal branden van paraffine bevattende kaarsen. Dit kan nadelige gevolgen hebben voor de klank van het instrument, en reinigen is een kostbare zaak.

Zie ook

Hoort bij deze thema's

Specialist(en)

Vragen, verbeteringen of opmerkingen?
U kunt op deze kennisbank reageren via het reactieformulier.

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 17 dec 2022 om 03:03.