Panorama Landschap - Bommelerwaard

Introductie

De regio Bommelerwaard ligt in het rivierenlandschap tussen Maas en Waal. Het landschap wordt gekenmerkt door geleding in dijken, oeverwallen, uiterwaarden (met veel recente natuurontwikkeling) en kommen. Het grondgebruik is vooral agrarisch, met thans veel kassen. Sinds 2000 heeft een flinke groei plaatsgevonden van bedrijventerreinen langs de A2 ter hoogte Zaltbommel. Delen van de Nieuwe Hollandse Waterlinie lopen door de regio.


Deze regiobeschrijving maakt deel uit van Panorama Landschap - Karakterisering van het Nederlandse landschap in 78 regio’s.
Op de interactieve kaart van Panorama Landschap zijn alle regio's terug te vinden.

Luchtfoto van Zaltbommel. Links van de stad loopt de Waal.
Afb. 1. Zaltbommel. Foto: Paul Paris
Boerderij op een terp in Kerkwijk. Ervoor staan koeien te grazen.
Afb. 2. Kerkwijk. Foto: Paul Paris
Luchtfoto van Munnikeland. Twee wateren vanuit het oosten en westen lopen taps naar boven naar elkaar toe en komen dan samen.
Afb. 3. Munnikeland. Foto: Beeldbank Rijkswaterstaat
Kaart van Bommelerwaard.
Afb. 4. Bommelerwaard.

Karakteristiek

De Bommelerwaard ligt ingeklemd tussen de Maas en de Waal. De geleding van het landschap in oeverwallen en kommen is door de rivieren bepaald, waarna de mens dit verder vorm heeft gegeven met de aanleg van dijken in de middeleeuwen. Daarop ontstonden de uiterwaarden. De rivieren zijn vaak door de dijken heen gebroken, waarvan de littekens in de vorm van wielen stille getuigen zijn in het landschap. De rivieren konden ook door de mens worden ingezet als bondgenoot in tijden van oorlog, zoals blijkt uit de verschillende kastelen, forten en inlaatwerken van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.

In het dagelijkse gebruik was de Bommelerwaard vooral een agrarische regio, waar op de oeverwallen parallel aan de rivieren werd gewoond en waar de akkers en boomgaarden op vruchtbare zavelige gronden lagen. De lagere gebieden, de kommen, liggen verder van de rivieren af. Het waren slecht ontwaterde en moeilijk te bewerken kleigebieden. Sommige lagen zo hoog dat ze nooit bedekt zijn geraakt met rivierklei of veen. Tegenwoordig zijn de kommen goed ontwaterd en wordt er volop door de landbouw en de recreatie gebruik van gemaakt op terreinen als de Lieskampen.

Vanaf de 19de eeuw werd op grote schaal klei gewonnen voor de baksteenfabricage, wat in het landschap nog te herkennen is aan (vervallen) baksteenfabrieken en afgetichelde percelen.

De uiterwaarden zijn nu vooral in gebruik als natuur- en recreatiegebied. Als gevolg van maatregelen om de rivieren meer ruimte te geven, zijn op grote schaal uiterwaarden uitgegraven en ontstonden waterpartijen, waarlangs gerecreëerd kan worden, zoals het Esmeer en het Munnikenland.

Alle dorpen en stadjes, met Zaltbommel als grootste, liggen op de oeverwallen langs de rivieren. De afgelopen decennia zijn daar veel kassen gebouwd, zoals bij Zuilichem en Poederoijen. De karakteristieke openheid van het landschap is daarmee grotendeels verminderd.

De Bommelerwaard ligt tussen de Randstad en de Brabantse stedenrij, twee belangrijke economische regio’s in ons land. Dit heeft tot gevolg dat de regio wordt doorsneden door veel infrastructuur. De snelweg A2 komt bij Zaltbommel via de markante Martinus Nijhoffbrug de regio binnen en verlaat deze bij ’s-Hertogenbosch. Erlangs zijn grootschalige bedrijventerreinen ontwikkeld en ligt een verzorgingsplaats voor automobilisten. Ten noorden van Hedel kruisen snelweg en spoorlijn elkaar.

De N322/van Heemstraweg is de belangrijkste doorgaande oost-west verbinding. Er loopt door het oosten van de regio een 150kV hoogspanningsleiding. Er komen geen windturbines voor.

Ontstaan van het natuurlijke landschap

Pleistoceen

Tijdens de laatste fasen van het pleistoceen, de periode van de ijstijden, maakte de Bommelerwaard deel uit van een brede riviervlakte van de Maas en de Rijn, die hun loop naar het westen verlegden omdat de ijsmassa in het noorden ze tegenhield.

Aan het einde van de ijstijd en aan het begin van het holoceen hadden de rivieren een vlechtend karakter, met verschillende beddingen. De overstromingsvlakte viel vaak droog. In deze zandige vlakte blies de wind rivierduinen of ‘donken’ op, die her en der in de regio zo hoog werden, dat ze nog steeds boven latere rivierafzettingen uitsteken.

Holoceen

Vanaf het einde van de laatste ijstijd, zo’n 10.000 jaar geleden, veranderde de rivieren in meanderende rivieren die minder zand en meer klei en leem transporteerden. In de Bommelerwaard werd zavel- en klei afgezet. Dit gebeurde echter niet overal in gelijke mate. Vlak bij de nog onbedijkte rivieren werden de grofste korrels neergelegd. Hierdoor ontstonden aan weerskanten van de rivier relatief hooggelegen oeverwallen. Twee oeverwallen aan weerszijden worden een stroomrug genoemd. Verder van de rivier af kwamen de fijnere deeltjes in lagere delen tot bezinking: de komklei. Door het voortdurend afzetten van klei en zand heeft de rivier de neiging om zijn stroomrug steeds verder op te hogen. Op een gegeven moment kan de rivier door de stroomrug heen breken, zijn bedding verlaten en een nieuwe koers volgen.

De oude stroomrug blijft dan als een fossiele rivierloop in het landschap liggen. De Bruchemse stroom is zo’n fossiele rug. Deze liep van Rossum via Bruchem, Kerkwijk en Delwijnen naar Aalst en is gedeeltelijk nog zichtbaar. Alle dorpen in de Bommelerwaard liggen op de oeverwallen van de huidige rivieren of op de stroomruggen van fossiele rivieren, omdat ze door hun hogere ligging bescherming boden tegen hoog water.

Na de bedijking hebben de rivieren vooral in de uiterwaarden sediment afgezet. De uiterwaarden hebben een gevarieerde bodemopbouw. In geomorfologisch opzicht zijn de kronkelwaarden van belang: parallelle gebogen ruggen die gevormd zijn door het verplaatsen van een meander. Bij dijkdoorbraken ontstonden diepe gaten (wielen) en het zand uit deze gaten is in brede waaiers in het binnendijkse gebied afgezet.

Landschappenkaart

De regio behoort op de archeologische landschappenkaart tot de Rijn-Maasdelta. Daarbinnen zijn als landschapszones onderscheiden overstromingsvlakten, stroom- en crevasseruggen en uiterwaarden.

Bewoningsgeschiedenis

Prehistorie en Romeinse tijd

De oudste sporen van menselijke aanwezigheid in de Bommelerwaard stammen uit de jonge steentijd, de periode waarin de landbouw werd geïntroduceerd. Het betreft vondsten als stenen bijlen en aardewerkscherven, gedaan op donken en een fossiele stroomrug. Het gaat onder meer om resten van de West-Nederlandse Vlaardingencultuur waarin de jacht en visvangst nog belangrijke middelen van bestaan waren (Waardhuizen). De waterrijke Rijn-Maas delta bood daar ideale mogelijkheden toe. In de daaropvolgende bronstijd en ijzertijd werd op verschillende plaatsen in de Bommelerwaard gewoond.

In de daarop volgende Romeinse tijd was zelfs sprake van een hoge bevolkingsdichtheid. Tientallen vindplaatsen zijn uit deze tijd bekend, allemaal op roomruggen en de donken. Bij Rossum, destijds knooppunt van land- en waterwegen, lag een Romeins castellum, vermoedelijk Grinnes of Grinnibus. Rond 300 n.Chr. nam de bevolking van het gebied sterk af. Vermoedelijk kwam dat zowel door het wegvallen van het Romeinse gezag als door verhoogde rivieractiviteit (meer overstromingen).

Middeleeuwen en nieuwe tijd

In de vroege middeleeuwen zijn vrijwel alle dorpen in het gebied ontstaan. Op enkele plaatsen zijn Merovingische kernen aangetoond uit de periode 400-650, bestaande uit stervormige structuren waarvan bij Kerkwijk en Bruchem restanten te vinden zijn. De percelen uit deze periode zijn vaak onregelmatig blokvormig. In de Karolingische periode (650-1000) werden strookvormige bouwlandpercelen aangelegd, vaak in blokken bij elkaar gelegen, soms ook eng of enk genoemd. Lange, smalle akkers waren met de ploegen van die tijd makkelijker te bewerken was dan vierkante. Uit deze tijd stammen ook de kenmerkende kromakkers: langwerpige percelen die niet rechthoekig zijn maar de vorm van een S of C hebben. Ze zijn zo aangelegd om aan het eind van het perceel makkelijker met de ploeg te kunnen draaien. Ook opmerkelijk is dat het midden van die akkers ongeveer 20-25 cm hoger ligt dan de randen. Ze zijn intussen vrijwel geheel verdwenen.

De bevolkingstoename leidde tot een steeds intensiever bodemgebruik. Voorheen gemeenschappelijk gebruikte weilanden werden omgezet in bouwland. De ‘gemeynte’, de gemeenschappelijke grond van Zaltbommel werd in 1316 verdeeld. Ook de namen met ‘hoeven’, bij Velddriel, en ‘zandslagen’, bij Rossum, duiden op een systematische verdeling van gemeenschappelijke gronden. De percelering in deze gebieden is dan ook regelmatiger dan in de al eerder ontgonnen delen. De boerderijen lagen op de grens van hogere en lagere gronden. Veel dorpen beschikten over een brink waar het vee bijeen werd gedreven en waar een drenkplaats voor het vee was, die tevens als brandput diende.

Afhankelijk van de terreingesteldheid hebben de dorpen een langgerekte of een meer ronde vorm. Langgerekte dorpen met twee of drie parallel lopende straten (Voorstraat of Dorpsdijk, Middenstraat en Achterstraat) zijn karakteristiek voor het rivierengebied. Voorbeelden zijn Velddriel, Bruchem en Kerkwijk.

De dorpen langs de Maas en de Waal hebben een tweeledig karakter. De oudste delen liggen meestal een stukje van de dijk af, terwijl de dijk zelf een belangrijke secundaire vestigingsplaats werd. Combinaties van dorpsvormen zijn onder meer Zuilichem, Gameren en Brakel.

Waterstaat

Landschapselementen als dijken, kaden en wielen zijn overal te zien. De beheersing van het binnenwater is in het landschap terug te vinden. Vanaf 1000 ging men de dorpsgebieden beschermen door kades aan te leggen. Zijdwendes werden loodrecht op de oeverwal opgeworpen, terwijl achterkades het water uit de komgebieden keerden. De Meidijk en de Nieuwendijk zijn later verhoogd tot dwarsdijken, die ervoor zorgden dat bij een dijkdoorbraak niet de hele regio onder water kwam te staan.

Door de doorgaande bedijking langs de rivieren kon na ongeveer 1250 water uit de laaggelegen komgebieden niet meer vrij naar de rivier stromen. Daarop werd begin 14de eeuw een stelsel van weteringen aangelegd. Driel, Rossum en Hurwenen kregen in 1320 en Zaltbommel in 1321 toestemming een wetering aan te leggen over het grondgebied van de aangrenzende dorpen.

Het uitwateringspunt werd zo ver mogelijk naar het westen gelegd, waar de gemiddelde waterstanden van de rivier lager waren. Via een klepduiker liep het water naar de rivier. Bij de aanleg van de weteringen werd zoveel mogelijk gebruik gemaakt van al aanwezige lage plekken en geulen in het terrein. Zo volgt de Drielsche Wetering voor een deel een oude restgeul.

Omdat elk dorpsgebied zorg moest dragen voor zijn eigen afwatering kwamen er soms twee of drie weteringen naast elkaar te liggen, van elkaar gescheiden door smalle kades of ‘capretons’. Zo lagen tussen Gameren en Delwijnen vroeger drie weteringen naast elkaar: de Bommelsche Wetering, de Bruchemse Wetering en de Gamerensche Wetering. De tussenkades zijn weggegraven tot één grote wetering met de naam Capreton. Lange tijd kon men met het systeem van lozing bij lage waterstanden op de rivier volstaan. Door geleidelijke inklinking van de komgebieden en hogere waterstanden op de rivieren moesten echter in de loop van de 15de eeuw molens gebouwd worden. Vanaf 1870 zijn de molens geleidelijk vervangen door gemalen.

De aanleg van dijken betekende niet dat het overstromingsgevaar was geweken. Daarom werden in het rivierengebied ná de dijkaanleg terpen aangelegd. Bij een dijkdoorbraak kon het waterpeil in het overstroomde deel hoger oplopen dan voor de dijkaanleg, zodat de aanleg van kunstmatige hoogten te verklaren viel. Er zijn zowel boerderijterpen als dorpsterpen aangelegd (Gameren, Well). De hoogste terpen liggen in Brakel, in het westen van het gebied. Ze dateren uit de 16de eeuw.

Dat het gevaar van dijkdoorbraken niet denkbeeldig was, bewijzen ook de vele wielen, de doorbraakkolken die ontstonden bij een dijkdoorbraak. Niet alleen de rivierdijken, maar ook de dwarsdijken als de Meidijk en de Nieuwendijk zijn diverse keren doorgebroken, of zelfs doorgestoken door de boeren, die van overstromingswater af wilden. Grote overstromingen in het rivierengebied vonden onder meer plaats in 1809, 1825 en 1861. Het land van Maas en Waal en de Bommelerwaard liepen onder en er vielen honderden slachtoffers. Kort na de laatste ramp zijn er in de Bommelerwaard verschillende vluchtbergen aangelegd, in Delwijnen, Kerkwijk en Bruchem. Verbetering in het beheer van de grote rivieren werden na 1860 daadwerkelijk ter hand genomen.

De grote rivieren

De overstromingen waren het gevolg van gebrekkige afvoer en beheer van de rivieren. Er speelden drie grote problemen: ten eerste de verdeling van het water tussen Rijn, Waal en IJssel, waarbij de Waal bijna al het water naar zich toe trok. Met het graven van het Pannerdens Kanaal en het Bijlands Kanaal eind 18de eeuw, werd een verdeling van het Rijnwater bewerkstelligd, waardoor sindsdien onder normale omstandigheden de Waal 6/9, de Lek 2/9 en de IJssel 1/9 van het water krijgt.

Het tweede probleem vormde de toestand van het winterbed van de rivieren. Op veel plaatsen belemmerden zandbanken, kribben en bossen in de uiterwaarden een vlotte waterafvoer. Er vormden zich vaak ijsbarrières die voor opstuwing van het rivierwater zorgden en uiteindelijk tot dijkdoorbraken konden leiden.

Het derde probleem vormden de samenvloeiingen van de rivieren bij Heerewaarden en Loevestein, waardoor water van de Waal in de Maas kon stromen. Diverse plannen werden gemaakt, maar pas na het rapport van waterstaatkundigen Ferrand en Van der Kun, die in 1849 de noodzakelijke verbeteringen aan het riviersysteem op papier zetten, ging men aan de slag. Hun voorstellen behelsden onder meer normalisering van de rivieren, systematische verbetering van de rivierdijken, aanleg van de Nieuwe Merwede en scheiding van de Maas en de Waal bij Heerewaarden. In 1850 werd begonnen met werkzaamheden aan de Merwede.

Door aaneensluiting en verbreding van een aantal killen werd in de Biesbosch de Nieuwe Merwede gevormd. De loop van de oude Merwede werd verbeterd ten behoeve van de scheepvaart.

De problemen van de samenvloeiing van de Maas en de Waal bij Woudrichem werden aangepakt met het graven van de 24 kilometer lange Bergse maas tussen Ammerzoden en Geertruidenberg. Via de genormaliseerde en verbrede Amer kon het water van de Maas naar het Hollandsch Diep stromen. De oude loop van de Maas werd ten westen van Ammerzoden afgedamd; tegelijkertijd werden de overlaten bij Heerewaarden gedicht door de aanleg van de Heerewaardense Afsluitdijk. De werkzaamheden aan de Bergse Maas duurden van 1887 tot 1904.

Defensie

In de regio hebben veel middeleeuwse kastelen gelegen, waarvan de kastelen in Nederhemert (-Zuid), Ammersoyen, Loevestein en Well nog overeind staan. Eerstgenoemde is tegenwoordig een beschermd dorpsgezicht, met het kasteel en het oude fort als blikvangers. Na de middeleeuwen werd defensie in groter regionaal en later nationaal verband georganiseerd. Zo werd het westelijke deel van regio in de 19de eeuw opgenomen in de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Rondom kasteel Loevestein, dat strategisch lag op het punt waar de Maas in de Waal uitmondde, werden moderne werken aangelegd. Naast Fort Loevestein werden batterijen bij Brakel en Poederoijen aangelegd, op plaatsen waar de doorgaande rivierdijken van de Waal en de Maas de Nieuwe Dijk kruisen. De batterij onder Brakel aan de Zuider Waaldijk bestreek de inundatiezone van de Bommelerwaard en de dijk van de Waal. De batterij onder Poederoijen diende om de Maasdijk en de hogere gronden langs de Maas te verdedigen. Bovendien beschermde hij de inlaatwerken van de Bommelerwaard in de Maasdijk en de inundatiesluis in de Nieuwendijk. Beide batterijen zijn recent hersteld. Poederooijen moet een publiekstrekker worden. Vrijwel het hele gebied tussen de Meidijk en de Nieuwe Dijk kon bij naderend gevaar onder water gezet worden.

De Nieuwe Hollandse Waterlinie zal door Nederland worden voorgedragen voor de Unesco Werelderfgoedlijst. De verwachting is dat het nominatiedossier in 2019 wordt ingediend.

Recente ontwikkelingen

Vanaf 1935 is het wegennet in de Bommelerwaard uitgebreid en verhard. Snelweg A2 werd in 1933 geopend in de regio. De brug bij Bommel vormde een belangrijke schakel in de ontsluiting van Zuid-Nederland. De brug heeft ruim 60 jaar gefunctioneerd, waarna deze in 1996 werd vervangen door de huidige Martinus Nijhoffbrug. Aan weerszijden van de A2 heeft Zaltbommel meerdere grote bedrijventerreinen ontwikkeld. Er zijn meerdere ruilverkavelingen uitgevoerd in de regio.

Ruilverkaveling Oppervlak (ha) Periode % in regio
Bommelerwaard-West 4259 1966 - 1977 99,6%
Bommelerwaard-Zuid 1888 1980 - 1991 100,0%
Bommelerwaard-Oost 4953 1951 - 1961 100,0%
Brakel 1190 1941 - 1951 100,0%
Hedel-Ammerzoden 1792 1947 - 1956 100,0%
Meidijk 1946 1970 - 1980 100,0%

In het kader van de ruilverkavelingen zijn tal van nieuwe wegen aangelegd waardoor de ontsluiting van het gebied sterk verbeterde. Het versnipperde bezit werd geconcentreerd en er verschenen nieuwe boerderijen in het buitengebied. De percelen werden groter en de ontwatering werd sterk verbeterd. Door al die ontwikkelingen zijn de verschillen in percelering tussen de oeverwallen en de komgebieden grotendeels verdwenen.

Ten behoeve van de recreatie en/of natuur zijn meerdere terreinen ingericht in de kommen en langs de rivieren. Denk aan Ammerzoden, Esmeer, Munnikenland (dat is heringericht in het kader van Ruimte voor de Rivier) en Lieskampen, veelal in bezit van Staatsbosbeheer. Rondom Loevestein ligt een Natura 2000-gebied.

De toename van het aantal kassen had grote ruimtelijke gevolgen. Ze komen nu op grote schaal in het gebied voor. Enkele dorpen zijn in de tweede helft van de 20ste eeuw flink gegroeid, zoals Kerkdriel en Hedel. Zaltbommel heeft de grootste groei doorgemaakt.

Specifieke thema’s

Zaltbommel (12.000 inwoners) is de enige historische stad in de regio, ontstaan in de 9de eeuw op een oeverwal aan de Waal. Zaltbommel groeide uit tot het centrum van de Bommelerwaard en verkreeg in 1231 stadsrechten, waarna een stadsmuur volgde. Hiervan zijn delen nog intact, onder meer de Waterpoort.

In de 17de eeuw werd de stad verder versterkt met een aarden wallen en een brede gracht. Deze wallen zijn nog geheel aanwezig. Ze zijn in de 19de eeuw door F.W. de Virieu tot park omgevormd. Het gehele centrum is beschermd stadsgezicht.

Na de Tweede Wereldoorlog is Zaltbommel flink gegroeid. Dit komt door de gunstige ligging aan de A2, tussen de Randstad en de Brabantse steden. Er liggen enkele grote bedrijventerreinen langs de A2. Ook veel forensen hebben zich in Zaltbommel gevestigd. De laatste uitbreidingswijk is De Waluwe.

Eendenkooien

In de komgebieden van de Bommelerwaard liggen enkele eendenkooien. Een eendenkooi is een vorm van lokjacht, waarbij de kooiker – samen met een kooikerhond en tamme eenden – wilde eenden naar de vangpijpen lokt en vangt. Een kooi bestaat uit een plas water met bos eromheen. Rondom de kooiplas liggen de vangpijpen. Het geheel is omgeven door een aarden wal. Omdat de kooien vaak in de open graslandpolders liggen zijn de kooibossen opvallende en karakteristieke elementen. Eendenkooien zijn zeldzaam en herbergen hoge ecologische waarden.

Ammerzoden en omgeving

Rondom het huidige dorp Ammerzoden lag vroeger een meander van de Maas. De Maasmeander is in de 14de eeuw in onbruik geraakt, maar bleef als open water bestaan. Er werden twee kastelen in gebouwd: kasteel Ammersoyen en het Slot van Well. In de loop der eeuwen is de oude meander geheel verland en grotendeels als grasland in gebruik genomen. Aan de twee rond lopende wegen rondom Ammerzoden kan men nog zien hoe de bocht van de rivier vroeger gelopen heeft. Kasteel Ammersoyen (1354) bestaat uit een poortgebouw en een hoofdgebouw met ronde hoektorens. Vlak bij het kasteel ligt de middeleeuwse kerk van Ammerzoden. Het koorgedeelte en de toren zijn intact, het schip van de kerk is in 1672 door de Fransen verwoest.

Literatuurlijst

  • Berendsen, H.J.A. (red), 1986. Het landschap van de Bommelerwaard. Nederlandse Geografische studies nr 10. Amsterdam/Utrecht.
  • Driessen, A., 1994. Watersnood tussen Maas en Waal. Overstromingsrampen in het rivierengebied 1780 - 1810. Zutphen.
  • Henderikx, P.A., 1987. De beneden-delta van Rijn en Maas. Landschap en bewoning van de Romeinse tijd tot ca. 1000. Hollandse studiën nr 19, Hilversum.
  • Jacobs, I.D. (eindred), 2003. Het hertogdom Gelre. Geschiedenis, kunst en cultuur tussen Maas, Rijn en IJssel. Utrecht.
  • Vink, E. en A. Vos (red), 2001. Landschap met lading. Geschiedenis van natuur en mens in de Bommelerwaard. Zaltbommel.
  • Lanen, R.J. van, 2017,. Changing Ways. Patterns of connectivity, habitation and persistence in Northwest European lowlands during the first millennium AD, (diss. Utrecht), Utrecht.
  • Verstraeten, A. et al, 2011, Eendenkooien in Vlaanderen en Nederland en 7 andere Europese landen, IJsselstein.

Structuurdragers

Landschapsvormende functie Elementen en structuren in het huidige landschap - Bommelerwaard
Algemeen Gezoneerd landschap met onderscheid in rivier/uiterwaarden, dijken/oeverwallen en komgronden
Onderscheid verminderd na uitvoering ruilverkaveling
Landbouw Grote onregelmatige percelering in uiterwaarden, grasland
Kleine, overwegend blokvormige perceling op de oeverwallen. Aldaar fruitteelt of kassen.
Komgronden regelmatige strookvormige graslandpercelen
Groei kassen in laatste decennia, concentratie ten noorden van Pouderoyen.
Her en der kromakkercomplexen (zeldzaam)
Bosbouw en Jacht Eendenkooien met kooibossen
Wonen Dorpen op stroomruggen, veelal langgerekt
- Later dijk secundaire vestigingsplaats
Zaltbommel historisch stadje met vestingwerken
Bruchemse fossiele stroomrug met oude bewoning
Archeologie op donken
Waterstaat Waal met Waalbandijk/Lek
Maas met Maasbandijk
Heusdensch Kanaal met dijk
Afgedamde Maas met dijk en dam
Dwarsdijken, o.a. Meidijk, Nieuwdijk
Vervallen dijken, o.a. Bernse Dijk
Wielen
Capreton
Drielsche Wetering / Hoofdwetering
Meersloot, kenmerkende Maasmeander Amerzoden
Ruimte voor de Rivier Munnikenland
Gemalen en sluizen
Terpen, daterend van na de dijkaanleg (16de E)
Defensie Kasteel Nederhemert
Kasteel Loevestein
Kasteel Ammersoyen
Kasteel Well
Elementen NHW
- Batterijen Poederoijen en Brakel
- Inundatiewerken en - gebieden en sluizen
- Ensemble Loevestein, Munnikenland, Meidijk
Delfstofwinning Sporen kleiwinning in uiterwaarden
Bedrijvijgheid Bedrijventerreinen langs A2 Zaltbommel
Kassen op oeverwallen Waal
Verkeer A2
- Martinus Nijhoffbrug
N322
Spoorlijn Utrecht-Zaltbommel-Den Bosch
- Spoorbrug Zaltbommel
Recreatie/sport Recreatieterrein Lieskampen, aangelegd in kader ruilverkavelingen

Over Panorama Landschap

Panorama Landschap beschrijft het karakter van het Nederlandse landschap in 78 regio’s en biedt hiermee inspiratie voor ruimtelijke ontwikkelingen. Panorama Landschap geeft voor heel Nederland -in 78 regio’s en een apart artikel over de grote wateren- een korte karakterschets van de geschiedenis van het landschap, vanuit het perspectief van eeuwenlange veranderingen. Deze landschapskarakteriseringen bevatten geen waardering voor het landschappelijke erfgoed, of een uitputtende inventarisatie van allerlei elementen en patronen. Het zijn kleine biografieën, gericht op de genese (wordingsgeschiedenis) van het landschap: van de prehistorie tot het heden.

Tekst: Edwin Raap. Foto’s: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, tenzij anders vermeld.
Aan dit artikel kunnen geen rechten worden ontleend.
U kunt op deze kennisbank reageren via het reactieformulier.

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 10 jan 2023 om 04:02.