Panorama Landschap - De Marne en het Hogeland

Introductie

De regio Marne en het Hogeland bestaat uit de ingepolderde Fievel- en Hunzeboezem. Op de kwelderwal liggen reeksen wierden. Aansluitend hieraan liggen schilvormige, jongere polders. Dit zijn door bedijking ontstane landaanwinningen.


Deze regiobeschrijving maakt deel uit van Panorama Landschap - Karakterisering van het Nederlandse landschap in 78 regio’s.
Op de interactieve kaart van Panorama Landschap zijn alle regio's terug te vinden.

Wierde Baflo
Afb. 1. Wierde, Baflo. Foto: Wim van der Ende
Hoeve Abbeweer Baflo
Afb. 2. Hoeve Abbeweer, Baflo. Foto: Wim van der Ende
Rasquerdermaar bij Tinallinge
Afb. 3. Rasquerdermaar bij Tinallinge. Foto: Wim van der Ende
Luchtfoto van Noordpolderzijl
Afb. 4. De Noordpolderzijl. Foto: Paul Paris
Kaart van De Marne en het Hogeland
Afb. 5. De Marne en het Hogeland

Karakteristiek

De Marne en het Hogeland vormen een agrarische regio die bestaat uit oude, open, iets hoger gelegen gebieden die omringd worden door voormalige zeeboezems van de Hunze en Fivel. Het noorden bestaat uit grootschalige open polders. De vorming van het landschap hangt nauw samen met de invloed van de zee, de vorming van kwelderwallen en het dichtslibben van de Hunzeen Fivelmondingen. Op de kwelderwallen liggen lange reeksen wierden, zoals tussen Pieterburen en Westernieland. Oostelijk hiervan ligt een voormalig schiereiland, geflankeerd door recentere kwelderruggen en -vlakten. Hierop ontstond vanaf de 16de eeuw een landschap van streekdorpen, met boerderijenreeksen op verhoogde erven op kwelderwallen en een opstrekkende verkaveling die zich in de nieuwere polders voortzet. Ten noorden daarvan ligt een landschap van nieuwe polders, ontstaan uit 18de- en 19de-eeuwse aanwassen. De polders sluiten schilvorming op elkaar aan en vormen een landschap dat contrasteert met het achterliggende wierdenlandschap.

Langs de kust liggen onbedijkte kwelders en slikken die deel uitmaken van het werelderfgoedgebied Waddenzee. Ze vormen een beschermd natuurgebied. De kwelders hebben hun huidige vorm gekregen door systematische landaanwinningswerken. De Marne wordt doorsneden door een 13de-eeuwse zeedijk langs de voormalige Lauwerszee. De dorpswierden liggen in lange rijen op de kwelderwallen, te midden van het oudste akkerland. De meeste boerderijen staan verspreid. Het zuiden van de Marne kent een relatieve kleinschaligheid, met wierdedorpen en graslanden met een onregelmatige percelering. Tal van bochtige sloten zijn restanten van voormalige geulen (maren). Het is overwegend een akkerbouwgebied. In het midden van de Marne bevindt zich een laaggelegen en open weidegebied en verspreide bebouwing, dat de overgang naar de regio Wolden vormt. Deze vlakte heeft een regelmatige blokverkaveling. Door ontwatering en ruilverkavelingen heeft het landschap een uniform karakter gekregen.

Tegenwoordig zijn veel inwoners werkzaam in de stad Groningen. Door de regio lopen geen snelwegen, wel de spoorlijn Groningen- Roodeschool. De N46 (Eemhavenweg), N361, N363 zijn de belangrijkste wegen die de regio ontsluiten. De Eemshaven is een grootschalig havengebied met veel logistieke bedrijvigheid dat in de jaren 1970 is ontwikkeld en waar een grote elektriciteitscentrale staat. Tal van hoogspanningsleidingen beginnen in de Eemshaven. Er volgen nog meer centrales, evenals de bouw van een nieuw grootschalig windmolenpark, bovenop de reeds aanwezige turbines. Sinds enkele jaren neemt de intensiteit van aardbevingen toe als gevolg van aardgaswinning in de provincie Groningen. De gevolgen voor gebouwd erfgoed worden steeds meer duidelijk. Voor het erfgoed is een eigen aanpak ontwikkeld.

Ontstaan van het natuurlijke landschap

Holoceen

Ongeveer 10.000 jaar geleden kwam een eind aan de laatste ijstijd en begon het holoceen. Het klimaat werd warmer en natter, de zeespiegel steeg en in de regio ontstonden moerasgebieden waar zich een laag veen ontwikkelde. Vanaf ongeveer 1000 v.Chr. overstroomde dit gebied. Het veen is door zeeinbraken op veel plaatsen verdwenen, behalve in de driehoek Warffum/Winsum/Middelstum. In de rest van de regio zette de zee een laag klei af op en ontstond een kwelderlandschap, waarvan delen zo hoog opslibden dat er mensen konden wonen. Erdoorheen stroomde de Hunze, die destijds tussen Wehe-den Hoorn en Eenrum via een estuarium in zee uitkwam. De Fivel stroomde meer naar het oosten. Langs de oevers van de verschillende boezems vormden zich hogere kwel- derruggen. Door de zeespiegelstijging kwamen nieuwe kwelders steeds iets hoger te liggen dan de oude. Langs de Hunze boog er een oostelijk af in de richting van Baflo, Warffum en Usquert. Aan de achterzijde van dit schiereiland vormde zich een tweede kwelderrug rond de Fivel.

De monding van de Hunze slibde na 800 dicht, waarna de Lauwers zich ontwikkelde. Door inbraken breidde de Lauwers zich uit en veranderde het westen van het gebied in een aantal eilanden en schiereilanden. Er werd klei afgezet. Eén van deze kreken maakte contact met de benedenloop van de Hunze, die vervolgens in plaats van in noordelijk richting naar het westen ging stromen. Dit kreeg de naam Rietdiep. Langs de Lauwersboezem ontstonden de kwelderwal van Midhuizen naar Hornhuizen, Kleine Huisjes en Broek (rond het jaar 1000) en de wal met de dorpen Wierhuizen, Pieterburen en Westernieland (11de/12de eeuw). De oude monding van de Hunze raakte afgesloten.

Meer naar het oosten ontstonden kwelderwallen langs de eveneens dichtslibbende Fivel, waarop een reeks wierdedorpen ontstond, waaronder Maarslag, Mensingeweer en Eenrum. Aan de zuidkant ontstonden nieuwe kwelderruggen met de dorpen Huizinge, Stedum en Westeremden. Een van de oudste wallen loopt van Usquert tot voorbij Uithuizen, twee andere reiken tot Uithuizermeeden. De laatste wal loopt tot Roodeschool. In de luwte van deze strandwallen ontstond een vlakte, doorsneden door bochtige kreken of maren, die vanaf de 13de eeuw is bedijkt. Vanaf omstreeks 1000 n.Chr. begon de mens met het bedijken van de regio. De processen van erosie en aanslibbing gingen buitendijks verder. Door aanslibbing en landaanwinningswerken breidde het land zich verder naar het noorden uit. Uiteindelijk zijn het Reitdiep (1876) en de Lauwerszee (1967) afgesloten.

Landschappenkaart

Op de archeologische landschappenkaart hoort de regio tot het Fries-Gronings kleigebied, Jonge aanwas en Jonge zeeinbraken. Als landschapszones daarbinnen zijn kwelders, kwelder- en kreekruggen en kreken en prielen onderscheiden.

Bewoningsgeschiedenis

Prehistorie en Romeinse tijd

Vanaf ongeveer 600 v.Chr. zijn de kweldergronden geleidelijk bewoond geraakt. De oeverwallen van de Hunze waren daarvoor het meest geschikt. De eerste nederzettingen bevonden zich waarschijnlijk op de lijn Adorp, Winsum, Baflo en Warffum en op die van Dorkwerd, Garnwerd, Ezinge en Houwerzijl. De woonplaatsen werden geleidelijk opgehoogd met mest, graszoden en afval. Zo ontstonden wierden of terpen. De oudste daarvan ontstonden vanaf de 5de- 4de eeuw v.Chr. Dat betekent dat enkele van de huidige dorpen sinds die tijd continu bewoond zijn geweest en daarmee tot de oudste van het land behoren. Eerder werd het gebied wellicht al extensief en seizoensmatig voor beweiding gebruikt. Rond het begin van de jaartelling werd ook het laagland achter de kwelderwallen in gebruik genomen. Dit laten vondsten uit Onderdendam, Stitswerd en Warffum-Zuiderhorn zien. Resten van andere vroege nederzettingen zijn aangetroffen bij Vierhuizen, Vliedorp en Schouwen en op de dorpswierde De Ewer.

Op dorpswierden lagen de boerderijen op de flanken van de wierde. Soms werd er aan de voet van de dorpswierde een weg aangelegd, de zogenaamde ossenweg. Op het hoogste punt van de wierde lag een dobbe voor drink- en bluswater. De dorpen waren omringd door akkercomplexen, terwijl de weiden en het hooiland in het lage land tussen de kwelderruggen lagen. De regelmatige blokverkaveling en de belangrijkste sloten stonden haaks op de langgerekte structuur van de kwelderwal.Het wierdengebied maakte in de Romeinse tijd een bloeiperiode door. Er werden sloten gegraven om het eigen bezit te begrenzen en de waterhuishouding te verbeteren. Op de kwelders gebruikte men de geulen en kreken als uitgangspunt voor de inrichting van het landschap, zodat hier een onregelmatige blokvormige percelering ontstond.

Middeleeuwen en nieuwe tijd

In de 4de eeuw werd de regio grotendeels verlaten en opnieuw gekoloniseerd vanuit oostelijker gelegen kustgebieden. Vanaf de 6de eeuw groeide de bevolking weer en werden nieuwe nederzettingen gesticht op de jongere kwelder- en strandwallen. De belangrijkste dorpen van de Marne bevinden zich naast elkaar op de kwelderwal die vanaf de vroege middeleeuwen bewoond werd. Later werd ook het laagland achter de kwelderruggen opnieuw in gebruik genomen. In het Hogeland duiden namen als Stitswerderwold op ontginningen die aansloten bij de venen van de Centrale Woldstreek. De boerderijenreeks van Eenrumerstreek, Saaksumhuizen en Den Andel dateert vermoedelijk al uit de vroege middeleeuwen. De kwelderwal van Hornhuizen en Kloosterburen werd in de 11de of 12de eeuw in gebruik genomen.

Op de oudste kwelderruggen vinden we vooral ronde wierden met een radiale verkaveling, zoals Groot Maarslag, Baflo, Rasquert, en Middelstum. Op andere plekken vinden we rechthoekige dorpen met een min of meer regelmatige blokverkaveling, zoals Warffum, Usquert en Huizinge. In de loop van de middeleeuwen kwam zodoende een bewoningspatroon tot stand dat ook het huidige landschap kenmerkt. Nadien zijn nog enkele dorpen en buurtschappen ontstaan na inpolderingen. In de 8ste eeuw werden de Ommelanden van Groningen gekerstend. Dit leidde in veel wierdedorpen tot de bouw van een kerk in het centrum, vaak op de plaats van de voormalige dobbe. De landbouw bestond waarschijnlijk uit een gemengd bedrijf, waarbij het accent in de laaggelegen delen op de veehouderij lag en op de hogere kwelderwallen meer op akkerbouw.

Een nieuw stelsel van trekvaarten zorgde ervoor dat de boeren hun producten via Reitdiep, Winsumerdiep en Boterdiep (1653- 1670) naar de stad Groningen konden vervoeren. De havenplaatsjes Schouwerzijl en Houwerzijl kwamen vanaf de 16de eeuw tot bloei. Het Boterdiep vertakte zich vanuit Onderdendam naar Mensingeweer, Warffum en Uithuizen. Onderdendam werd zodoende een belangrijke haven- en overslagplaats. Het Mensingeweersterloopdiep zorgde voor een snelle verbinding naar de Marne. In dorpen als Onderdendam, Mensingeweer, Westerwijtwerd en Doodstil concentreerde de bebouwing zich voortaan langs de oevers van deze vaarwegen.

De polders noordelijk van de oude kwelderwallen werden in de 18de en 19de eeuw successievelijk op de zee gewonnen. Het nieuwe land werd verdeeld volgens het principe van het recht van opstrek. Iedere eigenaar met bezit aan de oude dijk, mocht zijn percelen onbeperkt doortrekken in de richting van de zee. Tussen de boerderijen verrezen kleinere woningen voor ambachtslieden en veehouders. In het buitendijkse gebied werden dobben voor het vee aangelegd, dikwijls voorzien van een omwalling die het zeewater moest tegenhouden. In het mondingsgebied van het Reitdiep in de Lauwerszee werden in de 18de en 19de eeuw verschillende gebieden ingepolderd, zoals de Zuurdijksterpolders en de Oude en Nieuwe Ruigezandsterpolder. In de jongere polders werden de nieuwe boerderijen midden in het land gebouwd. Sommige kregen een statig karakter door het aanleggen van een gracht rondom het erf.

Waterbeheersing

Vanaf de 11de eeuw werden dijken aangelegd. Eerst waren dat lage ringdijkjes, die afzonderlijke delen van het gebied tegen hoogwater beschermden. Boerderijen werden nog steeds op wierden gebouwd. Maar al vrij snel bouwde men rondom het Hogeland en rond de Marne. De Oude Provinciale Dijk was de oudste doorlopende zeewerende dijk langs de Noord-Groningse kust en kwam omstreeks 1200 tot stand. Tegelijkertijd slibden de riviermondingen van de Hunze en de Fivel dicht. De oude loop werd omstreeks 1200 afgedamd bij Schouwerzijl, waar een nieuw havenplaatsje ontstond. Het water van de Fivel werd naar het oosten geleid, waar het bij Delfzijl in zee stroomde. De Lauwerszee breidde zich intussen verder uit en maakte via het Reitdiep verbinding met de Hunze. Een nieuwe dijk (Suterdicke of Zuurdijk) moest het water keren. Na 1650 werd een nieuwe kade aangelegd – de latere Middendijk – die het buitendijkse gebied van Pieterburen tot Godlinze omringde. Na de vloed van 1717werd de Middendijk uitgebouwd tot een echte zeedijk. De oude dijk diende voortaan als slaperdijk.

Door de aanleg van dijken werd het moeilijker overtollig water af te voeren, dat voorheen vrij kon uitlopen via het Rietdiep. Er waren afwateringskanalen nodig en men legde uitwateringssluizen of zijlen aan in de dijken. De afwatering verliep via onder meer de Swalve, waarvan de restanten nog in de Zwaluwertocht te vinden zijn. De kwelders aan de noordkant van het Hogeland werden stapsgewijs bedijkt. Op de nieuwe kwelderwallen ontstonden langgerekte dorpen als Uithuizermeeden, Den Andel, Pieterburen en Westernieland. Rondom de sluizen lage kleine zeehaventjes, zoals Hiddingezijl en Oldenzijl. Er ontstonden dijkdorpen, zoals Andel, Den Ham, Kleine Huisjes en Pieterburen.

Door het opslibben van de nieuwe kwelders leverde de waterafvoer steeds meer problemen op. Vermoedelijk al in de 10de eeuw werd daarom het Winsumerdiep of Deelstermaar gegraven. Dit was het belangrijkste afwateringskanaal voor de hele streek. Het kanaal was aanvankelijk verbonden met het Damsterdiep en stond zodoende aan twee kanten in open verbinding met de zee. Langs deze scheepvaartroute konden de zeeschepen hun lading lossen. Pas omstreeks de 12de eeuw werd het Winsumerdiep bedijkt en kwamen er sluizen; aan het begin van de 14de eeuw heeft men ook de monding met enkele zijlen afgesloten. Later stagneerde de waterafvoer naar de Waddenkust volledig.

De sluis bij Oosternieland voldeed niet meer en werd in 1453 gedempt. Onderdendam vormde nadien een knooppunt van weg- en waterverbindingen.

Van groot belang bij de afwatering van het gebied waren de uitwateringssluizen of zijlen. Een zijl vormde vaak aanleiding tot het ontstaan van een nederzetting. De ‘zijlnamen’ herinneren aan hun oorsprong, ondanks het feit dat niet alle dorpen er nog een hebben of überhaupt nog aan water liggen. Zijldorpen zijn onder meer Houwerzijl en Munnekezijl.

Om de afwatering te verbeteren begon men vanaf de 16de eeuw poldermolens te bouwen. Hierdoor waren mensen minder afhankelijk van de eb- en vloedbewegingen van het buitenwater. Rond het begin van de 20ste eeuw werden de eerste gemalen gebouwd.

Kloosters

Na de kerstening werden in de regio meerdere kloosters gesticht, die een toonaangevende rol speelden bij het openbaar bestuur en de waterstaat. Klooster Aduard (1192) was het invloedrijkst. De monniken hielden zich bezig met het in cultuur brengen en de waterbeheersing van het omliggende gebied. Het verval van de kloosters tijdens de Reformatie mondde uiteindelijk uit in vernietiging door brand en plundering in 1580 waarna het klooster 1594 definitief opgeheven werd. De landerijen vielen toe aan de Staten van Groningen.

Ontwikkelingen vanaf de 19de eeuw

In de 18de en 19de eeuw vond er een intensivering van de productie plaats; de graanprijzen stegen na 1750 en het grasland werd omgezet in bouwland. De boeren van de Marne waren heel succesvol met de invoering van moderne landbouwmethoden en de uitbreiding van het akkerbouwareaal. Dit uitte zich in de bouw van statige boerderijen en villa’s, voorzien van een siertuin. De dorpen groeiden mee. Velen vestigden zich in achterafstraatjes van de dorpen en in nieuwe nederzettingen als Kruisweg, Broek en Kleine Huisjes. Net als elders op de klei groeiden de sociale tegenstellingen.

Na de Tweede Wereldoorlog hebben de mechanisatie en de schaalvergroting in de landbouw zich versterkt doorgezet. Het werk van de landarbeiders werd overbodig; velen trokken weg. Ruilverkavelingen hebben oude verkavelingspatronen doorbroken en het aanwezige reliëf aangetast. Hier en daar werden in het landschap, onder andere bij enkele dorpen, als ‘aankleding’ kleine percelen met bos aangeplant. Onder meer de karakteristieke kruinige of bolle percelen zijn zeldzaam geworden. Het betreft de volgende projecten:

Ruilverkaveling Oppervlak (ha) Periode % in regio
Godlinze 2174 1951 - 1963 2,7%
Stedum-Loppersum 10246 1977 - 1999 17,7%
Hefshuizen 9312 1983 - 2001 81,2%
Delt-Oudeweer 4290 1964 - 1975 90,1%
De Marne 7583 1973 - 1987 95,9%
Zwintocht 1365 1961 - 1969 100,0%
Saaxumhuizen 791 1966 - 1975 100,0%
Noordpolder 6679 1984 - 1998 100,0%
Bedum-Ten Boer1 5313 2000 - 2004 5,7%
1. Herinrichting met administratief karakter

De regio kampt met vergrijzing en krimp, meer dan andere delen van de provincie. Er zijn relatief weinig nieuwbouwwijken en bedrijventerreinen aangelegd. Tot diep in de 20ste eeuw bleef de groei van de dorpen beperkt. Een uitzondering vormde Uithuizen dat zich tot een centrumplaats met nieuwbouwwijken en bedrijventerreinen ontwikkelde. Ook de garnalenverwerking van Heiploeg in Zoutkamp is met een fors bedrijfsgebouw een opvallende verschijning. De overige dorpskernen bestaan vooral uit bebouwing van rond 1900 met boerenrentenierswoningen langs de uitvalswegen. Usquert ontwikkelde zich tot een renteniersdorp. Rond Uithuizen en Zandeweer ontstonden honderden tuinbouwbedrijfjes, waarvan in het laatste dorp nog een kassencomplex resteert.

De afsluiting van de Lauwerszee in 1969 betekende dat de visafslag in Zoutkamp verdween. In 1959 verscheen het rapport ‘Bedreigd Bestaan’, dat een voorschot nam op de verwachte ontvolking van het gebied. Als antwoord daarop werd tussen 1968 en 1973 de Eemshaven aangelegd, die als een nieuwe economische motor voor de regio zou moeten fungeren. Na een moeizame start zette de verwachte ontwikkeling pas rond 2000 door. In 1997 werd een gasgestookte elektriciteitscentrale in gebruik genomen; twee kolencentrales zijn in aanbouw. Op de zeedijk werden ruim 130 windturbines gebouwd. Hierdoor kreeg het gebied een industriële uitstraling.

Ten slotte liggen er zes beschermde dorpsgezichten in de regio, waarvan de Wadwerderweg bij Usquert verreweg de grootste rijksmonument.

Specifieke thema’s

Borgen

In ieder dorp verrezen vanaf de13de eeuw een of meer steenhuizen, die in het bezit waren van de Groningse adel. De belangrijkste groeiden uit tot borgen. In de Marne waren er minstens veertien. De belangrijkste daarvan was borg Verhildersum in Leens, die nog steeds bestaat. Op het Hogeland waren er minstens dertig. De belangrijkste daarvan was de borg van de familie Ewsum bij Middelstum. Enkele middeleeuwse borgen werden in de 16de en 17de eeuw uitgebouwd tot herenhuizen, die het aanzien kregen van paleisjes in een uitgestrekt park met singels en waterpartijen. Veel borgen zijn verdwenen, soms is het borgterrein nog in de vorm van grachten of beplanting zichtbaar of leeft de naam voort in de naam van een boerderij. De Menkemaborg in Uithuizen dateert in zijn huidige vorm uit de 17de eeuw.

Delfstofwinning

De voor de regio kenmerkende, recente vorm van delfstofwinning is de winning van aardgas. Nabij Slochteren werd in 1959 de gasbel ontdekt, die het begin inluidde van de grootschalige gaswinning. De grootste aardgaslocatie in de regio ligt bij Grijpskerk. Verspreid in het gebied en in de aangrenzende regio’s liggen aardgaswinninglocaties waar het gas uit diepe bodemlagen gewonnen wordt. Door de gaswinning daalt het gebied. Voor het jaar 2070 wordt een daling van maximaal 70 cm verwacht. Sinds enkele jaren is het aantal en de intensiteit van aardbevingen flink toegenomen. Het is intussen duidelijk dat die door de gaswinning worden veroorzaakt. Het leidde tot protesten die landelijk veel aandacht kregen. Ook erfgoed, zoals boerderijen en woonhuizen hebben te lijden van aardbevingen doordat er scheuren en verzakkingen optreden. Door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is in 2015 een eigen aanpak ontwikkeld over hoe hiermee om te gaan[1]. Het Rijk heeft begin 2015 besloten de winning van aardgas terug te draaien, maar niet stil te leggen.

Veel wierden in het gebied zijn tussen 1840 en 1940 geheel of gedeeltelijk afgegraven. De vruchtbare grond werd per schip naar het zuiden vervoerd en in de zandgebieden gebruikt als bemesting van de akkers. Bijna geen enkele wierde bleef ongeschonden. Grotere dorpswierden als Westerwijtwerd, Middelstum, Rasquert en Maarhuizen kwamen stuk voor stuk onder de schop. Bij de afgravingen is veel archeologische informatie verloren gegaan. Zogenaamde steilrandjes zijn nog duidelijk te zien bij diverse wierden die gedeeltelijk zijn afgegraven. De laatste jaren heeft de provincie Groningen initiatief genomen om verschillende wierden te herstellen, waaronder de wierde van Wierum bij Adorp.

De 19deen vroege 20ste eeuw vormden een bloeitijd voor de Groningse baksteenindustrie. Grote oppervlakten klei werden afgegraven en verwerkt tot baksteen, dakpannen en draineerbuizen. De benodigde klei lag tussen een en een halve meter diep. Zodoende werden kavels met onderliggende knikklei ‘afgeticheld’: de teelaarde werd verwijderd, de klei afgegraven, waarna de bovenste laag weer teruggebracht werd. Zo ontstonden afgetichelde percelen die lager in het landschap liggen. Uiteindelijk zijn alle fabrieken ten onder gegaan door buitenlandse concurrentie. Langs het Winsumerdiep en bij Rottum zijn enkele restanten van deze steenfabrieken te vinden.

Landaanwinning

De aanslibbing van de kwelders tegen de zeedijk werd door gerichte maatregelen bevorderd, zodat de kwelder sneller een dusdanige hoogte bereikte dat deze kon worden ingepolderd. Vanaf het begin van de 19de eeuw werd de zogenaamde landbouwersmethode gehanteerd, waarbij kuilen in de kwelder gegraven werden, waarin het slib bezonk. Gedurende massale werkeloosheid in 1935 werd de landaanwinning op voortvarende wijze ter hand genomen: dammen werden gebouwd van palen en rijshout die vakken van 400 bij 400 meter omsluiten. In deze zogenaamde bezinkvelden werden om de 5 meter greppels gegraven.

Tweemaal per jaar werd het hierin bezonken slik uitgegraven en uitgespreid over de toekomstige akker. Voor de nieuw aangewonnen gronden gold het recht van opstrek: de boeren aan de zeezijde mochten de eerste 300 meter in beslag nemen, en op de volgende hadden zij het recht van voorkoop. Het primaire doel was landaanwinning voor de landbouw. Polders die de afgelopen eeuwen zijn ontstaan dankzij de landaanwinning, zijn onder meer de Negenboerenpolder, Julianapolder, Emmapolder, Hornhuisterpolder, Linthorst-Homanpolder, Noordpolder, Uithuizerpolder, en de Vierhuisterpolder ontstaan. De inrichting van de polders wordt gekenmerkt door een markant patroon van naar het noorden uitwaaierende wegen, waaraan de verkaveling is aangepast. De status van de Waddenzee als natuurgebied heeft ertoe geleid dat de landaanwinning is gestaakt. De kaden en de greppels zijn nog zichtbaar op de kwelders langs de Ommelander Zeedijk, zoals Feddema’s Plas in de Julianapolder. De zeedijken zijn intussen verhoogd tot Deltahoogte, bijna 9 meter boven NAP.

Defensie

In de Tachtigjarige Oorlog zijn enkele verdedigingswerken aangelegd, zoals schansen bij Zoutkamp (1575) en Munnekezijl (1576). Na de inname van Munnekeburen in 1591 en het vertrek van de Spaanse troepen uit Groningen in 1594 bleef de regio gevrijwaard van oorlogshandelingen. Uit de Koude Oorlog dateert nog een de betonnen luchtwachttoren bij Warfhuizen, gebouwd in de jaren 1950.

Literatuurlijst

  • Abrahamse, J. en E. Jonkheid, 1994. het Reitdiepgebied – boedelbeschrijving van een rijke erfenis. Groningen/ Museum Wierdenland, Lauwersoog.
  • Formsma, W.J., M.G. Buist, et al, 1976. Historie van Groningen; Stad en Land. Groningen.
  • Hacquebord, L. en A. L. Hempenius, 1990. Groninger dijken op deltahoogte. Groningen.
  • Schroor, M. en J. Meijering. 1989. Het Groninger landschap. Stad en lande historische reeks; 8. Utrecht.
  • Schroor, M. en J. Meijering, 2007. Golden Raand. Landschappen van Groningen. Assen.
  • Schroor, M., et al., 2009. Het Hoogeland: Hart van de Ommelanden. Bedum, 2009 (Archeologie in Groningen, dl. 1)
  • Zijlma, J., 1984. De Marne; een geschiedkundige beschrijving van de ommelanden in het algemeen en van het westelijk gedeelte van Hunsingo in het bijzonder. Groningen.
  • Zomer, J., 2016,Middeleeuwse veenontginningen in het getijdenbekken van de Hunze: Een interdisciplinair landschapshistorisch onderzoek naar de paleogeografie, ontginning en waterhuishouding (ca 800-ca 1500) (diss. RUG), Groningen.

Structuurdragers

Landschapsvormende functie Elementen en structuren in het huidige landschap - De Marne en het Hogeland
Algemeen Grootschalig, open kleigebied
Wierden op kwelderwallen
Landbouw Onregelmatige, blokvormige verkaveling met veel microreliëf in oude zeekleipolders en kwelderwallen, her en der ook kruinige percelen (zeldzaam)
Ossenwegen
Grootschalige, rationele verkaveling in jonge zeekleipolders
Landaanwinningswerken met uitwaaierende, opstrekkende verkaveling en verspreid liggende boerderijen
Opstrekkende verkaveling in ingepolderde delen; akkerbouw
Grote boerderijen, o.a. kop-hals-romp en/of met siertuinen
Wonen Wierdendorpen met zadeldakkerken in lange rijen op kwelderwallen
Huiswierden, ook verlaten
Overige dorpstypen: streek-/lintdorpen, dijk- en zijldorpen
Waterstaat Maren en geulen
Winsumerdiep, Boterdiep
Dijken Waddenzee
Voormaligezeedijken (slaperdijken) met kolken
Uitwateringssluizen/gemalen en coupures
Buitendijks kwelderlandschap met vml landaanwinningswerken
Hunsingokanaal
Defensie Restanten schansen Zoutkamp
Luchtwachttoren Warfhuizen
Delfstoffenwinning Gaswinningslocaties
Afgegraven wierden met kenmerkende steilranden
Kleiwinning voor baksteenindustrie (afgetichelde percelen)
Bedrijvigheid Eemshaven grootschalige industrie
Verkeer N361 en N363: verbindingsweg over kwelderwallen, waarop de meeste overige wegen georiënteerd zijn
Diverse diepen en trekvaarten
Spoorlijn Groningen-Roodeschool[-Eemshaven] met stationsgebouwen
Landgoederen en buitenplaatsen Borgen en borgterreinen
Religie (vml) kloosterterreinen

Over Panorama Landschap

Panorama Landschap beschrijft het karakter van het Nederlandse landschap in 78 regio’s en biedt hiermee inspiratie voor ruimtelijke ontwikkelingen. Panorama Landschap geeft voor heel Nederland -in 78 regio’s en een apart artikel over de grote wateren- een korte karakterschets van de geschiedenis van het landschap, vanuit het perspectief van eeuwenlange veranderingen. Deze landschapskarakteriseringen bevatten geen waardering voor het landschappelijke erfgoed, of een uitputtende inventarisatie van allerlei elementen en patronen. Het zijn kleine biografieën, gericht op de genese (wordingsgeschiedenis) van het landschap: van de prehistorie tot het heden.

Tekst: Edwin Raap. Foto’s: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, tenzij anders vermeld.
Aan dit artikel kunnen geen rechten worden ontleend.

Vragen, verbeteringen of opmerkingen?
U kunt op deze kennisbank reageren via het reactieformulier.

  1. Te downloaden via cultureelerfgoed.nl.

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 10 jan 2023 om 04:04.