Panorama Landschap - Haaglanden-Delfland

Introductie

De Haagse agglomeratie vormt het bestuurscentrum van Nederland. Delfland bestaat uit een gaaf, open veenweidegebied. Westland is met de vele kassen het centrum van de tuinbouw.


Deze regiobeschrijving maakt deel uit van Panorama Landschap - Karakterisering van het Nederlandse landschap in 78 regio’s.
Op de interactieve kaart van Panorama Landschap zijn alle regio's terug te vinden.

Scheveningen. In de voorgrond de zee en het strand. Daarachter de boulevard en gebouwen.
Afb. 1. Scheveningen. Foto: Wim van der Ende
Luchtfoto van Schipluiden en Delft.
Afb. 2. Schipluiden en Delft. Foto: Paul Paris
Tros druiven in een druivenkas.
Afb. 3. Westlandse Druivenkas. Foto: Wim van der Ende
Oude trambrug die nu fungeert als fietspad.
Afb. 4. Brug bij Schipluiden. Foto: Paul Paris
Luchtfoto van Den Haag.
Afb. 5. Den Haag. Foto: Paul Paris
Kaart van Haaglanden en Delfland.
Afb. 6. Haaglanden en Delfland

Karakteristiek

Haaglanden-Delfland is een regio met enkele totaal van elkaar verschillende gezichten. Het is vooral een verstedelijkt gebied waarin Den Haag, Delft, Zoetermeer het grootst zijn. De steden hebben sinds het midden van de 19de eeuw en vooral na de Tweede Wereldoorlog een stormachtige ontwikkeling doorgemaakt en zijn uitgegroeid tot omvangrijke stedelijke agglomeraties. In de laatste twintig jaar zijn er veel Vinex-wijken in de regio bijgekomen, zoals Ypenburg, Delfgauw en Nootdorp.

In contrast hiermee ligt tussen Den Haag, Delft en de Rotterdamse agglomeratie het open landschap van Midden-Delfland. Het is een uitloopgebied voor de meer dan één miljoen inwoners van de omliggende steden met een karakteristiek Hollands veenweidelandschap. In het Westland en het oostelijk deel van de regio is de glastuinbouw tegenwoordig de overheersende ruimtegebruiker. Dit was van oorsprong een veenlandschap, dat is afgegraven voor de turfwinning. Nadien veranderde het in een aaneenschakeling van veenplassen, die in de 18de en 19de eeuw weer zijn drooggemalen.

De huidige transformatie in een volledig kassengebied is enkele decennia oud, maar startte al in de 19de eeuw. In het Westland heeft geen turfwinning plaatsgevonden. Er komen ringdorpen voor als Naaldwijk en Monster, met de kerk in het midden en de oude bebouwing in een kring eromheen. Daarnaast komen er oorspronkelijk lintdorpen voor, waar in de laatste decennia komvorming plaatsvond. Een smalle kuststrook met duinen beschermt de regio tegen de Noordzee in het westen. Deze maakt in Den Haag onderdeel uit van de stad. Sporen van de omgang met het water vinden we op meerdere plekken in het huidige landschap. Bij een verstedelijkte regio hoort een dicht infrastructureel netwerk van snel- en spoorwegen, knooppunten en vliegvelden[1]. De belangrijkste wegen zijn de snelwegen A4 – eind 2015 doorgetrokken tot Schiedam –, de A12 en A13, terwijl veel N-wegen de onderliggende structuur vormen. Per spoor (trein, tram en lightrail) is de regio zeer goed ontsloten. De HSL-Zuid schampt de oostgrens van de regio.

Er loopt tevens een dicht netwerk van hoogspanningsleidingen door de regio, zowel van 150kV als van 380kV leidingen. In en om de regio staan enkele elektriciteitscentrales, waarvan de E.ON Centrale in Den Haag de meest opvallende is. Er staat één windpark in de regio zelf, Lansinghage, ten zuiden van de A12 bij Zoetermeer, maar direct aan de zuidgrens, langs de Nieuwe Waterweg, is een groot aantal turbines geplaatst die vanuit de regio niet te missen is.

Ontstaan van het natuurlijke landschap

Holoceen

In het holoceen, dat 10.000 jaar geleden begon na afloop van de laatste ijstijd, steeg de zeespiegel. Het gebied kwam onder invloed van de zee te staan. Aanvankelijk was het gebied een waddenlandschap waar klei- en zandplaten en wadgeulen tot ontwikkeling kwamen. Ongeveer 4500 jaar geleden ontstond een duinenrij aan de kust waardoor de invloed van de zee verminderde.

Het gebied achter de duinen verzoette. Er vond op grote schaal veenvorming plaats en in de loop van duizenden jaren ontstond een meters dik veenpakket, dat boven de zeespiegel uitstak.

Door het gebied stroomde veenriviertjes, zoals de Rotte, Gantel en De Lier (De Lee). In verschillende perioden is de zee het gebied binnengedrongen en heeft vanuit een stelsel van geulen en prielen klei afgezet. In en bij de geulen werd zandig materiaal afgezet, verder weg kwam klei tot afzetting. De zandige ruggen langs de kreken waren gunstige woonplaatsen voor mensen om zich op te vestigen.

Landschappenkaart

De regio behoort op de archeologische landschappenkaart tot de duinen en strandwallen, het Zeeuws-Zuid-Hollands kleigebied en de diepe droogmakerijen. Daarbinnen zijn als landschapszones onderscheiden hoge duinen, strandwallen en lage duinen, kwelders, kreekruggen en wadden. Een aanzienlijk deel van de regio is door de verstedelijking niet in zones onderverdeeld.

Omkering van het reliëf

Toen de mensen dijken aanlegden en water aan de bodem onttrokken door sloten en andere watergangen te graven, ging dit gepaard met inklinking van de veenlagen in de ondergrond en met rijping van de klei. Hierdoor daalde het maaiveld. De opvulling van de kreken bestond uit zandig materiaal, waardoor de bodem van de oude kreken veel minder inklonk dan in de omgeving. Hierdoor kwamen de dichtgeslibde kreken vanaf toen hoger te liggen dan de omgeving en vond omkering van het reliëf plaats. Deze hogere delen van het landschap zijn kreekruggen. Het hoogteverschil kan oplopen tot meer dan een meter. Een van de krekenstelsels was dat van de Gantel in de duinen bij Monster.

In het oosten van de regio was het veenkussen zo hoog dat het water vanuit de kreken niet kon doordringen. De veenvorming kon doorgaan. De grote verveningsactiviteiten hebben in het oosten van het gebied plaatsgevonden omdat de kwaliteit van de turf beter was dan in de andere delen.

Het kustgebied was heel dynamisch, waardoor wijzigingen van de woonomstandigheden voortdurend optraden. Aan het einde van de 12de eeuw was een zandplaat ten westen van Naaldwijk zo hoog opgeslibd dat daarop ’s Gravenzande ontstond, nadat de graaf van Holland er een hof had gevestigd. Na de aanleg van de Maasdijk vond aanslibbing plaats ten zuiden van de dijk. Vanaf de 17de eeuw werden deze kwelders bedijkt; de Oranjepolder (1644) is de grootste bedijking.

Bewoningsgeschiedenis

Prehistorie en Romeinse tijd

Het kustgebied van het huidige Delfland was al in de prehistorie voor mensen een aantrekkelijke vestigingsplaats. Bij baggerwerkzaamheden en het opspuiten van de Maasvlakte zijn gebruiksvoorwerpen uit de midden- en late steentijd gevonden (zie regio Rijnmond). Bij Ypenburg zijn een nederzetting en een grafveldje uit het middendeel van de jonge steentijd (neolithicum) opgegraven. De toenmalige kustbewoners leefden zowel van de landbouw als de jacht en visvangst. De belangrijkste vindplaatsen aan of dicht onder het huidige oppervlak dateren van de ijzertijd, Romeinse tijd en de middeleeuwen. Aanvankelijk beperkte de bewoning zich tot de strandwallen. In het veengebied daarachter drong de zee regelmatig binnen en zette klei af. Er waren ook perioden dat de activiteit van de zee minder was zodat de mensen zich in het gebied konden vestigen. Dat deden ze op de meest gunstige plekken, namelijk de wat hoger gelegen oeverwallen van de kreken. Op verschillende plaatsen is bewoning uit de ijzertijd (800-0 v.Chr.) aangetoond. Uit de Romeinse tijd (0-400 n.Chr.) zijn onder meer nederzettingen aangetroffen in Kethel, Rijswijk en Maassluis. Het meest bekend is de verdwenen Romeinse stad Forum Hadriani bij Voorburg. Bij Ockenburgh (Den Haag) bevond zich in de Romeinse tijd een klein fort, dat onderdeel vormde van de kustverdediging. De Romeinen legden in dat kader ook een kanaal aan: de gracht van Corbulo. Die liep langs de binnenduinrand van Leiden naar de Maasmond, via Voorburg, Rijswijk en Wateringen.

Middeleeuwen en nieuwe tijd

Na de Romeinse tijd raakte Delfland grotendeels ontvolkt. Veen breidde zich over grote oppervlaktes uit en alleen de duinrand en de oeverwallen langs de Maas waren bewoonbaar. Menselijke aanwezigheid uit de 5de-7de eeuw is aangetoond in Monster, Vlaardingen (buiten de regio), Naaldwijk en Rijswijk. Rijswijk wordt voor het eerst in de 8ste eeuw genoemd. Vanuit de randen van het gebied trok men vanaf die tijd verder het binnenland in. De graven van Holland stimuleerden de ontginningen, omdat ze hiermee hun belastinginkomsten aanzienlijk wisten te vergroten.

Vanaf het jaar 1000 werd een actieve politiek gevoerd om het gebied te ontginnen. Vaak gebruikte men de oeverwallen van wateren als de Gantel, Schie en Rotte om de boerderijen te bouwen. Van daaruit trok men verder het gebied in. Direct na de ontginning van het veen, begon het maaiveld te dalen, door klink en oxidatie (toetreding van zuurstof). Na de ontwatering nam het volume van het veen af. Dit betekende ook dat het gebied kwetsbaar werd voor het buitenwater. Al in 12de eeuw zorgden overstromingen ervoor dat het westelijke en zuidelijke deel van de regio grotendeels ontvolkte. Na de aanleg van dijken en het graven van weteringen en sloten werd het land opnieuw geschikt gemaakt voor bewoning. Er werden regelmatig gevormde ontginningsblokken uitgezet, waarbinnen sloten werden gegraven als perceelsscheiding en voor de afwatering. Het meer oostelijk gelegen veengebied, dat ten tijde van de overstromingen nog niet in cultuur was gebracht, werd vanaf toen ontgonnen. De maaivelddaling ging echter gewoon door, zodat het op den duur naar schatting meerdere meters zakte.

Het resultaat van deze activiteiten was een landschap dat bestond uit boerderijstroken langs de riviertjes of gegraven waterlopen, met loodrecht op de ontginningsbasis lange strookvormige percelen. Op enkele plaatsen ontstonden ringdorpen zoals Monster en Naaldwijk.

Waterstaat

De overstromingen van de 12de eeuw maakten duidelijk hoe kwetsbaar het gebied was. Aanvankelijk legde men kaden rondom elke individuele ontginning aan. Dit werd gevolgd door de doorgaande bedijking. Omstreeks 1245 kwam de bedijking langs de Maas tot stand. Kort daarop werd het Hoogheemraadschap van Delfland opgericht (1289), dat verantwoordelijk werd voor (het toezicht op) het onderhoud van de dijk, de afvoer van het binnenwater en het keren van het buitenwater. Op kritieke plekken bouwde men stenen muren om het water te keren, zoals bij Steendijkpolder in Maassluis en bij de Nieuwlandsche polder in ‘s-Gravenzande. In de loop der eeuwen vond landaanwas en bedijking van buitendijkse gebieden plaats, zoals de Oranjepolder, de Polder Lange Bonnen en de Nieuwlandsche Polders. In 1990 kwam de Delflandse dijk gereed, waardoor de Maasdijk zijn directe waterkerende functie verloor en als slaperdijk ging dienen. De Delflandse dijk beschermt ook vrijwel alle buitendijkse polders tegen het rivierwater.

In de Maasdijk bouwde men dertien uitwateringssluizen. Vanwege de kostenverdeling en belastinginning, werd Delfland onderverdeeld in dertien sluisambachten. De sluis werd naar het hoofdambacht genoemd. Het onderhoud van de sluizen was een grote kostenpost, terwijl de veiligheid eronder leed, omdat elke sluis een potentieel zwakke plek in de dijk was. Daarom lieten de hoogheemraden in 1587 vijf afzonderlijke sluizen vervangen door een grote sluis in de Poldervaart tussen Vlaardingen en Schiedam, die de naam Vijfsluizen kreeg. De afwatering van de Oostambachten werd hiermee verbeterd. Hetzelfde gebeurde in het gebied van de Westambachten in 1657, toen de Boonersluizen bij Maassluis door één sluis werden vervangen.

Over het algemeen kon men het boezemwater bij eb op natuurlijke wijze lozen via de sluizen in de Maasdijk. In de tweede helft van de 19de eeuw werden gemalen gebouwd om het water uit te slaan. In 1863 werd het stoomgemaal Van der Goes bij de Vijfsluizen aan de Poldervaart in werking gesteld. Het gemaal werd in 1937 vervangen door het dieselgemaal Van der Schalk. Het gemaal Zaaijer in Maassluis stamt uit 1928. Inmiddels telt Delfland zes boezemgemalen.

De losse polders, die het water op de boezem moesten brengen hadden meer moeilijkheden met het uitslaan van water. Door de inklinking van de bodem werd het hoogteverschil tussen de boezemwateren en het niveau van de poldersloten groter. De introductie van windmolens was een flinke vooruitgang. Omstreeks 1410 is sprake van een windmolen bij Schipluiden, een van de eerste in ons land. Een eeuw later was Delfland een polderland met polderkades, molenweteringen en tientallen poldermolens.

De waterrijkdom werd groter door de verveningen in het oosten van de regio. Met behulp van molengangen, waarbij verschillende molens op een rij werden gebouwd om het hoogteverschil tussen de sloten in de droogmakerijen en de boezem te overbruggen, werden de veenplassen drooggemalen.

Tot in de 20ste eeuw behielden veel molens hun functie in de afwatering van de polders. Gaandeweg zijn ze vervangen door stoom-, diesel en elektrische gemalen.

Veenwinning en droogmaking

Grote delen van het veengebied in het oostelijke deel van de regio zijn in de loop der tijden vergraven ten behoeve van de turfwinning. Het veen in gedroogde vorm, de turf, was bruikbaar als brandstof. Aanvankelijk was de turfwinning vooral voor eigen gebruik, maar de vraag vanuit de groeiende steden steeg snel vanaf de 15de eeuw. Toen was er sprake van aanvoer van turf op de markt in Delft uit het gebied van Nootdorp. Met het winnen van veen was veel geld te verdienen. Het nadeel was wel dat het land na de vervening was veranderd in een watervlakte, waar de oude dorpen als smalle linten in lagen.

In het begin gebeurde de vervening boven de grondwaterspiegel, de zogenaamde droge vervening. In het landschap ontstonden betrekkelijk ondiepe kuilen (turfputten of petgaten). Naarmate de vraag naar turf toenam werd de winning grootschaliger én werd de turf ook dieper gewonnen, tot onder de grondwaterspiegel: de zogenaamde natte vervening. Hiervoor werd de baggerbeugel gebruikt. Dit gereedschap bestaat uit een lange houten steel met een ijzeren ring en een net. Daarmee kon de veenbagger van grotere diepte omhoog getrokken en op de legakker of in een praam gestort worden. Daar werd de veenslik of -bagger gedroogd, aangestampt, versneden en afgevoerd. Bij voldoende zon en wind waren de turven na vier tot zes maanden voldoende ingedroogd. Het werd het per schip vervoerd naar de markt. De turfwinning was een seizoengebonden bezigheid.

Niet al het veenland werd vergraven. Het veen aan weerszijden van de veenriviertjes was minder geschikt voor het vervaardigen van turf. De verveners lieten daarom meestal een strook land langs de riviertjes onaangetast (het bovenland). Deze verhoringen vormden bescherming tegen al te grote uitbreiding van het binnenwater. Ook werd er gewoond. Te midden van de huidige droogmakerijen liggen nu de veenruggen met oude bebouwingsstroken, zoals de lintdorpen Oude Leede, Berkel en Rodenrijs. De meeste van de veenplassen zijn tussen de 18de eeuw en het begin van de 20ste eeuw drooggelegd, waarna de nieuwe polder een rationele verkaveling kreeg. Dit is bijvoorbeeld nog te zien in de niet bebouwde Zoetermeerse Meerpolder (drooggelegd 1614) en Schieveense Polder. Een voorbeeld van niet drooggelegde veenplassen zijn die in de Akkerdijksche Polder, tegenwoordig een natuurgebied.

De landbouw

In de veenpolders in het oostelijke deel van de regio overheerste de veehouderij. Door de inklinking van de bodem waren de landerijen al spoedig na de ontginning alleen nog geschikt als grasland. In de droogmakerijen was akkerbouw wel mogelijk, maar dit is nu ook overwegend grasland. In het westelijke deel van de regio konden de kreekruggen gebruikt worden als bouwland.

Vanaf de 18de eeuw werd de teelt van groente en fruit belangrijker. Door de groei van de omliggende steden steeg de vraag hiernaar. Het Westland ontwikkelde zich vanaf die tijd tot één van de grootste tuinbouwgebieden van ons land. Het milde klimaat – onder de dempende invloed van de zee – en het uitgebreide stelsel van waterwegen droegen bij aan deze ontwikkeling. In de loop van de 19de eeuw werd het afzetgebied sterk vergroot toen de tuinbouwproducten ook in Engeland en het Ruhrgebied werden verkocht, gebieden die goed te bereiken waren vanuit het Westland. Steeds grotere oppervlakten werden geschikt gemaakt voor de tuinbouw. De bodem werd bemest door gebruik te maken van slootbagger, stadsafval en de rundermesterijen bij Schiedam.

De introductie van de kassen was een geweldige impuls voor het gebied, die het landschap tot op de dag van vandaag bepaalt. Aanvankelijk teelde men kwetsbare producten als druiven en abrikozen tegen muurtjes. In de loop van de 19de eeuw ging men ertoe over om ramen tegen de muren te zetten (schietramen).

Via overgangsvormen als de lessenaar en de kopkas kwam de moderne kas tot ontwikkeling. Een verdere verbetering vormde het verwarmen van de kassen, waarvan nog tal van ketelhuizen getuigen. Na de oorlog kwamen nieuwe producten als tomaten, komkommers en paprika’s in zwang. De afgelopen decennia hebben de kassen zich ook naar het oosten van de regio uitgebreid, waar een vergelijkbaar landschap ontstond als in het Westland.

Infrastructuur

In 1164 werd de Schie gegraven tussen de Maas en Delft. Het zuidelijke deel van de Schie is een natuurlijk water, het stuk tussen Kandelaar en Delft, de Delftse Schie, is gegraven. Later is in noordelijke richting de Delftse Vliet gegraven, die bij Rijswijk werd aangesloten op de oude gracht van Corbulo. In de 14de eeuw werd de Vlaardingervaart aangelegd en kregen Rotterdam en Delfshaven een verbinding met de Delftse Schie door de aanleg van de Rotterdamse Schie (1345) en de Delfshavense Schie (1389).

Sindsdien nam de dichtheid aan vaarwegen nog toe door bestaande weteringen te verbreden en door nieuwe kanalen te graven. Het hoogheemraadschap van Delfland liet in 1896 het Zwethkanaal aanleggen bij De Lier ter verbinding van de Kromme Zweth met het Oranjekanaal.

Enkele vaarten werden vanaf de 16de eeuw ook gebruikt als trekvaart. Tot de komst van de spoorwegen verzorgden die in het interlokale verkeer in Holland en delen van Friesland. De Vliet, de Trekvliet, en Vlaardingervaart waren de belangrijkste. Ten behoeve van de havens van Rotterdam is tussen 1868 en 1872 de Nieuwe Waterweg gegraven. Aan de noordzijde van de Nieuwe Waterweg kwam het dorp Hoek van Holland tot ontwikkeling[2].

Den Haag, Delft en Rotterdam waren al sinds het einde van de middeleeuwen drie belangrijke steden in Holland. Zij werden in de 19de eeuw met elkaar verbonden door het spoor, als onderdeel van de lijn Amsterdam-Haarlem-Leiden-Den Haag-Delft-Rotterdam. De opening was in 1847. Het spoor van Den Haag naar Utrecht volgde in 1855. In de steden zelf werden tramlijnen aangelegd. Vanuit Rotterdam werd een spoorlijn aangelegd langs de Nieuwe Waterweg tot in Hoek van Holland.

Snelwegen volgden in de 20ste eeuw. De A12 is de oudste snelweg van ons land en werd in 1937 geopend. Na de Tweede Wereldoorlog volgde de andere snelwegen (zie verder).

Recente ontwikkelingen

Sinds het midden van de 19de eeuw begonnen de steden in Nederland aan een nieuwe periode van groei. In de regio Haaglanden-Delfland betroffen dit Delft en Den Haag. Na de Tweede Wereldoorlog zette de groei van de bevolking door en groeiden ook alle voorheen kleine dorpen en stadjes uit tot flinke nederzettingen, waarvan Zoetermeer het meest opvalt, nadat het dorp in 1962 door de rijksoverheid was aangewezen als groeikern.

De periode na de Tweede Wereldoorlog wordt aldus gekenmerkt door een sterke verstedelijking. Voorheen bescheiden dorpen als Nootdorp, Leidschendam, Naaldwijk, Pijnacker en De Lier groeiden uit tot grote dorpen. Nootdorp heeft zich ontwikkeld als één van de Vinex-locaties in de Haagse regio en is intussen vastgegroeid aan Den Haag. Rijswijk, Wateringen, Voorburg en Leidschendam waren dat eerder. Er is sprake van een grote stedelijke agglomeratie in het noorden van de regio. De eveneens verstedelijkte Rijnmond begint direct ten zuiden van het gebied. De verschillende nederzettingen worden voor een deel van elkaar gescheiden door brede snelwegen. De A4 en A13 en de bijbehorende knooppunten Ypenburg en Prins Clausplein bijvoorbeeld. Voorlopig sluitstuk in de groei van de infrastructuur is de opening van de A4 door Midden Delfland, waarover 40 jaar gediscussieerd is.

De bestaande spoorlijnen kregen een grotere capaciteit en enkele nieuwe stations werden gebouwd. De Hofpleinlijn tussen Den Haag en Rotterdam is eind 20ste eeuw omgebouwd tot de Randstadrail. Tussen Den Haag en Zoetermeer werd een aparte forensenspoorlijn, thans sneltram, aangelegd, die door Zoetermeer twee lussen maakt. De HSL zuid schampt de regio in het oosten.

Ook de glastuinbouw heeft zich verder uitgebreid. De omgeving van Maasdijk, Naaldwijk, ’s-Gravenzande, Monster en Wateringen wordt geheel door bebouwing en kassen in beslag genomen. Eenzelfde ontwikkeling heeft zich voltrokken in de omgeving van Pijnacker en Berkel en Rodenrijs.

Het voorheen open veenweidelandschap, met twee historische steden, kleine stadjes en enkele agrarische gemeenschappen is hiermee goeddeels verdwenen. Alleen Midden-Delfland heeft zijn open karakter weten te behouden. Dit gebied staat onder enorme stedelijke druk en om het te vrijwaren van voortgaande verstedelijking, werken alle gemeenten in de regio samen, inclusief die in de Rijnmond. Er is in 2014 een nieuw landschapsontwikkelingsplan (kortweg LOP) ontwikkeld, dat bestaande dilemma’s in kaart brengt en daar oplossing voor wil ontwikkelen. Dilemma’s zijn bijvoorbeeld behoud van harde overgangen tussen stad en land, recreatie versus landbouw, behoud versus economische ontwikkeling.

Er liggen in de regio enkele beschermde stads- en dorpsgezichten, naast die van Den Haag en Delft. Het betreft Voorburg, ’t Woudt, Maasland, Maassluis en de Landgoederenzone Wassenaar-Voorschoten-Leidschendam-Voorburg[3]. In de duinen liggen twee Natura 2000-gebieden: Westduinpark-Wapendal en Solleveld-Kapittelduinen.

Specifieke thema’s

Steden

Den Haag (515.000 inwoners) is een van de vier grote steden van ons land. Het is de derde stad qua inwonertal en het regeringscentrum van Nederland. Dit gaat terug op het hof, gelegen op een strandwal, waar de graven van Holland in Den Haag – of ’s-Gravenhage – zich in de 13de eeuw vestigden.

Ze bezaten er al een klein jachthuis op een strandwal ten noorden van het dorpje Loosduinen. Graaf Willem II van Holland bouwde hier rond 1248 een paleis op een rechthoekig ommuurd en omgracht plein, het huidige Binnenhof. Floris V voltooide de Ridderzaal en ging er wonen. Aan de noordzijde van het grafelijk hof lag een duinmeertje dat werd vergroot tot de huidige Hofvijver. Aan de zuidwestzijde ontstond het dorp Haag Ambacht. Rond 1280 kreeg het dorp zijn eigen kerk. In 1345 werd het Spui gegraven om de watervoorziening te verbeteren. Tijdens de late middeleeuwen groeide het grafelijke hof verder uit tot een complex, bestaande uit het Binnenhof, het Buitenhof (met Gevangenpoort) en een ‘Voorplaetse’ (huidige Plaats). Het kreeg in de 15de eeuw een belangrijke rol als bestuurscentrum door de vestiging van het Hof van Holland (1428), de Staten van Holland (1428) en de grafelijke Rekenkamer (1447). Het Binnenhof werd in 1582 het politieke centrum van de Republiek en in 1813 van het Koninkrijk der Nederlanden. Met het graven van de Trekvliet werd de nederzetting aangesloten op het netwerk van de Hollandse binnenvaart, waardoor de handel kon bloeien.

Rondom de hof groeide de nederzetting uit tot Den Haag. Bij de huidige Grote- of St.-Jacobskerk lag een marktgebied met aan de noord- en westzijde vroege bebouwing. Aan de oostkant stroomde de Beek die water leverde voor de Hofvijver. Aan de zuidkant kwam vanaf het einde van de 14de eeuw bebouwing tot ontwikkeling. Den Haag had aan het einde van de middeleeuwen stedelijke allures, maar belangrijke Hollandse steden Leiden, Delft, Haarlem en Dordrecht stemden niet in met het toekennen van stadsrechten. Dit was voor de steden een ‘voorwaarde’ om de ontwikkeling van Den Haag tot bestuurscentrum te gedogen. Tevens werd hiermee voorkomen dat één van de bestaande steden dankzij de bestuursfunctie fors zou uitgroeien, waar de andere dan weer bezwaren tegen zouden hebben. Uiteindelijk volgden de stadsrechten voor Den Haag pas in 1811.

Nadat begin 17de eeuw het Oude Hof door stadhouder Frederik Hendrik verbouwd werd tot het paleis Noordeinde, kreeg Den Haag meer prestige als hofstad. De ook tegenwoordig nog zichtbare tweedeling in de stad tussen zand en veen waar respectievelijk de welgestelden en de arbeiders woonden, tekende zich toen al af. In deze periode kwam de ruim opgezette rechthoekige singelgracht tot stand, die tegenwoordig nog bestaat. In de daarop volgende eeuw werd Den Haag uitgebreid en werden nieuwe vaarten en wegen aangelegd. Er vonden nog meer belangrijke infrastructurele veranderingen plaats. Zo werd de Prinsessegracht doorgetrokken richting Scheveningen (Het Kanaal), kwam de spoorverbinding met Amsterdam (1843) en Rotterdam (1847) tot stand en kwamen er tramlijnen naar Scheveningen, dat opkwam als badplaats. Als gevolg van de verdere ontwikkeling van Den Haag als nationaal bestuurscentrum en de industrialisatie, die vooral in het zuidoosten langs de Trekvliet plaatsvond, groeide de bevolking in de tweede helft van de 19de eeuw explosief. Uitbreidingen waren noodzakelijk, waarbij de scheiding tussen het zand en het veen bleef bestaan. Wijken voor welgestelden waren onder meer het Willemspark, het Statenkwartier en het Belgisch Park; de Schilderswijk was een echte arbeiderswijk. De Laan van Meerdervoort wordt wel als scheidslijn gezien tussen het zand en het veen.

Middenstandswijken waren onder meer het Regentessekwarier en het Transvaalkwartier. Van het eerste Algemeen Uitbreidingsplan van de hand van H.P. Berlage werden delen uitgevoerd, waaronder de Bomenbuurt en het Zuiderpark. In de jaren 1920 en 1930 volgende uitbreidingen volgens het Plan West, waarbij onder meer de Vruchtenbuurt tot stand kwam.

Gedurende de Tweede Wereldoorlog werd door het Duitse leger de Atlantikwall aangelegd. Op sommige plekken liep deze linie dwars door wijken als Zorgvliet, Meer en Bosch, en Duinoord. In Scheveningen werden veel woningen gesloopt. Na de oorlog werd de schade hersteld. Een deel van dit wederopbouwgebied is sinds enkele jaren aangewezen als wederopbouwgebied van nationaal belang.

De bevolkingsgroei zette na de Tweede Wereldoorlog door. Er vonden meerdere grootschalige stadsuitbreidingen plaats, in het bijzonder aan de zuidwestzijde (Loosduinen) en in het noorden, waar Mariahoeve ontstond. Het structuurplan van Dudok stond aan de basis van de uitbreidingen. Ook Mariahoeve is aangewezen als wederopbouwgebied van nationaal belang.

Oplossingen voor de woningnood werden niet alleen gezocht in uitbreidingen binnen het stadsgebied, maar ook daarbuiten. Dit kon dankzij grenswijzigingen met buurgemeenten Rijswijk (1900) en Voorburg (1907) en de annexatie van Loosduinen (1902 en 1923). De laatste wijziging van de gemeentegrens dateert van 2002, toen Ypenburg en Leidscheveen Haags werden en daar de meest recente uitbreidingen van Den Haag tot stand kwamen.

De randgemeenten groeiden mee in het kielzog van Den Haag. Zij trokken in de regel de midden- en hogere inkomens aan, hoewel ook hoogbouw tot stand is gekomen. De wijk De Heuvel en Prinsenhof in Leidschendam is aangewezen als wederopbouwgebied van nationaal belang.

Het oude centrum werd vanaf de jaren 1970 van de vorige eeuw vernieuwd en in de oude arbeiderswijken heeft op grote schaal stadsvernieuwing plaatsgevonden. Rond het Centraal Station bepaalt de hoogbouw van ministeries en enkele bedrijven de skyline van de stad.

Omdat Den Haag het regeringscentrum van ons land is en het tevens de residentie van het Koninklijk Huis is, vestigden zich tal van ambassades en meerdere internationale bureaus en rechtscoleges in de stad. Het Vredespaleis, waar zich het Internationaal Gerechtshof bevindt, is waarschijnlijk het bekendst.

Den Haag heeft, ondanks alle stadsuitbreidingen, nog veel grote groengebieden behouden, zoals het Haagse Bos. Grote delen van het centrum en de omliggende delen zijn aangewezen tot beschermd stadsgezicht. Erbuiten ligt nog het Zuiderpark als beschermd stadsgezicht.

Delft (101.000 inwoners) is ontstaan in het veen als agrarische nederzetting langs de gekanaliseerde Schie of Oude Delft. De graven van Holland vestigden er een hof. De nederzetting breidde zich uit en rond 1200 werd parallel aan de Oude Delft een nieuwe Delft gegraven. Met het verlengen van de Oude Delft tot de Vliet ontstond rond 1200 een verbinding met het Hollandse binnenvaartnetwerk. Dit legde de stad (stadsrechten volgden in 1246) economisch geen windeieren. In de 14de en 15de eeuw maakte de stad een grote bloei door en werd het een van de belangrijkste Hollandse steden. De kenmerkende vorm van de stad, een kamstructuur met twee hoofdgrachten en loodrecht daarop staande sloten, gaat rechtstreeks terug op de veenontginning.

De omvang van de stad bleef gehandhaafd tot ver in de 19de eeuw. Toen vestigde zich enkele nieuwe industrieën in de stad, zoals de Gist- en Spiritusfabriek. Dit vormde het startsein voor nieuwe uitbreidingen en rond het centrum werden nieuwe wijken gerealiseerd. Voor arbeiders werden onder meer de wijk Wippolder gebouwd, terwijl Hof van Delft een middenstandswijk is. De komst van de Polytechnische School, de huidige Technische Universiteit was een andere aanjager van groei. Nieuwe gebouwen verrezen langs het in 1894 gegraven Rijn-Schiekanaal. Na 1950 volgde de ontwikkeling van een grote campus meer naar het zuiden. In de decennia na 1950 werden op grote schaal volgens modernistische principes wijken als Poptahof en Voorhof gerealiseerd. Vanaf de jaren 1970 volgde laagbouw in Tanthof.

Delft kent drie beschermde stadsgezichten: het centrum, de TU-Noord en het Agnetapark, dat de oudste ‘company-town’ en tuindorp in Nederland is (1884), behorende bij de eerder genoemde Gist- en Spiritusfabriek.

Zoetermeer (124.000 inwoners) is een klassiek voorbeeld van een groeikern. Ontstaan in de middeleeuwen als veenontginning langs de Bleiswijkseweg, was het een bescheiden nederzetting met 7.000 inwoners. In de jaren 1960 werd Zoetermeer aangewezen als overloopgemeente voor Den Haag. Op basis van het Structuurplan Groot Zoetermeer (1968) werd een compacte stad ontworpen met vijf wijken rond een nieuw te bouwen stadshart. Dit waren Palenstein, Driemanspolder, Meerzicht, Buytenwegh, De Leyens en Seghwaert. In de eerste wijken werd vele hoogbouw gerealiseerd, in Meerzicht ook middelhoogbouw, terwijl de laatsten vooral laagbouw kennen. Seghwaert is een typische wijk met woonerven. Ten zuiden van de A12 werd vanaf de jaren 1980 gebouwd aan Rokkeveen. Het Floriadeterrein (1992) is nadien aangewezen als groengebied.

Defensie

Hoek van Holland was sinds zijn ontstaan een strategische plek, omdat het de toegang tot Rotterdamse haven beschermde. Ter verdediging werd daarom het Kustfort aan de hoek van Holland aangelegd in de jaren 1880, onderdeel van het Westfront Holland en aansluitend op het Zuidfront.

De Duitse bezetter legde tussen 1941 en 1944 de Atlantikwall aan, een langgerekte gordel van verdedigingswerken langs de kust van Noorwegen tot en met Frankrijk om geallieerde landingen tegen te gaan. De linie bestond uit honderden bunkers in allerlei soorten en maten, tankgrachten en -versperringen. In Den Haag en Scheveningen werden daartoe op grote schaal woningen gesloopt (zie eerder). Bij Hoek van Holland, aan de Nieuwe Waterweg verrees het bunkercomplex Stützpunkt Vineta, dat tegenwoordig nog aanwezig is. Het complex tegenwoordig dienst als Bunkermuseum.

Literatuurlijst

  • Diepeveen, W.J., 1950. De vervening in Delfland en Schieland tot het einde der zestiende eeuw. Leiden.
  • IJsselstein, M. en Y. van Mill, 2016, Atlas van het Westland, 10.000 jaar ruimtelijke ontwikkeling. Thoth, Bussum.
  • Jonge, W. de, J. Bazelmans en D. de Jager, 2006. Forum Hadriani. Van Romeinse stad tot monument. Utrecht.
  • Leeuwen- Canneman, M.C. van, 1982. Poldervorming in oostelijk Delfland aan het einde van de middeleeuwen. Hollandse Studiën 12: 75-111.
  • Londen, H. van, 2006. Midden-Delfland: The Roman Native Landscape Past and Present, Universiteit van Amsterdam.
  • Oerlemans, H., 1992. Landschappen van Zuid/Holland. Den Haag.
  • Neefjes, J., 2018. Landschapsbiografie Nationaal Park Hollandse Duinen. RCE, Amersfoort.

Structuurdragers

Landschapsvormende functie Elementen en structuren in het huidige landschap - Haaglanden en Delfland
Algemeen Verstedelijkte Haagse regio met Den Haag, Zoetermeer en Delft als grootste steden
Veel VINEX-wijken sinds 2000
Contramal: Midden-Delfland als open veenweidegebied
Westland en oostelijk deel regio kassengebieden
Landbouw Kassengebied Westland en oostelijk deel regio
Rationele verkaveling en veeteelt in droogmakerijen
Veenpolders met strookvormige, rationele verkaveling en veeteelt
Wonen Den Haag – gelegen op strandwal- veruit de dominante ruimtegebruiker
- Historische stad
- Regeringscentrum (zie Bestuur)
Delft historische stad<
- TU
Zoetermeer groeikern
Veel VINEX-wijken, groot aaneengesloten stedelijk gebied ontstaan
Lintdorpen, veelal komvorming na 1970
Ringdorpen op strandwal, groei na 1970
Waterstaat en natuur Delflandse Hoofden
Maasdijk
Smalle duinstrook met Natura-2000 gebieden
Droogmakerijen met ringvaarten
Afwatering: Boezemgemalen, sluizen, weteringen en sloten
Defensie Atlantikwall: bunkers van Hoek van Holland (Vineta) tot voorbij Den Haag
Kustfort Hoek van Holland
Delfstoffenwinning Turfwinning: ontstaan plassen, die later zijn drooggelegd en voor landbouw zijn ingericht
Bedrijvigheid Kassen (zie landbouw)
Bedrijventerreinen langs snelwegen en bij steden
Infrastructuur A4, A12, A12, A20
- Prins Clausplein
Den Haag spoorwegknooppunt met meerdere stations
Trekvaarten
Schie (Oude Delft) met sluizen
Rijn-Schiekanaal
Bestuur Den Haag regeringszetel en provinciehoofdstad
- Identiteitbepalend
Landgoederen en buitenplaatsen Koninklijk Paleis Huis ten Bosch en Paleis Noordeinde
Landgoederenzone Wassenaar-Voorschoten-Leidschendam-Voorburg (ook Duin- en Bollenstreek)

Over Panorama Landschap

Panorama Landschap beschrijft het karakter van het Nederlandse landschap in 78 regio’s en biedt hiermee inspiratie voor ruimtelijke ontwikkelingen. Panorama Landschap geeft voor heel Nederland -in 78 regio’s en een apart artikel over de grote wateren- een korte karakterschets van de geschiedenis van het landschap, vanuit het perspectief van eeuwenlange veranderingen. Deze landschapskarakteriseringen bevatten geen waardering voor het landschappelijke erfgoed, of een uitputtende inventarisatie van allerlei elementen en patronen. Het zijn kleine biografieën, gericht op de genese (wordingsgeschiedenis) van het landschap: van de prehistorie tot het heden.

Tekst: Edwin Raap. Foto’s: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, tenzij anders vermeld.
Aan dit artikel kunnen geen rechten worden ontleend.
U kunt op deze kennisbank reageren via het reactieformulier.
  1. Rotterdam Airport wordt beschreven in de regio Rotterdam, Rijnmond en Schieland.
  2. De Nieuwe Waterweg wordt verder in de regio Rotterdam, Rijnmond en Schieland beschreven.
  3. Deze laatste ligt grotendeels in de regio Duin- en Bollenstreek en is aldaar beschreven.

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 10 jan 2023 om 04:04.