Panorama Landschap - Krimpenerwaard

Introductie

De regio Krimpenerwaard heeft karakteristieke cope-ontginningen met langgerekte lintdorpen in een open, waterrijk landschap. Knotbomen en houtkaden liggen langs smalle, lange kavels. Het westen van de regio is georiënteerd op Rotterdam.


Deze regiobeschrijving maakt deel uit van Panorama Landschap - Karakterisering van het Nederlandse landschap in 78 regio’s.
Op de interactieve kaart van Panorama Landschap zijn alle regio's terug te vinden.

Luchtfoto van het Groene Hart.
Afb. 1. Groene Hart. Foto: Paul Paris
Luchtfoto van het Groene Hart.
Afb. 2. Groene Hart ten noorden van Zuidbroek. Foto: Paul Paris
Molen met daarvoor schaatsers.
Afb. 3. Vlist. Foto: Wim van der Ende
Luchtfoto van Krimpen.
Afb. 4. Krimpen. Foto: Beeldbank RCE (Siebe Zwart)
Kaart van Krimpenerwaard.
Afb. 5. Krimpenerwaard

Karakteristiek

De Krimpenerwaard ligt onder de rook van Rotterdam. De stad Krimpen aan den IJssel kan als één van de voorsteden van Rotterdam worden aangemerkt. Meer naar het oosten maakt de stad plaats voor een open veenontginningslandschap, waarin tiendwegen/houtkaden en knotbomen voorkomen. De regio wordt omzoomd door de Lek en de Hollandsche IJssel met hun kleiige oeverwallen en de Vlist. Voor de ontginning was de Krimpenerwaard een moeilijk te doordringen gebied, dat slechts op enkele plaatsen mogelijkheden voor bewoning bood. Vanaf de 10de eeuw is het gebied ontgonnen en in gebruik genomen.

Karakteristiek voor de Krimpenerwaard zijn de uitgestrekte lint- of streekdorpen, de lange smalle kavels en de grote waterrijkdom. Enkele dorpen als Bergambacht en Stolwijk zijn verdicht rond het centrum. De vele sloten, tochten en weteringen getuigen van de verschillende fasen van de lange en afwateringsgeschiedenis.

Doordat er geen ruilverkavelingen hebben plaatsgevonden, is het oorspronkelijke verkavelingspatroon goed herkenbaar gebleven. Schoonhoven is een historisch stadje in het zuidoosten van de regio.

Door de regio lopen geen snelwegen. Provinciale wegen N207, N210 en N228 zijn de hoofdontsluitingswegen. Aan de oostkant van Krimpen staat een groot hoogspanningsstation, van waaruit meerdere 380kV hoogspanningsleidingen door de regio lopen. Er staan geen windturbines.

Ontstaan van het natuurlijke landschap

Pleistoceen

Gedurende de ijstijden was de huidige Krimpenerwaard een uitgestrekte riviervlakte. Deze viel wel eens droog, waardoor zand kon opwaaien. Dit werd direct naast de vlakte neergezet in de vorm van rivierduinen of donken. Later zijn veel donken bedekt geraakt met klei en veen. Enkele steken boven het veen uit. De grootste is die van Bergambacht. Andere liggen bij Opperduit.

Holoceen

Ongeveer 10.000 jaar geleden kwam een einde aan de laatste ijstijd. De temperatuur steeg en de open, boomloze vlakte veranderde in een gesloten bos. De rivieren zelf veranderden van vlechtend in een meanderend. Langs de oevers ontstonden de wat hoger gelegen oeverwallen, verder bij de rivier vandaan lagen de komgebieden.

Tussen de Lek en de Hollandsche IJssel ontstond een groot veengebied, dat op sommige plaatsen meer dan 10 meter dik is.

Veenriviertjes als de Vlist en de Loet voerden het overtollige water af dat uit de toen nog hoger dan de rivieren gelegen centrale delen van de regio afkomstig was. Bij hoog water op de rivieren werd aan de randen van het veen een kleilaag afgezet, welke in het centrum van de waard ontbreekt. Het soort veen in de regio, bos- en zeggeveenm, was niet goed genoeg voor turfwinning, waardoor er geen grootscheepse verveningen geweest zijn. Wel is er op individuele schaal turf gestoken. De vele brede sloten en veenputjes getuigen hiervan.

Bij dijkdoorbraken zijn achter de doorbraakkolken (wielen, walen of waaien) overslaggronden afgezet. Het grootst is dit bij de Bakkerswaal, een dijkdoorbraak uit 1421 (Sint Elizabethsvloed).

Landschappenkaart

De regio behoort op de archeologische landschappenkaart tot de Rijn-Maasdelta. Daarbinnen zijn als landschapszones onderscheiden veenvlakten, overstromingsvlakten en stroom- en crevasseruggen.

Bewoningsgeschiedenis

Vondsten uit de prehistorie zijn schaars en afkomstig uit de diepere ondergrond. Ze zullen afkomstig zijn van oeverwallen of rivierduinen van vroegere riviersystemen. Later veranderde de regio in een uitgestrekt moerasgebied. Op enkele plaatsen op de oeverwallen van de Hollandse IJssel zijn vage sporen van menselijke aanwezigheid uit de Romeinse tijd gevonden (o.a. Gouderak).

Middeleeuwen en nieuwe tijd

De huidige inrichting van de Krimpenerwaard vindt zijn oorsprong omstreeks het jaar 1000. In die tijd begon de bevolking weer te groeien en was het nodig om nieuwe woonplekken te zoeken, anders dan op de oeverwallen van de rivieren. Minder aantrekkelijke gronden als veengebieden en de komgronden kwamen in beeld. Vanuit de oeverwallen werd het veen ontgonnen en in gebruik genomen door sloten te graven haaks op de rivieren, zodat het land ontwaterde en in gebruik kon worden genomen.

Zodoende ontstond geleidelijk aan een nederzettingspatroon van langgerekte dorpen met loodrecht daarop de lange, smalle kavels van de boeren. Aanvankelijk konden kavels onbeperkt naar achteren verlengd worden net zolang tot men op een andere ontginning stuitte. Een voorbeeld ligt in de polder Schuwagt en polder De Hoek, waar de kavels vanuit de dorpen aan de Lek net zo lang naar achteren verlengd totdat men op de ontginningen stuitte van de dorpen langs de Hollandsche IJssel. Op de achtergrens werd een kade opgeworpen die ‘landscheiding’ heet zoals de Ouderkerkse en de Gouderakse Landscheiding.

Aan het recht van ‘vrije opstrek’ kwam een einde toen de landsheer, de graaf van Holland zich actief ging bemoeien met de ontginningen. Zij gaven regelmatig gevormde ontginningsblokken uit met vaste maten van 115 bij 1250 meter, de zogenaamde cope-ontginningen. De polders Bonrepas, Vlist-Westzijde, Vlist-Oostzijde, Bovenkerk en Benedenkerk zijn karakteristieke voorbeelden hiervan. Ammerstol is een tussenvorm: het heeft wel een vaste achtergrens (Bovenberg en Benedenberg), maar de afstand van ontginningsbasis tot achtergrens wijkt (1500 meter).

Nadat de grootste delen van het veengebied ontgonnen waren bleven er nog wat restgebieden over. Soms werden deze zogeheten ‘bloklanden’ bij reeds bestaande polders gevoegd, soms werden het afzonderlijke polders. De belangrijkste van deze restgebieden zijn de ontginningen van Achterbroek en Berkenwoude. Aldus zijn er drie verkavelingsvormen in de veenontginningen van de Krimpenerwaard te onderscheiden: vrij opstrek, copeontginningen en restverkavelingen.

Op de grens van twee ontginningsblokken bleef een brede strook land gespaard. Ze fungeerden naast greens veelal ook als waterkering. Hierop ontstonden vaak houtkades, omdat ze begroeid raakten. Het waren belangrijke houtleveranciers. Ze dateren over het algemeen uit de 11de / 12de eeuw. Andere houtleveranciers waren de karakteristieke knotbomen, die op grote schaal in de regio voorkomen.

Bodemdaling, waterbeheersing en grondgebruik

Rond 1300 was de hele Krimpenerwaard in cultuur gebracht en was de basis voor het huidige landschap gelegd. De eeuwen daarna stonden in het teken van het waterbeheer, veroorzaakt door de voortdurende bodemdaling.

De volgende fasen kunnen worden onderscheiden:

• De periode van vrije afstroming, waarin de sloten het overtollige water uit de veengebieden langs natuurlijke weg konden lozen op de rivieren.

• Aanleg van zijkaden en achterkaden rondom individuele dorpsgebieden (11de – 12deeeuw). Enkele zijn bewaard gebleven.

• Aanleg van doorgaande dijken langs de rivieren (ca 1200). Via een klepduiker kon het verzamelde water van de dorpen op de rivier worden geloosd. De frequentie van overstormingen nam hierna af. Bij doorbraken echter, was de schade wel veel groter. Daarom werden soms boerderijen op verhogingen gebouwd (terpen). Maar niet elk hoger gelegen gebouw ligt op een terp. Het kan veroorzaakt zijn door verschillen in oxidatie, zodat sprake is van een restheem.

• Vergroting van de bergingscapaciteit van de watergangen in de polders: verbreding van de weteringen en de aanleg van bakweteringen met suatiesluizen (13de–15de eeuw).

• Verlegging van het uitwateringspunt van diverse polders, ook van die langs de Lek, naar de Vlist en de Hollandsche IJssel na de afdamming van de Hollandsche IJssel in 1285.

• Toepassing van molenbemaling vanaf de 15de eeuw in combinatie met bouw van molens, aanleg van molenweteringen en inrichten van boezemgebieden ingericht voor de tijdelijke opvang.

• Vervanging van de schepraderen door vijzels (17de/ 18de eeuw), waarmee de bemalingcapaciteit verhoogd werd en een intensivering van het grondgebruik mogelijk werd.

• Enkele poldermolens zijn bewaard gebleven, zoals de Bachtenaar en de molen van Bonrepas, beide bij de Vlist. Er komen ook oude molenplaatsen, molenweteringen en afvoersloten van de molens naar de rivier voor.

• Bouw van gemalen vanaf eind 19de eeuw, hoewel molens nog lang gebruikt werden. Het begon met stoomgemalen, welke werden vervangen door dieselgemalen. Deze zijn na ongeveer 1950 op hun beurt vervangen door elektrische gemalen. Meest in het oog springende voorbeeld is het gemaal de Hooge Boezem achter Haastrecht. Het is recent gerestaureerd.

Door de steeds lagere ligging van de Krimpenerwaard was akkerbouw al na enkele eeuwen niet meer mogelijk. Men schakelde over op melkveeteelt, wat tot op heden het belangrijkste grondgebruik is gebleven. Tot in de 19de eeuw bestond hierop één uitzondering, namelijk de hennepteelt. Dit vond direct rond de boerderijen plaats op kleine akkertjes. Hennep leverde de grondstof voor zeildoek en touw. Op veel plaatsen in de regio en de omgeving lagen touwslagerijen en lijnbanen waar de hennep werd verwerkt: Oudewater, Krimpen, Rotterdam en Gouda.

De hennepakkers hadden veel mest nodig. Door slootbagger stalmest en soms ook nog zand te mengen ontstond toemaak, wat op de akkers werd gebracht. Hierdoor kunnen we de oude hennepakkers herkennen aan hun hogere ligging ten opzichte van de omgeving. Door toepassing van zand werd ook de draagkracht van de bovengrond vergroot. Keerzijde was dat de sloten steeds breder werden. Dit laatste werd nog versterkt doordat voor eigen gebruik ook turf uit de sloten werd gehaald als brandstof. In de jaren 1930 zijn in het kader van de werkverschaffing in met name het zuiden van de regio veel sloten weer versmald.

Andere vormen van inkomsten, naast de landbouw waren de steenbakkerijen (`steenplaatsen’) langs de Hollandsche IJssel, eendenkooien (zie verder) en visserij.

Rond Benedenkerk, het Beijersche, Berkenwoude en Achterbroek trachtte men rond 1800 commercieel te gaan vervenen. Dit mislukte, maar de Slingerkade en de Ringsloot/Ringvaart herinneren er nog aan.

Recente ontwikkelingen

Langs de rivierdijken is de verstedelijking flink toegenomen. Vooral de westpunt van de regio is geheel verstedelijkt met uitbreidingen van Krimpen aan den IJssel en Krimpen aan de Lek. In het noorden ligt Gouda direct aan de Krimpenerwaard, en liggen al enkele stedelijke voorzieningen als een waterzuivering en rondweg (N207) in de regio. In het zuidoosten zijn Bergambacht en Schoonhoven na de Tweede Wereldoorlog flink uitgebreid.

De buitendijkse gebieden worden deels in beslag genomen door industriële bedrijvigheid, maar ook binnendijks manifesteren zich handel, nijverheid en industrie. In het landelijk gebied zijn de meest opvallende wijzigingen de aanleg van de N210/C.G.Roosweg tussen Schoonhoven en Krimpen aan de IJssel, de N207 en het recreatiegebied Loetbos. Bij Bergambacht ligt een pompstation, waar water gewonnen wordt ten behoeve van de drinkwatervoorziening van Den Haag. Rond Stolwijk liggen tegenwoordig veel kassen. Ten behoeve van de verbetering van de agrarische productieomstandigheden is bij Krimpen aan den Lek een herverkavelingsproject uitgevoerd tussen 1993 en 2005.

Bij de monding van de Hollandsche IJssel ligt sinds 1958 een stormvloedkering. Het was als één van de eerste werken in het kader van de Deltawet. De in open verbinding met de zee staande IJssel kan worden afgesloten bij stormvloeden af te sluiten. Dit is van belang voor een goede waterhuishouding in de Krimpenerwaard. Gelijktijdig kwamen de brug naar Capelle aan den IJssel en de N210 gereed.

In het kader van de Deltawerken en meer recent in het kader van het programma Ruimte voor de Rivieren zijn de rivierdijken in de regio verhoogd en versterkt.

Rondom Haastrecht heeft in de Hooge Boezem rond 2010 een herinrichtingsproject plaatsgevonden, waarin natuurherstel heeft plaatsgevonden en een oude molen is hersteld. Het gebied is tevens ingericht voor calamiteitenberging in geval van hoog water.

Specifieke thema’s

Nederzettingen

Krimpen aan den IJssel (29.000 inwoners) ligt in de uiterste westpunt van de regio. Het is ontstaan als veenontginning op de oeverwal van de Hollandsche IJssel met een kenmerkende langgerekte nederzettingsstructuur. Hierin veranderde weinig tot begin 20ste eeuw. De industrialisatie van de Rotterdamse regio ging niet aan Krimpen voorbij en leidde tot een geleidelijke bevolkingsgroei. Het was vooral de scheepsbouwindustrie die ten grondslag aan de groei, wat gezien de goede ligging aan de Lek en IJssel logisch was.

Uitbreiding van het dorp vond tot 1940 plaats naar het noordoosten met aanleg van enkele parallelle straten, zoals de Tuinstraat. De groei kreeg in de jaren 1960 een nieuwe impuls met de aanwijzing tot overloopgemeente van Rotterdam. In hoog tempoverrezen nieuwe wijken als Kortland en Langeland, een karakteristieke bloemkoolwijk.

Ten zuiden van het dorp werd de Stormpolder een groot industriegebied, waar zich onder meer de bekende werf van Van der Giessen bevond, tegenwoordig onderdeel van IHC Merwede. Twee plaatsen in de Krimpenerwaard hebben stadsrechten: Schoonhoven en Haastrecht.

Schoonhoven (12.000 inwoners) is ontstaan de Zevender in de Lek uitmondde. In de 13de eeuw werd de haven aangelegd, die nu nog het middelpunt van de stad vormt. In 1280 kreeg Schoonhoven stadsrechten. De nog aanwezige stadswallen dateren uit de 17de eeuw, toen het een vestingstadje werd. Schoonhoven maakte deel uit van de Hollandse Waterlinie. De stad had een regionale functie als markt- en havenstad. Hennep was een belangrijk handlesproduct. In de 17de eeuw ontwikkelde de stad zich als centrum van koperslagers, goud- en zilversmeden, waar het nog steeds om bekend is. Het centrum is een als beschermd stadsgezicht.

Naoorlogse uitbreidingen liggen vooral ten noordwesten van het centrum. Een ringweg, onderdeel van de N210, scheidt het centrum van de rest van de stad.

Haastrecht (3500 inwoners) is ontstaan op de plaats waar de Vlist uitmondt in de Hollandsche IJssel. Het kreeg in de 14de eeuw stadsrechten, maar is door de concurrentie van nabijgelegen steden als Gouda en Schoonhoven niet tot ontwikkeling gekomen. Karakteristiek is het gemaal De Hooge Boezem. Haastrecht is aangewezen als beschermd stadsgezicht.

De dorpen zijn zonder uitzondering langgerekt van vorm. Sommige hebben een ijl bebouwingslint, andere zijn verdicht in de buurt van de kerk of op het kruispunt van wegen. In veel dorpen is een concentratie aan monumentale boerderijen met bijgebouwen aanwezig. Opvallend hierin zijn de grote tweebeukige hooischuren. De boerderijstrook van Bovenberg herbergt enkele voorbeelden. Langs de Vlist vormen rivier, oeverlandjes, boerderijen en achterliggende weilanden een karakteristiek landschapsgezicht in het Groene Hart. Deze strook is aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Bij de boerderijen komen vaak boomgaardjes voor.

Eendenkooien

In de Krimpenerwaard liggen vier eendenkooien. De kooien van Berkenwoude, Achterbroek en Bilwijk liggen min of meer in het midden van de waard, op rustige en waterrijke plekken. De Bakkerswaal ligt aan de Lekdijk, en de kooiplas wordt gevormd door de kolk van de doorbraak van de Lekdijk tijdens de Sint Elizabethsvloed. Deze kooi in bezit van Zuidhollands Landschap en kan bezocht worden. Verspreid door de regio hebben meer kooien gelegen, onder meer Oudland, Nooitgedacht en Kooilust Een eendenkooi is een vorm van lokjacht, waarbij de kooiker -samen met een kooikerhond en tamme eenden- wilde eenden naar de vangpijpen lokt en vangt. Een kooi bestaat uit een plas water met bos er omheen. Rondom de kooiplas liggen vier tot zes vangpijpen. Omdat de kooien veelal in open grasland liggen zijn de kooibossen opvallende en karakteristieke elementen. Eendenkooien zijn zeldzaam en herbergen hoge ecologische waarden.

Defensie: de Oude Hollandse Waterlinie

De aanleg van de Oude Hollandse Waterlinie eind 17de eeuw was bedoeld om de grote steden van Holland te beschermen tegen aanvallers uit het oosten. De linie bestond uit een aantal vestingsteden, aarden verdedigingswerken en inundatiegebieden, die onder water gezet konden worden. De vestingsteden Gouda en Schoonhoven maakten deel uit van de linie. Aan de Lekdijk en de oostelijke dijk langs de Vlist lagen aarden verdedigingswerken. Van deze laatste, de Koeneschans, resteert een eilandje in de Vlist.

De Franse kade liep vanaf de Koeneschans naar de Lekdijk bij de buurtschap De Hem en diende als keerkade van de inundaties. Het gebied tussen deze kade en de Vlist kon onder water gezet worden, waardoor de stad Schoonhoven als een eiland in het land kwam te liggen. In geval van nood kon echter de regio onder water worden gezet. Met het besluit tot aanleg van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in 1816 verloor de oude linie haar militaire functie.

Literatuurlijst

  • Blijdenstijn, R., 2005. Tastbare Tijd. Cultuurgistorische atlas van de provincie Utrecht. Provincie Utrecht.
  • Borger, G.J., A.J. Haartsen en P. Vesters, m.m.v. F. Horsten (1997) Het Groene Hart, een Hollands cultuurlandschap. Utrecht.
  • Henderikx, P.A., 1977. De zorg voor de dijken in het baljuwschap Zuid-Holland en in de grensgebieden ten oosten daarvan tot het einde van de 13de eeuw. K.N.AG. Geografisch Tijdschrift 11: 407-427.
  • Hoven, F. v den, H. v Embden en N. Jungerius, 2002. Op ontdekkingstocht door Krimpenerwaard en Lopikerwaard. Leerdam.
  • Minkjan, P., 2005. Tiendwegen in Nederland: inventarisatie en analyse. Historisch Geografisch Tijdschrift 23, p. 53-61.
  • Oerlemans, H., 1992. Landschappen in Zuid-Holland. SDU, Den Haag

Structuurdragers

Landschapsvormende functie Elementen en structuren in het huidige landschap - Krimpenerwaard
Landbouw Planmatige copeontginningen met vaste maatvoering, resulterend in een veelsoortige, stelselmatige verkaveling
Onregelmatige, vrije, veenontginningen langs rivieren en veenstromen XX?
Open laagveenlandschap, veeteelt
Droogmakerijen akker- en tuinbouw, inrichting anders dan oude landschap XX
Grienden en knotbomenrijen
Landscheidingen
Wonen Bewoningslinten in copes (1- en 2-zijdig van ontginningsas)
Hallehuisboerderijen (L- en T-varianten)
Donken (archeologie)
Bewoning langs rivieren én langs linten
Krimpen aan den IJssel (groeikern)
Schoonhoven
Waterstaat Waterrijk door kavelsloten
Lek
Hollandsche IJssel
Vlist
Diverse weteringen
Dijken, sluizen, gemalen, molengangen en boezemwateren
Tiendwegen
Stormvloedkering Hollandsche IJssel
Verkeer N207, N210
Defensie Oude Hollandse Waterlinie:
- Schoonhoven vestingstad (zie ook wonen)
- Koeneschans
Recreatie Eendenkooien
Religie Kerken onderdeel stedelijk en dorpse weefsel. Silhouetten dorpskerken goed te zien in het open veenlandschap, fungeren vaak als baken

Over Panorama Landschap

Panorama Landschap beschrijft het karakter van het Nederlandse landschap in 78 regio’s en biedt hiermee inspiratie voor ruimtelijke ontwikkelingen. Panorama Landschap geeft voor heel Nederland -in 78 regio’s en een apart artikel over de grote wateren- een korte karakterschets van de geschiedenis van het landschap, vanuit het perspectief van eeuwenlange veranderingen. Deze landschapskarakteriseringen bevatten geen waardering voor het landschappelijke erfgoed, of een uitputtende inventarisatie van allerlei elementen en patronen. Het zijn kleine biografieën, gericht op de genese (wordingsgeschiedenis) van het landschap: van de prehistorie tot het heden.

Tekst: Edwin Raap. Foto’s: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, tenzij anders vermeld.
Aan dit artikel kunnen geen rechten worden ontleend.

U kunt op deze kennisbank reageren via het reactieformulier.

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 10 jan 2023 om 04:02.