Panorama Landschap - Oude Rijn Lopikerwaard en Eiland van Schalkwijk
Introductie
De regio Oude Rijn, Lopikerwaard en Eiland van Schalkwijk omvat een open, regelmatig ingericht veenweidegebied nabij Utrecht. De regio kent veel waterstaatkundige en infrastructurele ingrepen. Nieuwegein en Woerden zijn als voorsteden van Utrecht de grootste kernen van de regio.
Deze regiobeschrijving maakt deel uit van Panorama Landschap - Karakterisering van het Nederlandse landschap in 78 regio’s.
Op de interactieve kaart van Panorama Landschap zijn alle regio's terug te vinden.
Op de interactieve kaart van Panorama Landschap zijn alle regio's terug te vinden.
Karakteristiek
De regio ligt als een schil ten westen en zuiden van de stad Utrecht[1]. De invloed van deze stad is alom aanwezig. Niet alleen omdat er veel snelwegen, kanalen en spoorlijnen van en naar Utrecht door de regio lopen, maar ook omdat steden als Nieuwegein en IJsselstein overloopgemeenten van Utrecht zijn.
Van oudsher worden de veengebieden in deze regio gekarakteriseerd door cope-ontginningen: een planmatig ingericht, open landschap met lintbebouwing. Westelijk van IJsselstein is dit nog te zien, het oosten is tegenwoordig verstedelijkt. Langs de Oude Rijn en Hollandsche IJssel liggen enkele historische stadjes, waarvan vooral Woerden uitgegroeid is tot een flinke nederzetting. Grote waterstaatkundige werken, zoals de bedijking, de afdamming van de rivieren, de aanleg van de Meerndijk en het graven van de Vaartsche Rijn, hadden hun invloed op de waterhuishouding in het gebied. Door zijn strategische ligging maakte de regio deel uit van de Oude en de Nieuwe Hollandse Waterlinie.
In de 19de eeuw volgde de aanleg van diverse kanalen en spoorlijnen. In de naoorlogse periode zijn voornamelijk de snelwegen A2, A12 en A27 bepalend geweest, inclusief de bedrijventerreinen die daarmee gepaard gingen. Toen heeft ook het agrarische landschap in grote delen van de regio plaatsgemaakt voor de stedelijke uitbreidingen van Utrecht en Nieuwegein. IJsselstein en vooral Nieuwegein zijn sterk gegroeid, terwijl tussen Vleuten en Utrecht Leidsche Rijn is gerealiseerd.
De laatste toevoegingen zijn windturbines langs de A27, het Amsterdam-Rijnkanaal en langs de N210, noordoostelijk van Lopik. Deze halen het in hoogte niet bij de zendmast van Lopik (367 meter), die vanuit de wijde omtrek zichtbaar is. Door de regio loopt een 380kV hoogspanningsleiding.
Ontstaan van het natuurlijke landschap
Holoceen
Circa 10.000 jaar begon het holoceen, de huidige geologische periode. Het klimaat werd warmer en vochtiger en in de regio ontstond een gesloten bosgebied. Zowel de zeespiegel als grondwaterspiegel stegen, waardoor het milieu veranderde in een moeras waarin dikke veenlagen tot ontwikkeling kwamen.
Het landschap werd doorsneden door vertakkingen van de Nederrijn: de Kromme Rijn, de Lek, de Vecht en de Hollandsche IJssel. De rivieren zetten klei af: vlak bij de stroom werden de grofste korrels neergelegd. Hierdoor ontstonden vanaf 6000 jaar geleden aan weerskanten van de rivier relatief hooggelegen oeverwallen en stroomruggen. Verder van de rivier af en kwamen de fijnere deeltjes in lagere delen tot bezinking: de komklei.
Op een gegeven moment kon de rivier door de stroomrug heen breken en een nieuwe koers volgen. De oude oeverwal blijft dan als een fossiele stroomrug in het landschap liggen, zoals de Hagesteinse stroomrug ten zuiden van Everdingen en het Linschotense stroomstelsel van Schalkwijk naar Montfoort.
Komgebieden liggen bij Schalkwijk en in de veel grotere Lopikerwaard. Hier kwam op grote schaal veen tot ontwikkeling, waaroverheen later weer klei is afgezet. Enkele veenriviertjes, zoals de Lobeke, de Zevender en de Vlist, voerden het neerslagwater uit het veengebied af naar de Lek en de Hollandsche IJssel.
Landschappenkaart
Op de archeologische landschappenkaart behoort de regio tot het landschap van de Rijn-Maasdelta, met daarin veenvlakten en overstromingsvlakten als landschapszones.
Bewoningsgeschiedenis
Prehistorie en Romeinse tijd
In het zuiden van de regio zijn archeologische vondsten gedaan op rivierduinen (‘donken’) die ontstaan zijn aan het einde van het pleistoceen. Bij zandwinningswerkzaamheden in de polder Breeveld zijn werktuigen en aardewerkscherven gevonden uit de jonge steentijd. Andere gunstige vestigingsplaatsen waren de oeverwallen van de grote rivieren en de stroomruggen van vroegere rivierlopen. In de bronstijd en ijzertijd werd op verschillende plaatsen bij Harmelen, in Montfoort en in Leidsche Rijn op de oeverwallen en stroomruggen gewoond. Van de Harmelerwaard wordt aangenomen dat het de afgelopen 2500 jaar continu bewoond is geweest.
In de Romeinse tijd werd de Oude Rijn ingericht als noordgrens of Limes van het Romeinse Rijk. Op strategische plekken werden forten gebouwd, zoals bij Woerden en bij Zwammerdam.
De verdedigingswerken waren met elkaar verbonden door een doorgaande weg over de oeverwal. In Leidsche Rijn is een deel van de limesweg uit de eerste eeuw teruggevonden. Omstreeks 325 werden de forten verlaten. Langs de Oude Rijn en de Hollandsche IJssel bleef bewoning aanwezig. In Woerden woonde men in de buurt van het oude Romeinse castellum (fort). Van de Limes is bovengronds niets terug te vinden. De resten van de grensweg, castella, kampdorpen, grafvelden en boerderijen zijn afgedekt door kleilagen. Bij de aanleg van Leidsche Rijn en uitbreidingen van Woerden, maar ook bij Vianen zijn belangrijke vondsten gedaan, zoals enkele schepen. Deze vondsten zijn de inspiratie geweest voor enkele aanpassingen aan de stedenbouwkundige plannen op beide plekken. Voor het Nederlandse deel van de Limes wordt een nominatie voorbereid voor plaatsing op de werelderfgoedlijst, als uitbreiding van het al bestaande deel in Duitsland.
Middeleeuwen en nieuwe tijd
In het landschap wijst de onregelmatige percelering op de hogere oeverwallen bij Vleuten, Harmelen, Tull, Woerden en Montfoort op ontginningen uit de vroege middeleeuwen. Vanaf omstreeks het jaar 1000 zette de grote verandering in, toen het aangrenzende veengebied in gebruik werd genomen. Vanuit de oevers van de rivieren en vanuit nieuwe ontginningsassen werden op georganiseerde wijze sloten in het veen gegraven die lange, strookvormige percelen omsloten. Deze cope-ontginningen werden door de bisschop geïnitieerd. Ze onderscheiden zich van de oudere veenontginningen door hun regelmatige, planmatige opzet. De term cope slaat op de overeenkomst tussen de landheer en de boeren om gronden te ontginnen. De oudste copen lagen dicht bij Utrecht: Papendorp en Galecop (circa 1060). De cope-nederzettingen zijn herkenbaar als langwerpige lintdorpen.
Door de afdamming van de Kromme Rijn (1122) en de Hollandsche IJssel (1285) werd het aantal Rijntakken teruggebracht tot één: de Lek. Met de afdamming daalde de waterstand op de Oude Rijn en konden aan weerskanten van de rivier en langs de Leidsche Rijn ontginningsblokken worden uitgezet. De standaardmaat was ongeveer 1250 meter lang en 110 meter breed. De zijgrenzen van het blok werden uitgezet en gemarkeerd door kades of sloten.
Meestal werd een wetering gegraven die als ontginningsbasis diende. Soms kon men ook gebruikmaken van een bestaande waterloop, zoals bij Breeveld en Haanwijk. Evenwijdig hieraan werd de achtergrens van het ontginningsblok in het land uitgemeten. Als de ontginningsbasis een bocht vertoonde dan kreeg de achterkade dezelfde bocht, zoals bij Reijerscop en Bijleveld. De zuidelijke grens van Bijleveld, de Reijerscopse wetering werd gebruikt als ontginningsbasis voor een andere cope-ontginning: Reijerscop.
De ontginningen vanaf de Hollandsche IJssel leidden tot bewoningslinten met haaks daarop staande strokenverkavelingen, zoals Hekendorp, IJsselveld, Mastwijk, Achthoven. Rond de Linschoten komen ook regelmatige ontginningen voor. Plekken die als laatste werden ontgonnen zijn restontginningen. Ruige Weide, Papekop en Diemerbroek zijn hiervan voorbeelden.
De in 1125 gegraven Vaartsche Rijn had ook een belangrijke functie voor de afwatering van het komgebied van Schalkwijk. Direct na de aanleg van het kanaal startten de ontginningen. Rond 1125 werden de Schalkwijksche Wetering en enkele parallelle weteringen gegraven. In drie fasen kwam hier de ontginning tot stand: de centrale blokken Bieshaar en Tetwijk, gevolgd door de polders Vuylcop en het Waalseveld en de ontginning van Kanenbroek en Goyerveld/Turlaak. Tot slot werden de restblokken Blokhoven, de Geer en Knoest ingericht. De Schalkwijksche Wetering diende als ontginningsbasis én als achtergrens.
Tot het jaar 1000 vonden in de Lopikerwaard de eerste ontginningen met vrije opstrek plaats vanaf de oeverwallen van de Lek en de Hollandsche IJssel. In de volgende fase kwamen copeontginningen tot stand, te beginnen met het blok Lopik (omstreeks 1050). Als ontginningsbasis dienden enkele met elkaar verbonden waterlopen, zoals de Zevender. Voor de grote ontginning Benschop werd in de 12de eeuw tussen de Hollandsche IJssel en de Vlist de Benschopperwetering gegraven. De overige cope-ontginningen vonden plaats vanaf de Hollandsche IJssel, waarvan de achterkaden de rivier volgden (Heeswijk, Willeskop, Vliet/Dijkveld en Rozendaal). Deze achterkaden dienden op hun beurt als basis voor de ontginning Hoenkoop en de restontginning Blokland.
Haaks op de ontginningsassen lopen zijkaden als begrenzing: de Biezenwetering, de Damweg en de Grote Kerkvliet. Langs de twee grote ontginningsassen ontstonden de dorpen Lopikerkapel, Lopik, Cabauw en de iets jongere dorpen Benschop en Polsbroek.
Bodemgebruik
De hogere kleigronden langs de Oude Rijn werden gebruikt als bouwland. Omdat veel kleigronden later zijn afgeticheld voor baksteen- en dakpanfabricage, kwamen ze lager te liggen en konden ze nadien alleen als grasland gebruikt worden. Door de verlaging van de grondwaterstand in de 20ste eeuw werden veel van deze percelen weer geschikt voor de teelt van groenten. In het huidige landschap zijn veel van deze gronden als kassen of als vollegrondstuinbouw in gebruik.
Ook in het veengebied werd aanvankelijk akkerbouw bedreven, maar na het in cultuur brengen trad ook bodemdaling op, waardoor de grond te nat werd. Vanaf het einde van de middeleeuwen schakelde men daarom over op veeteelt en werden de gronden als grasland in gebruik genomen. Er werd onder meer kaas geproduceerd, waar kaaspakhuizen in Woerden en Bodegraven van getuigen.
Een specifieke vorm van agrarisch grondgebruik in de regio betrof de hennepcultuur, die zich op enkele plaatsen wist te handhaven tot het einde van de 19de eeuw. Hennep werd gebruikt voor de fabricage van touw en zeildoek. Het centrum van de touwfabricage was Oudewater.
Langs de sloten in het landschap staan tal van knotwilgen. Opgaande bomen blijven in de regel beperkt tot de boerenerven, bermen, houtkaden en geriefbosjes. In de Vijheerenlanden lagen grote griendculturen. Ten zuiden van Hagestein en in de polders Autena en Bolgerijen zijn restanten overgebleven.
Verspreid door de regio lagen meerdere eendenkooien, waarvan er enkele zijn overgebleven. Een eendenkooi is een vorm van lokjacht, waarbij de kooiker – samen met een kooikerhond en tamme eenden – wilde eenden naar de vangpijpen lokt en vangt. Een kooi bestaat uit een plas water met bos eromheen. Eendenkooien zijn zeldzame landschapselementen en herbergen hoge ecologische waarden.
Bedijking en afwatering
Op diverse plaatsen liggen dijkjes uit 10de/11de eeuw, van vóór de doorgaande bedijkingen van de Lek. Ze vormden het begin van de doorgaande bedijking langs de rivieren. De afdamming van de Kromme Rijn in 1122 was daar een onderdeel van. Hoog water op de Lek veroorzaakte regelmatig wateroverlast en overstromingen van de Hollandsche IJssel in de buurt van Gouda, reden voor graaf Floris V van Holland om bij de bisschop van Utrecht erop aan te dringen de IJssel af te dammen. In 1285 werd uiteindelijk een dam bij ’t Klaphek aangelegd. De dijken werden in de eeuwen erna regelmatig verhoogd. De Lekdijken waren aanvankelijk niet berekend op de vergrote afvoer. Overstromingen in 1321 en 1322 leidden tot de oprichting van de hoogheemraadschappen Lekdijk Benedendams (1323) en Lekdijk Bovendams (1328).
De Meerndijk tussen de Hollandsche IJssel en de hogere gronden van de Oude Rijn was een dwarsdijk, die voorkwam dat Holland door Stichts water zou worden overstroomd.
De afdammingen betekenden ook een belangrijke verbetering van de waterhuishouding voor de lage komgebieden, die daarop in gebruik werden genomen, nadat er nieuwe weteringen in werden aangelegd. Veel polders in het westen van de regio gingen afwateren naar de Hollandsche IJssel, andere polders loosden hun water via nieuwe weteringen op de Vecht of de Amstel (Heycop, Bijleveld) of de Utrechtse grachten. Rond Schalkwijk en Vreeswijk werd de afwatering gericht op de Vaartsche Rijn.
Vanaf het einde van de 15de eeuw was de bodemdaling zo ver gevorderd, dat molenbemaling noodzakelijk was. Er moesten daartoe nieuwe molenweteringen gegraven worden en boezemgebieden worden ingericht voor tijdelijke opvang, alvorens het water kon worden geloosd op de rivieren. Eind 19de eeuw werden de molens successievelijk vervangen door gemalen, aangedreven door stoom, gevolgd door diesel en elektriciteit.
Defensie
De regio ligt in het grensgebied van Holland, het Sticht en Gelre. Van oorsprong middeleeuwse kastelen lagen in Woerden, Montfoort, Harmelen, Linschoten en Haarzuilens. In De Ham bij Vleuten staat een oude woontoren. Sommige kastelen zijn in latere eeuwen omgevormd tot buitenplaats. Kasteel de Haar werd rond 1900 geheel herbouwd op de resten van zijn voorganger. Het oude dorp Haarzuilens is toen afgebroken en iets verderop herbouwd. Het moest een middeleeuwse uitstraling krijgen met een brink.
Met het ontstaan van de Republiek en later het Koninkrijk der Nederlanden, werd defensie een nationale aangelegenheid.
Met de aanleg van de Oude Hollandse Waterlinie werd water als verdedigingswapen ingezet. De stad Utrecht maakte daar geen deel uit. Woerden en Oudewater werden wel in de linie opgenomen. Ten westen van Woerden kon het gebied tussen de Enkele en de Dubbele Wiericke onder water worden gezet. Ter verdediging van de Rijndijk en de Oude Rijn is het fort Wierickerschans aangelegd en verrezen enkele forten langs de rivieren, waarvan contouren bewaard zijn bij Woerden en Linschoten.
In 1815 werd besloten om Utrecht alsnog binnen de linie te trekken en werd de Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW) aangelegd.
Er werden nieuwe forten en batterijen gebouwd en delen werden ingericht als inundatiegebied. Via een ingenieus systeem van dammen en inlaatwerken kon land zo’n 50-70 cm onder water worden gezet, om zo de opmars van vijandelijke troepen te stuiten.
Door ontwikkelingen in de oorlogsvoering werd de Nieuwe Hollandse Waterlinie enkele malen aangepast een uitgebreid. De eerste fase betrof de aanleg tussen 1816-1824 aan de oostkant van de stad Utrecht van enkele forten. Het gebied tussen Houten en de Lekdijk was inundatiegebied en daar werden forten (Jutphaas) en inundatiesluizen aangelegd. In de tweede fase (1840-1860) werd het front naar Honswijk verplaatst en werden de forten Honswijk, Vreeswijk, Everdingen en de Lunet aan de Snel gebouwd. Oostelijk van fort Jutphaas werden in 1871-1873 de batterijen aan de Overeindseweg aangelegd.
De laatste aanpassingen volgden na de aanleg van het Amsterdam-Rijnkanaal na 1930. Over het kanaal kwam een Plofsluis die het kanaal in één keer kon afdammen. Langs het Lekkanaal werden ook enkele werken aangelegd. Na de verbreding van het Amsterdam-Rijnkanaal in 1981 bleef de Plofsluis behouden. De linie is in de jaren 1950 opgeheven. Momenteel wordt een nominatie voorbereid voor plaatsing op de werelderfgoedlijst. Deze is voorzien voor 2019.
Vaarwegen
Door de afdamming van de Kromme Rijn raakte Utrecht haar vaarverbinding met de Rijn en het Duitse achterland kwijt. Daarom besloot men tot het graven van een kanaal, de Vaartsche Rijn tot aan de Hollandsche IJssel. Met de afdamming van de Hollandsche IJssel werd de Vaartsche Rijn via de Schalkwijkse Wetering doorgetrokken tot de Lek bij Vreeswijk (1373). De Hollandsche IJssel is omstreeks 1850 gekanaliseerd.
In de 19de eeuw wilde Amsterdam een betere verbinding met de Rijn, wat uiteindelijk in 1892 leidde tot de opening van het Merwedekanaal en de bouw van de Koninginnesluis bij Vreeswijk. In de jaren 1930-1950 werd het kanaal verbeterd en verlengd tot Amsterdam-Rijnkanaal. Verbreding volgde in 1981. Gevolg was dat het Eiland van Schalkwijk ontstond. Bij Houten kwam een aftakking naar het zuiden, het Lekkanaal, met de Prinses Beatrixsluizen (1938).
Toen de Kromme Rijn werd afgedamd verliep vervoer over water naar het westen via weteringen, totdat begin 14de eeuw de Leidsche Rijn werd gegraven. Deze loopt tot Harmelen en sluit daar aan op de Oude Rijn. In 1663 werd een jaagpad langs de Leidsche Rijn/Oude Rijn aangelegd. Grote delen hiervan liggen nog als voetpad aan het water. Ook de Heycop en de Bijleveld werden als kanaal gebruikt.
Recente ontwikkelingen
Utrecht was altijd al de stad vanwaar en waarnaartoe handelsstromen liepen. De landbouw en de infrastructuur waren gericht op de ontsluiting van de stad. Vanaf de 19de eeuw is dit verder opgeschaald met de aanleg van de verschillende kanalen en vooral met de komst van de spoorwegen. Door de regio lopen de spoorlijnen naar Den Haag/Rotterdam/Leiden en naar ’s-Hertogenbosch. Stations liggen in Woerden, Vleuten en sinds ongeveer tien jaar ook in Leidsche Rijn. Naar Nieuwegein/IJsselstein is een sneltram aangelegd. Meest in het oog springend is de aanleg van de snelwegen A2, A12 en A27, die de scharnierpositie van de regio in het noord-zuid en oost-westverkeer in ons land versterkten.
De knooppunten Oudenrijn en Everdingen verwerken dagelijks grote stromen autoverkeer. De snelwegen hebben er op hun beurt toe geleid dat de regio aantrekkelijk werd voor de ontwikkeling van grootschalige bedrijventerreinen tussen snelwegen en woonwijken, onder meer in Woerden, Vianen en Nieuwegein. In de regio zijn flinke naoorlogse stadsuitbreidingen gerealiseerd, waarbij vooral de ontwikkeling van Nieuwegein, IJsselstein en Woerden opvallen. Meest recent is Leidsche Rijn waardoor het open gebied tussen Vleuten, De Meern en Utrecht is volgebouwd. Vanwege de wens van de stad Utrecht om Leidsche Rijn zo dicht mogelijk op de bestaande stad te laten aansluiten, is de A2 overbouwd. Die weg loopt sinds 2012 door een tunnel onder de wijk door.
De landbouw is uit het centrale en noordelijke deel van de regio verdwenen. Zuidelijk van de A12 en oostelijk van de A27 heeft de landbouw zich weten te handhaven. Er zijn enkele ruil- en herverkavelingen uitgevoerd, die het karakteristieke open veenweidelandschap vrij goed in stand lieten. Ten behoeve van Recreatie Om De Stad is recent het Strategisch Groenproject Utrecht-west in uitvoering genomen.
Naam project | Oppervlak (ha) | Periode | % in regio |
---|---|---|---|
Harmelen-Kockengen 1 | 2323 | 1959 - 1969 | 8,3% |
Driebruggen2 | 5888 | 1990 - 2009 | 38,7% |
Vleuten1 | 2723 | 1953 - 1963 | 46,2% |
Groengebied Utrecht-West3 | 927 | 2006 - lopend | 83,2% |
Lopikerwaard1 | 13120 | 1979 - 2008 | 87,4% |
Schalkwijk1 | 3567 | 1985 - 2002 | 99,5% |
1. Ruilverkaveling
2. Herverkaveling
3.Strategisch Groenproject (SGP) / Recreatie Om De Stad (RODS)
2. Herverkaveling
3.Strategisch Groenproject (SGP) / Recreatie Om De Stad (RODS)
Op meerdere plekken in de regio is zand gewonnen voor de aanleg van snelwegen en uitbreidingen van met name Utrecht. Hierdoor zijn zandputten ontstaan, zoals in de polder Breeveld. In het zuidwesten van de regio is het gebied Uiterwaarden Lek aangewezen als Natura 2000-gebied.
Specifieke items
Steden
Nieuwegein (61.000 inwoners) is in 1971 ontstaan na de samenvoeging van Vreeswijk en Jutphaas tot een groeikern van Utrecht. Beide dorpen hebben hun wortels in de middeleeuwen. Vreeswijk lag aan de Nieuwe Vaart, onderdeel van de vaarverbinding naar Utrecht en ontleende daar enige economische betekenis aan, vooral omdat er een sluis in het dorp lag. Het sluizencomplex en omgeving in Vreeswijk is een beschermd dorpsgezicht. Jutphaas was een cope-ontginning, gelegen ten noorden van Vreeswijk. Met de aanleg van het Merwedekanaal en later het Lekkanaal, voeren de schepen niet meer door, maar langs Vreeswijk.
De Prinses Beatrixsluis is een karakteristiek element nabij het dorp. Op die plek vond een concentratie van bewoning en bedrijvigheid plaats. Beide nederzettingen waren opgenomen in de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Tot aan de aanwijzing als groeikern, groeiden beide dorpen bescheiden. Hierna is in hoog tempo het gehele grondgebied van de gemeente volgebouwd met moderne woonwijken, zoals Batau, een typische bloemkoolwijk. In het oosten verrezen nieuwe bedrijventerreinen, waarvan het Klooster de laatste is.
Woerden (36.000 inwoners) heeft Romeinse wortels. De resten van het castellum zijn zichtbaar gemaakt in een parkeergarage in het centrum. De huidige stad gaat terug tot de middeleeuwen.
Stadsrechten en muren volgden na 1372. Tussen 1650 en 1672 zijn onderdelen van de 16de -eeuwse versterkingen verbeterd. In 1740 werd Woerden opgenomen in de Oude Hollandse Waterlinie.
De verdedigingsfunctie verviel toen de Nieuwe Hollandse Waterlinie ontstond. Tussen 1827 en 1837 zijn de borstweringen gesloopt, in 1888 volgde een groot deel van de wallen. Een deel van de buitengracht is bewaard. De stad had een regionale verzorgende functie en groeide tot 1940 buiten de oude vestingwerken. Na de oorlog zette de groei verder door en werd onder meer besloten tot het dempen van de Oude Rijn door het centrum, iets wat alom betreurd wordt. De uitbreiding vond aanvankelijk vooral aan de westzijde (Molenveld) en noordzijde plaats. Vanaf de jaren 1980 werd de blik oostwaarts verlegd (Polanen). De laatste uitbreidingen zorgden ervoor dat Woerden tot aan de A12 is gegroeid. In het oosten zijn recentelijk ten behoeve van de woningbouw enkele zandwinplassen ontstaan.
Overige historische steden
IJsselstein (34.000 inwoners) is ontstaan bij het gelijknamige kasteel langs de Hollandsche IJssel, dat in 1279 voor het eerst wordt genoemd. In de 14de eeuw kreeg het stadsrechten.
De stad heeft een planmatige opzet en in het patroon van straten en grachten is de oorspronkelijke verkaveling nog te herkennen. Evenals in Nieuwegein bleef de omvang bescheiden, totdat de aanwijzing tot groeikern volgde. Sindsdien zijn op grote schaal woonwijken gebouwd, zij het minder dan in Nieuwegein. Het gaat onder meer om Groenvliet en Achterveld. Het centrum is beschermd stadsgezicht.
Oudewater (6.500 inwoners) aan de Hollandsche IJssel kreeg in 1265 stadsrechten. In de 18de eeuw werd het opgenomen in de Oude Hollandse Waterlinie. Van de verdedigingswerken zijn alleen delen van de vestinggracht uit de 16de eeuw bewaard gebleven. Oudewater was vroeger het centrum van de touwfabricage: er waren tientallen lijnbanen in de stad. Het centrum is beschermd stadsgezicht.
Montfoort (8.000 inwoners) ligt aan de zuidkant van de Hollandsche IJssel en is gesticht bij het 12de-eeuwse Stichts kasteel Montfoort. Montfoort kreeg in 1329 stadsrechten en in de jaren daarna werden verdedigingswerken aangelegd. Delen van de stadsmuur en de vestinggracht zijn bewaard gebleven. Van de vroegere stadspoorten resteert de IJsselpoort.
Literatuurlijst
- Blijdenstijn, R., 2005. Tastbare Tijd. Cultuurgistorische atlas van de provincie Utrecht. Provincie Utrecht.
- Borger, G.J., A.J. Haartsen en P. Vesters, m.m.v. F. Horsten (1997) Het Groene Hart, een Hollands cultuurlandschap. Utrecht.
- Borger, G.J., Frits H. Horsten en Johan F. Roest, 2016, De dam bij Hoppenesse, gevolgen voor de afwatering van het gebied tussen Oude Rijn en Hollandsche IJssel, 1250-1600. Verloren, Hilversum.
- Dekker, C. , 1990. Afwatering en scheepvaart ten westen van de stad Utrecht tot de 14de eeuw.
- Es, Jan van en Saskia van Ginkel-Meesters, 2000. Woerden. Geschiedenis en architectuur. Zeist/Utrecht.
- Haartsen, A., 2008. Utrechts Water. 1000 jaar waterbeheer in de Stichtse Rijnlanden. Utrecht.
Structuurdragers
Landschapsvormende functie | Elementen en structuren in het huidige landschap - Oude Rijn, Lopikerwaard en het Eiland van Schalkwijk |
---|---|
Algemeen | Open veenpolderlandschap, met lange, smalle percelen, waterrijkdom |
Overloopgebied stad Utrecht (vml. groeikernen) | |
Landbouw | Planmatige cope-ontginningen met vaste maatvoering, resulterend in een veelsoortige, stelselmatige verkaveling |
Onregelmatige, vrije, veenontginningen langs Lek en Hollandsche IJssel | |
Open laagveenlandschap, veeteelt | |
Grienden en knotbomenrijen | |
Wonen | Bewoningslinten in copes (1- en 2-zijdig van ontginningsas) |
Hallehuisboerderijen | |
Archeologie: Donken en Limes | |
Vrijwel aaneengesloten bewoning Oude Rijn (van Utrecht tot Leiden) | |
Bewoning langs rivieren én langs linten | |
Historische steden/stadjes: Woerden, Oudewater | |
Vml. groeikernen: Nieuwegein, IJsselstein | |
Waterstaat | Waterrijk door kavelsloten |
Oude Rijn/Leidsche Rijn | |
Lek | |
Hollandsche IJssel | |
Weteringen of vlieten: o.a. Enkele en Dubbele Wiericke, Heycop, Bijleveld, Grote Kerkvliet | |
Amsterdam-Rijnkanaal (ook infra) | |
Dijken langs rivieren, gemalen en boezemwateren | |
Meerndijk | |
Infra | A2, A12, A27 met knooppunten |
N204, N210, N228 | |
(Rijks)straatweg Leiden-Bodegraven-Utrecht (N198) | |
Vaartse Rijn | |
Merwedekanaal met sluizen Vreeswijk | |
Amsterdam-Rijnkanaal en Lekkanaal (ook waterstaat) | |
Spoorlijnen Utrecht-Woerden-Gouda/Leiden | |
Defensie | Archeologie: sporen Limes (zie ook wonen) |
Kastelen (zie ook recreatie) | |
Oude Hollandse Waterlinie elementen (fort Wierickerschans, beide Wiereckes) | |
Nieuwe Hollandse Waterlinie elementen (forten en batterijen, inundatiegebieden, inlaatwerken, Plofsluis) | |
Recreatie en jacht | Kastelen/huizen: De Haar, Linschoten, Harmelen, Hamtoren (zie ook defensie) |
Eendenkooien | |
Delfstoffen en energie | Sporen aftichelen (kleiwinning) langs Oude Rijn |
Religie | Kerken onderdeel stedelijk en dorpse weefsel. Silhouetten dorpskerken goed te zien in het open veenlandschap, fungeren vaak als baken |
Over Panorama Landschap
Panorama Landschap beschrijft het karakter van het Nederlandse landschap in 78 regio’s en biedt hiermee inspiratie voor ruimtelijke ontwikkelingen. Panorama Landschap geeft voor heel Nederland -in 78 regio’s en een apart artikel over de grote wateren- een korte karakterschets van de geschiedenis van het landschap, vanuit het perspectief van eeuwenlange veranderingen. Deze landschapskarakteriseringen bevatten geen waardering voor het landschappelijke erfgoed, of een uitputtende inventarisatie van allerlei elementen en patronen. Het zijn kleine biografieën, gericht op de genese (wordingsgeschiedenis) van het landschap: van de prehistorie tot het heden.
Tekst: Edwin Raap. Foto’s: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, tenzij anders vermeld.
Aan dit artikel kunnen geen rechten worden ontleend.
- Printversie (pdf)
Zie ook
Artikelen- Panorama Landschap - Tielerwaard en Neder-Betuwe
- Panorama Landschap - Utrecht en het Kromme Rijngebied
- Panorama Landschap - Alblasserwaard en Vijfheerenlanden
- Panorama Landschap - De Venen
- Panorama Landschap - Krimpenerwaard
- Panorama Landschap - Rijn- en Gouwestreek
Specialist(en)
- ↑ De stad Utrecht, inclusief Leidsche Rijn zelf maakt deel uit van de regio Utrecht en Kromme Rijn
Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 10 jan 2023 om 04:03.