Panorama Landschap - Rijn- en Gouwestreek

Introductie

De Rijn- en Gouwestreek kent een open, waterrijk veenontginningslandschap met copes, turfwinningslandschappen en droogmakerijen. Rond Boskoop zijn boomkwekerijen te vinden. De Oude Rijn markeerde de Romeinse grens (Limes), Gouda is de grootste stad.


Deze regiobeschrijving maakt deel uit van Panorama Landschap - Karakterisering van het Nederlandse landschap in 78 regio’s.
Op de interactieve kaart van Panorama Landschap zijn alle regio's terug te vinden.

Driebruggen. Weiland met sloot ervoor. In het weiland staan koeien en in de sloot zwemmen zwanen
Afb. 1. Driebruggen. Foto: Paul Paris
Foto van de gravensloot. In de achtergrond een bomenrij en rechts van de sloot een weiland.
Afb. 2. Gravensloot. Foto: Robert Breed
Molendriegang. Drie molens op rij middenin een weiland.
Afb. 3. Molendriegang bij Stompwijk. Foto: Edwin Raap
luchtfoto van de Nieuwkoopse Plassen.
Afb. 4. Nieuwkoopse Plassen. Foto: Paul Paris
Luchtfoto van Gouda.
Afb. 5. Gouda. Foto: Beeldbank RCE
Kaart van Rijn- en Gouwestreek.
Afb. 6. Rijn- en Gouwestreek

Karakteristiek

De Rijn- en Gouwestreek beslaat een groot deel van Groene Hart. Het is een veenontginningslandschap met twee grote plaatsen: Gouda en Alphen aan den Rijn en enkele forse dorpen. De regio heeft van oudsher een open landschap, dat tegenwoordig onder grote stedelijke druk staat. De stad is nooit ver weg, wat vooral in het westelijke deel goed is te zien. Er lopen meerdere snelwegen langs de regio (A4, A12). Enkele provinciale wegen (N11, N206, N207, N209, N231) en spoorlijnen doorkruisen het gebied, waaronder de HSL-zuid met tunnel. De landbouw bestaat uit veeteelt, boomkwekerijen (Boskoop en omgeving) en enkele concentraties van kassen. Een en ander heeft tot versnippering van het landschap geleid.

De Oude Rijn vormde de Limes, de noordgrens van het Romeinse rijk. Op de zuidelijke oever lag een weg met castella in Alphen aan den Rijn en Zwammerdam. Vanaf de 10de eeuw is het gebied systematisch ontgonnen, grotendeels in de vorm van copeontginningen. Karakteristiek voor de regio zijn langgerekte dorpen, lange smalle kavels en een grote waterrijkdom. De vele sloten, tochten en weteringen getuigen van de verschillende fasen van de lange en ingewikkelde afwateringsgeschiedenis.

Ook karakteristiek zijn de grootschalige verveningen waardoor grote plassen ontstonden, zoals bij Reeuwijk en Nieuwkoop.

Op andere plekken zijn de plassen drooggemalen. Verschil tussen niet verveend bovenland en benedenland (de droogmakerijen) is goed zichtbaar in het landschap, doordat het bovenland enkele meters hoger ligt. De Nieuwkoopse Plassen zijn een belangrijk Natura 2000-gebied.

Langs de A12 en de N11 staan enkele windturbines opgesteld. Door de regio loopt een 380kV hoogspanningsleiding in het zuidoosten en een 110kV leiding door het centrale deel.

Ontstaan van het natuurlijke landschap

Holoceen

Het natuurlijke landschap van de Gouwestreek is grotendeels gevormd tijdens het holoceen, dat begon na afloop van de laatste ijstijd, zo’n 10.000 jaar geleden. Als gevolg van een flinke temperatuurstijging smolten de ijskappen en steeg het zeeniveau.

Ongeveer 5.000 jaar geleden ontstonden strandwallen aan de kust, waardoor de invloed van de zee in de regio verdween. Tussen de strandwallen en de stuwwal van de Utrechtse Heuvelrug ontstond een moerasgebied waar op grote schaal veenvorming plaatsvond. Tussen de veenkoepels stroomden rivieren als de Oude Rijn en Hollandsche IJssel en veenstroompjes als de Mije en Gouwe. Langs de oevers van de grotere rivieren ontstonden de wat hoger gelegen oeverwallen, waarop de eerste bewoning plaatsvond. Voordat de mens het gebied ging ontginnen lagen de hoogste delen van het veen hoger dan de rivier.

Vanaf de 8ste en 9de eeuw stopte de veenontwikkeling, mogelijk doordat het klimaat droger werd en door de vorming van zeearmen in West-Nederland, waardoor het veen ontwaterde.

Dit had tot gevolg dat het gebied aantrekkelijk werd voor de mens om zich er te gaan vestigen. De ondergrond bestaat voor een belangrijk deel uit zogenaamd veenmosveen, dat zeer geschikt was als brandstof, omdat het goed brandt en er weinig of geen as overblijft. Dit leidde ertoe dat vanaf de 15de eeuw op grote schaal verveend is en grote veenplassen ontstonden.

Ten zuiden van het Haarlemmermeer liggen de Kagerplassen, een van oorsprong natuurlijk meer met daarin een aantal eilanden. Deze dienden in de 19de-eeuwse droogmaking van het Haarlemmermeer als boezem van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Ook het Braassemermeer is een natuurlijk meer, dat is vergroot als gevolg van oeverafslag en toestromend water uit nieuwe polders in de omgeving.

Landschappenkaart

De regio behoort op de archeologische landschappenkaart tot de Rijn-Maasdelta, de Diepe droogmakerijen en het Hollands-Utrechts veengebied. Daarbinnen zijn als landschapszones veenvlakten, wadden, overstromingsvlakten en stroom- en crevasseruggen onderscheiden.

Bewoningsgeschiedenis

Prehistorie en Romeinse tijd

De oeverwallen langs de Oude Rijn en de Hollandsche IJssel vormden al in de prehistorie gunstige vestigingsplaatsen. Er zijn vondsten gedaan die wijzen op bewoning in de bronstijd, de ijzertijd en de Romeinse tijd. Het veengebied zelf bleef een onbewoonbare wildernis.

De Oude Rijn, destijds de voornaamste Rijntak, vormde de noordgrens van het Romeinse Rijk vanaf de 1ste eeuw na Chr. De Limes bestond uit versterkingen en controleposten op de zuidoever van de Rijn die met elkaar door een weg werden verbonden. Op strategische locaties lagen castella (forten), met daartussen houten wachttorens. Op Nederlands grondgebied lagen ongeveer twintig castella. In de regio betrof het de castella Albaniana bij Alphen aan den Rijn (circa 50-250 n.Chr.) en Nigrum Pullum bij Zwammerdam (inclusief zes Romeinse schepen, kadewerken en een civiele nederzetting). Bij Bodegraven lagen een Romeinse wachtpost en een nederzetting.

Middeleeuwen en nieuwe tijd

Ontginningen in het veengebied

Na de Romeinse tijd liep het bevolkingsaantal terug en concentreerde zich op de oeverwallen van onder meer de Oude Rijn. Vanaf de 10de eeuw is men hiervandaan begonnen met de ontginning van het veengebied. In eerste instantie betrof het kleinschalige, onregelmatige ontginningen, loodrecht op de oeverwallen, op regelmatige afstand en evenwijdig aan elkaar, waardoor rechthoekige percelen ontstonden. Dit landschap is herkenbaar tussen Zwammerdam en Zoeterwoude-Rijndijk. Zo ontstonden Hazerswoude-Dorp en Aarlanderveen op enige afstand van de Rijn.

Ook vanaf riviertjes als de Gouwe, de Oude-Bodegraven en de Meije werd het veengebied ontgonnen, zoals te zien is in het noorden. De vrij onregelmatige verkaveling doet vermoeden dat het hier niet gaat om een georganiseerde, van hogerhand geleide ontginning. Aanvankelijk hadden de boeren het recht hun kavels onbeperkt naar achteren te verlengen. De percelen werden steeds verder doorgetrokken in het veengebied, totdat men op een andere ontginning stuitte. Bij Oud-Bodegraven is een waaierverkaveling bewaard gebleven.

Aan dit recht van ‘vrije opstrek’ kwam een einde toen de landsheren, de graaf van Holland en de bisschop van Utrecht, zich actief gingen bemoeien met de ontginningen. Zij gaven regelmatig gevormde ontginningsblokken uit met vaste maten van 115 bij 1250 meter, de zogenaamde cope-ontginningen. Deze onderscheiden zich van de oudere veenontginningen door hun regelmatige, planmatige opzet. De voor- en achtergrens van de kavels kwamen evenwijdig aan elkaar te liggen en de boerderijen werden op vaste afstanden van elkaar langs de ontginningsbasis gebouwd. Op deze systematische wijze is daarop de ontginning van de resterende wildernis ter hand genomen. In een tempo van gemiddeld 2000 hectare per jaar werd de wildernis ontgonnen en ontstonden de karakteristieke boerderijlinten. De Gouwe vormde de grens tussen Utrecht en Holland. In 1139 werd in opdracht van de bisschop van Utrecht het Bloemendaalse Broek ontgonnen. In de 13de eeuw volgden de polders Kort Bloemendaal en ’s Gravenbroek. Aan de westzijde van de Gouwe werd in 1233 Waddinxveen uitgegeven.

Omstreeks 1300 was nagenoeg het hele gebied in cultuur gebracht. Overgebleven delen werden nadien als restontginningen in cultuur gebracht. De ontginningen werden door een achterkade beschermd. Voorbeelden zijn de Kleikade, Noorddijk, Oostdijk, Bosmankade, Kippenkade, Noordzijdskade en Ruigeweidse Achterkade. Kades die tussen de achterkade en ontginningsbasis liggen zijn zogenaamde tiendwegen. Aldus zijn er drie verkavelingsvormen in de veenontginningen te onderscheiden: vrij opstrek, cope-ontginningen en restverkavelingen.

Na de ontginning werden de gronden gebruikt voor de landbouw. In de eerste eeuwen kon er akkerbouw plaatsvinden, maar na verloop van tijd werd het hiervoor te nat. Direct na de ontginning zette een onomkeerbaar proces van bodemdaling in, omdat door het onttrekken van water het veen inklonk. Tegelijkertijd oxideerde het veen: de poriën in de bodem vulden zich namelijk met lucht, waardoor niet-verteerde plantenresten alsnog vergingen, met bodemdaling tot gevolg. De natuurlijke waterafvoer kwam hierdoor op zeker moment in het gedrang, zodat maatregelen nodig waren. Dit begon met de aanleg van dijken langs de rivieren. Vrije afwatering op de rivieren was toen niet meer mogelijk en er werden weteringen gegraven die het water met sluizen konden spuien op de rivier. De afdamming van de Hollandsche IJssel in 1285 betekende een, uiteindelijk tijdelijke, verbetering van de afwateringsmogelijkheden voor de streek rond Gouda.

Op zeker moment lagen de gronden lager dan de rivieren en kon geen vrije afstroom meer plaatsvinden. Vanaf de 15de eeuw deden windmolens hun intrede. Er werden steeds meer windmolens gebouwd. Tegenwoordig staan er nog flink wat poldermolens in de regio, waarvan de oudste molen uit 1597 dateert: de Steektermolen te Alphen. Andere molens zijn voornamelijk uit de 17de en 18de eeuw. Bij Aarlanderveen staat een van de zeer weinige nog werkende molenviergangen van Nederland (etagegewijze bemaling door vier molens).

Het Kagermeer (met het eiland Abbenes) in het noordwesten van de regio is de zuidelijke punt van de Haarlemmermeer en bestaat uit natuurlijke meren en meren die door oeverafslag en erosie van de oude veenstromen zijn ontstaan. Rond de Kagerplassen ligt een openweide gebied waarvan de percelen niet lang en smal zijn, maar blokvormig. De boerderijen staan op regelmatige maar vrij grote afstand van elkaar langs kaarsrechte wegen.

Agrarisch landgebruik

Als gesteld, werden de gronden aanvankelijk gebruikt voor de akkerbouw, totdat het daarvoor te nat werd en de gronden alleen als weiland konden worden gebruikt. Dit hield in dat de landbouw overschakelde en specialiseerde op melkveeteelt. Hét product waarmee de regio bekend werd, is de Goudse kaas. In de loop van de 19de eeuw nam de omvang van de kaasproductie in de regio sterk toe door de intensivering van de veeteelt. Dankzij de kaasmarkt en kaashandelhuizen in Gouda groeide de kaashandel aanzienlijk. Ook in Bodegraven en Alphen aan den Rijn staan kaaspakhuizen en -fabrieken. Het gebied rond Boskoop staat bekend als centrum voor sierheesterteelt en boomkwekerijen. De tuinbouw groeide exponentieel in de 20ste eeuw. Ook rond Papenveer en Roelofarendsveen kwam de tuinbouw (kassen) tot ontwikkeling.

Veenwinning en droogmakerijen

Turf is eeuwenlang de belangrijkste energiebron in Nederland geweest. Al in de 12de eeuw waren er veenderijen, onder andere in Hazerswoude. Aanvankelijk bleef de veenwinning beperkt tot ‘droge’ vervening: alleen het veen boven de grondwaterspiegel kon worden gewonnen. Dat veranderde toen omstreeks 1530 de baggerbeugel zijn intrede deed en het veen onder de waterspiegel gewonnen kon worden. Het leidde in de eeuwen erna tot landschap met petgaten, legakkers en steeds dieper wordende veenplassen. Door oeverafslag en het afkalven van de legakkers vormden de plassen in toenemende mate een bedreiging. Maatregelen om dit ‘slagturven’ tegen te gaan hadden geen effect, zodat droogleggen van de plassen de enige oplossing was.

Dit gebeurde vanaf de 17de eeuw. De droogmakerijen die ontstonden zijn rationeel ingericht met een haaks op elkaar staand patroon van wegen en waterlopen. Kenmerkend zijn de grote openheid, het ontbreken van dorpen en het overheersen van akkerbouw en tuinbouw. Opvallende uitzonderingen zijn de Polder Middelburg en de Tempelpolder bij Oud Reeuwijk. Deze zijn na vervening drooggemaakt, maar hebben de verkaveling van vóór de vervening behouden.

De droogmakerijen ten noorden van de Oude Rijn zijn over het algemeen kleiner dan in het zuiden. Als gevolg daarvan zijn er veel meer overgangen tussen de droogmakerijen en de hoger gelegen bovenlanden. Het landschap is minder grootschalig dan in het zuiden, zoals te in de omgeving van Rijnsaterwoude te zien is. Dit gebied wordt gekenmerkt door de aaneenschakeling van kleine droogmakerijen, natuurlijke meren en verveningsplassen. Ten zuidwesten van de polder Nieuwkoop ligt Aarlanderveen.

Tussen 1786 en 1805 ontstond de Drooggemaakte Polder aan de Westzijde van Aarlanderveen. Dit gebeurde met een molendriegang (de boven-, midden- en ondermolen). In 1801 volgde een vierde, de Putmolen, waarmee een zeldzame en nog steeds functionerende molenviergang ontstond. Het is enige polder in ons land die geheel op windbemaling werkt.

De Reeuwijkse en Nieuwkoopse Plassen zijn uiteindelijk nooit drooggelegd. In de loop van de 20ste eeuw werd het belang van de plassen voor de recreatie en als natuurgebied ingezien en werd in de meeste gevallen afgezien van droogmaking. De grote openheid van de plassen contrasteert met de bebouwing van Reeuwijk en Gouda. Rond de plassen heeft een sterke recreatieve ontwikkeling plaatsgehad, maar is de historisch gegroeide structuur van het gebied herkenbaar gebleven. In Sluipwijk staan nog enkele voormalige veenarbeiderswoningen. De Nieuwkoopse Plassen kenmerken zich door een afwisseling van plassen, petgaten in verschillende stadia van verlanding, rietvelden, moerassen en weilanden.

Recente ontwikkelingen

In de 20ste eeuw en vooral na de Tweede Wereldoorlog zijn veel nederzettingen uitgebreid. Dit was het gevolg van de sterke bevolkingsgroei in Nederland, in combinatie met een sterke suburbanisatie vanuit de grote steden rondom het Groene Hart. Het waren Gouda en Alphen die het sterkst groeiden (zie verder).

Bebouwingslinten breidden zich uit door aanleg van compacte woon- en industriewijken achter de linten. Dorpen als Bodegraven, Hazerswoude-Rijndijk, Roelofarendsveen, Waddinxveen en Boskoop hebben intussen een forse omvang bereikt. Rond Waddinxveen liggen enkele grootschalige bedrijventerreinen. Rond Boskoop hebben de boomkwekerijen en sierteelt een vlucht genomen. Dit vindt plaats op lange, smalle percelen waardoor een heel specifiek landschap is ontstaan. Het contrasteert sterk met het open landschap ten westen ervan. Vanaf Gouda naar het noorden tot de Oude Rijn en daarvandaan naar het westen is sprake van vrijwel aaneengesloten bebouwing, waar ruim 200.000 mensen wonen.

Kassen komen vooral voor rondom Nieuwveen-Langeraar en Roelofarendsveen. In deze gebieden hebben in de jaren 1980-1990 diverse reconstructies plaatsgevonden. In andere delen van de regio hebben ruil- of herverkavelingsprojecten plaatsgevonden. De grootste waren Driebruggen (5.900 hectare; deels in Utrecht en afgerond in 2009), Bodegraven-Noord (2.510 hectare, afgesloten 2007), Boskoop (1.500 hectare; afgesloten 2008), Zwammerdam (1.500 hectare; afgesloten 1971) en Rijnstreek-Zuid (3.824 hectare; afgesloten 1995). De projecten leidden niet tot grootschalige aantasting van het landschap. Met name de ontsluiting van de polders – waarvan een aantal vaarpolders – werd verbeterd, de waterstand werd aangepast en enkele doorgaande wegen kwamen tot stand. Her en der was sprake van schaalvergroting van de percelen.

De Nieuwkoopsche en Reeuwijksche Plassen zijn populair geworden bij waterrecreanten. Door zandwinning vanaf de jaren 1960 is een deel van die plassen verdiept. Op andere plekken in de regio liggen ook plassen die het resultaat zijn van zandwinning, zoals de Zegerplas bij Alphen. Veelal zijn ze in gebruik als recreatiegebied. Door de ligging nabij de Randstad, bezoeken veel dagjesmensen de regio met mooi weer. Sinds enkele jaren proberen de lokale overheden het aantal mensen dat de regio bezoek te doen toenemen, voornamelijk door de ontsluiting via fiets- en wandelpaden en bijhorende voorzieningen te verbeteren.

De Nieuwkoopse Plassen en de aangrenzende Heack, zijn uitgeroepen tot Natura 2000-gebied. Het gebied is onder meer in beheer bij Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer en Zuidhollands Landschap. De Polder Stein in Reeuwijk en De Wilck bij Hazerswooude zijn twee andere Natura 2000-gebieden, in bezit van onder meer Staatsbosbeheer.

Ten noordoosten van Zoetermeer ligt in de Hazerswoudsche droogmakerij sinds enkele jaren het Bentwoud, bestaande uit een golfbaan en bos- en natuurgebied, waarin gerecreëerd kan worden.

Specifieke thema’s

Steden

Gouda (71.000 inwoners) kreeg in 1272 stadsrechten. De stad kwam tot bloei door de tol op de Hollandsche IJssel en door de vaarroute over de Gouwe. Gouda maakte in de 15de eeuw een bloeiperiode door dankzij de grafelijke tol, en het feit dat scheepvaartverkeer door Holland verplicht langs de stad moest. De Gouwe en de as Hoogstraat-Kleiweg gingen samen de Y-vormige structuur vormen waaromheen de stad zich verder uitbreiden. Halverwege de 14de eeuw werd de stad ommuurd en eind 14de eeuw werd onder meer de huidige Markt bij het stedelijk gebied gevoegd. Op en rond dit plein staan het stadhuis en de St.-Janskerk. Een nieuwe ommuring volgde, waarmee de stad een compacte en fijnmazige structuur kreeg, die mede werd bepaald door het oude verkavelingspatroon. De ligging in het hart van Holland maakte dat de stad een belangrijke handelsplaats was.

In de 17de eeuw werden de kaashandel en de pijpenfabricage belangrijk. In de omvang van de stad veranderde niets tot de 19de eeuw. De vestingwerken werden na 1814 gesloopt, waarna er zich enige bedrijven vestigden buiten de wallen. Na 1870 vond er ook woningbouw plaats en breidde de stad zich op grote schaal uit over het veenlandschap, eerst weinig gestructureerd, later volgens uitbreidingsplannen. Belangrijk in de ontwikkeling van de stad was de komst van het spoor, omdat dit richting gaf aan de groei.

Planmatige uitbreidingen volgden na 1917, hoewel de invulling veelal door particulieren plaatsvond. Delen van Kort Akkeren en de Burg. Martenssingel zijn het best geslaagd. Na de Tweede Wereldoorlog raakte de ontwikkeling in een stroomversnelling, vooral door de centrale ligging van de stad langs de A12. Nieuwe wijken als Bloemendaal en Goverwelle werden in hoog tempo gerealiseerd, terwijl enkele grootschalige bedrijventerreinen werden ontwikkeld tussen snelweg en centrum. De binnenstad is een beschermd stadsgezicht en bevat een groot aantal monumenten.

Alphen aan den Rijn (73.000 inwoners) is in de 8ste eeuw ontstaan op de zuidelijke Rijnoever nabij de plek van het Romeinse castellum. Gedurende de middeleeuwen ontwikkelden zich op de noordelijke Rijnoever twee andere dijkdorpen: Aarlanderveen en Oudshoorn, van elkaar gescheiden door de Kromme Aar. Op de zuidoever ontstond in de 17de eeuw een dorpskern bij de brug over de Rijn.

Het dorp lag op het kruispunt van noord-zuid en oost-west waterwegen. Gedurende de 19de eeuw verdichtte de lineaire structuur zich in alle drie de dorpen, die in de loop van de 20ste eeuw dan ook ruimtelijk werden samengevoegd. Tot aan 1940 vond ook groei plaats richting het station (omgeving Hazeveld). Na de Tweede Oorlog is Alphen sterk gegroeid toen het aantrekkelijk werd als forensenstad. De groei vond vooral in westelijke en noordelijke richting plaats (Ridderveld en Kerk en Zanen). In laatstgenoemde wijk is in 1994 themapark Archeon aangelegd.

Infrastructuur

Tot aan de opkomst van de spoorwegen in de 19de eeuw en het autoverkeer in de 20ste eeuw, vond het meeste vervoer over water plaats. Dit ging name via de Gouwe en de Oude Rijn en in mindere mate over de Hollandsche IJssel. De Oude Rijn slibde in de middeleeuwen geleidelijk dicht, maar kon bevaren blijven. In 1664 werd langs de Oude Rijn en Leidsche Rijn een jaagpad aangelegd. Delen van het jaagpad zijn in de regio nog aanwezig. Langs de Oude Rijn verrezen tal van buitenplaatsen, die in omvang echter minder voornaam waren dan in andere delen van Holland.

De Gouwe was een belangrijke rivier in het noord-zuidverkeer in Holland tussen Dordrecht en Haarlem. Het gedeelte ten noorden van Boskoop is gegraven om een verbinding met de Oude Rijn tot stand te brengen. De binnenscheepvaart was lange tijd verplicht om via de Gouwe, het Haarlemmermeer, het Spaarne en het IJ te varen. Pas in 1656 kreeg Amsterdam toestemming om de Nieuwe Vaart aan te leggen tussen de Aar en Oude Rijn bij de ingang van de Gouwe. De Gouwe is tot in de 20ste eeuw van betekenis gebleven. Over de Gouwe liggen drie karakteristieke ijzeren hefbruggen, alle drie zijn rijksmonument.

De scheepvaart op de Hollandsche IJssel was afhankelijk van eb en vloed, wat nogal eens voor problemen zorgde. Het duurde tot de 19deeeuw duren voordat er iets aan kon worden gedaan toen een dam bij Gouda in de rivier kwam, als onderdeel van de kanalisering van het bovenstroomse deel van de Hollandsche IJssel, uitgevoerd tussen 1851 en 1862.

In 1855 werd de spoorlijn Utrecht-Rotterdam, met een station te Gouda geopend. In 1878 volgde de lijn Leiden- Woerden, met haltes in Alphen a/d Rijn en Bodegraven. In 1934 werd, onder meer voor het transport van planten uit Boskoop, de spoorlijn Alphen-Gouda aangelegd met haltes in Waddinxveen en Boskoop.

De spoorlijnen Hoofddorp-Leiden (1912) en Alphen-Uithoorn (1913-15) werden na enkele decennia gesloten. Hiervan resteren nog de stationsgebouwen Gouwsluis (1913) en Nieuwveen (1915). Het tracé van de huidige N231 volgt in grote lijnen dit spoor.

Uitbreidingen van het wegverkeer leidden vooral na de Tweede Wereldoorlog tot een snelle uitbouw van de infrastructuur. Rijksweg A12, min of meer de zuidgrens van de regio, dateert al uit de jaren 1930 en is daarmee de oudste snelweg van het land. Nadien is de weg enkele malen verbreed. In het bijzonder rond Gouda ligt een kluwen aan snelwegen en voorzieningen, bestaande uit het Gouweaquaduct en het knooppunt Gouwe met de A20. Eromheen liggen meerdere grootschalige bedrijventerreinen.

Tussen Leiden en Bodegraven ligt de N11, die begin deze eeuw parallel aan de spoorlijn is aangelegd. De N207, die deels langs de Gouwe loopt, is aangelegd vanaf de jaren 1960 en is tegenwoordig de belangrijkste ontsluitingsweg door de regio.

Defensie

De oudste sporen van defensie in de regio bestaan uit de Romeinse Limes, waarlangs op strategische plekken castella en wachtposten waren gebouwd. Bij opgravingen zijn hiervan restanten gevonden. Er wordt een werelderfgoednominatie voorbereid, die in 2019 klaar moet zijn.

Uit later tijd dateren verschillende kastelen, waaronder één in Gouda, dat is verwoest en Groot Poelgeest te Koudekerk aan de Rijn, waarvan een torentje en koetshuis uit 1648 op het omgrachte kasteelterrein zijn overgebleven.

De regio maakte deel uit van de Oude Hollandse Waterlinie, de waterlinie uit de 17de eeuw. Via een systeem van inundaties van stukken land tot zo’n 50 centimeter, kon de opmars van vijandelijke legers worden gestuit. Diepere delen als sloten waren hierdoor niet zichtbaar. Voor een leger met zwaar materiaal was er geen doorkomen aan. De linie liep van Muiden tot Gorinchem en bestond naast inundatiegebieden uit vestingsteden en schansen.

In de regio konden de polders Weijland en de Bree en het gebied tussen de Enkele en Dubbele Wiericke geïnundeerd worden. Het water hiervoor kwam via de Goejanverwellesluis uit de Hollandsche IJssel. De Wierickes lopen van de Hollandsche IJssel naar de Oude Rijn. Ten oosten van de Enkele Wiericke aan de Oude Rijn is na 1672 het Fort Wierickerschans gebouwd. Op dit punt kruisen de Oude Hollandse Waterlinie en de Limes elkaar.

Langs de Hollandsche IJssel lagen voorts versterkingen bij de Goejanverwellesluis (Hekendorp). Ook bij Bodegraven werd een fort gebouwd. Na 1815 werd aan de Nieuwe Hollandse Waterlinie gewerkt die oostelijker lag, om stad Utrecht heen. De Oude Hollandse Waterlinie verloor toen zijn betekenis. Langs enkele voormalige schansen zijn of worden in de nabije toekomst informatiepanelen geplaatst om de herinnering aan de linie levend te houden.

Literatuurlijst

  • Blijdenstijn, R., 2005. Tastbare Tijd. Cultuurgistorische atlas van de provincie Utrecht. Provincie Utrecht.
  • Bont, Chr. de, 2008. Vergeten land: ontginning, bewoning en waterbeheer in de westnederlandse veengebieden (800-1350). Wageningen. (diss. WUR)
  • Borger, G.J., A.J. Haartsen en P. Vesters, m.m.v. F. Horsten (1997) Het Groene Hart, een Hollands cultuurlandschap. Utrecht.
  • Oerlemans, H., 1992. Landschappen van Zuid-Holland. Den Haag.
  • Oosterom, G. van, 2016. Deftig wonen aan de Oude Rijn, de rol van kleiwinning op de ontwikkeling van een vergeten buitenplaatslandschap. Het Nederlandse Landschap, 34, nr 1, p. 13-21
  • Visser, S., 2007. Het Reeuwijkse land. De landschapsgeschiedenis van een ‘merkwaardig’ gebied. Zutphen.

Structuurdragers

Landschapsvormende functie Elementen en structuren in het huidige landschap - Rijn- en Gouwestreek
Algemeen Open veenweidelandschap, onderdeel van het Groene Hart, met langs de Oude Rijn vrijwel aaneengesloten bewoning
Landbouw en industrie Planmatige copeontginningen met vaste maatvoering, resulterend in een veelsoortige, stelselmatige verkaveling
Onregelmatige, vrije, veenontginningen langs rivieren en veenstromen
Open laagveenlandschap:
- Overwegend veeteelt
- Omgeving Boskoop boomkwekerijen en sierteelt
Droogmakerijen:
- akker- en tuinbouw, inrichting anders dan oude landschap
Grienden en knotbomenrijen
Landscheidingen
Industrieel complex van zuivelfabrieken
Wonen Bewoningslinten in copes (1- en 2-zijdig van ontginningsas)
hallehuisboerderijen (L- en T-varianten)
Planmatige nederzettingen in droogmakerijen
Donken en Limes (archeologie)
Vrijwel aaneengesloten bewoning Oude Rijn (van Utrecht tot Leiden)
Gouda, historische stad met flinke na-oorlogse groei
Alphen aan den Rijn groeikern
Bewoning langs rivieren én langs linten
Water Waterrijk door kavelsloten
Oude Rijn
Gouwe
Hollandsche IJssel
Meije / Kromme Mijdrecht
Grote weteringen, o.a. Enkele Wiericke en Dubbele Wiericke, Grecht
Dijken, sluizen, dammen (Zwammerdam), gemalen, molengangen en boezemwateren
Tiendwegen
Droogmakerijen met ringvaarten
Infrastructuur (Rijks)straatweg Leiden-Bodegraven-Utrecht langs Oude/Leidsche Rijn (= N458)
A4, A12, N11, N207, N231
Spoorlijn Leiden-Alphen-Utrecht/Gouda
Defensie Limes met castella Alphen en Zwammerdam
OHW elementen, in het bijzonder Fort Wierickerschans
Delfstoffen en energie Sporen turfwinning: legakkers, petgaten, plassen
Sporen aftichelen (kleiwinning) langs Oude Rijn
Religie Silhouetten dorpskerken goed te zien in het open landschap, fungeren vaak als baken

Over Panorama Landschap

Panorama Landschap beschrijft het karakter van het Nederlandse landschap in 78 regio’s en biedt hiermee inspiratie voor ruimtelijke ontwikkelingen. Panorama Landschap geeft voor heel Nederland -in 78 regio’s en een apart artikel over de grote wateren- een korte karakterschets van de geschiedenis van het landschap, vanuit het perspectief van eeuwenlange veranderingen. Deze landschapskarakteriseringen bevatten geen waardering voor het landschappelijke erfgoed, of een uitputtende inventarisatie van allerlei elementen en patronen. Het zijn kleine biografieën, gericht op de genese (wordingsgeschiedenis) van het landschap: van de prehistorie tot het heden.

Tekst: Edwin Raap. Foto’s: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, tenzij anders vermeld.
Aan dit artikel kunnen geen rechten worden ontleend.

U kunt op deze kennisbank reageren via het reactieformulier.

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 10 jan 2023 om 04:05.