Panorama Landschap - Rotterdam Rijnmond en Schieland
Introductie
De regio wordt gekenmerkt door grootschalige verstedelijking, hoogbouw, havens en infrastructuur. Daartegenover staat de open Hoeksche Waard, een poldergebied met bomendijken. In Schieland is de openheid door de bouw van kassen aangetast. Midden-Delfland vormt een beschermd gebied.
Deze regiobeschrijving maakt deel uit van Panorama Landschap - Karakterisering van het Nederlandse landschap in 78 regio’s.
Op de interactieve kaart van Panorama Landschap zijn alle regio's terug te vinden.
Op de interactieve kaart van Panorama Landschap zijn alle regio's terug te vinden.
Karakteristiek
De Rotterdamse regio kenmerkt zich door zowel grootschalige verstedelijking en havenactiviteiten, met grote infrastructurele voorzieningen over land, spoor en water, als door een open gebied met een oud kleinschalig cultuurlandschap in de Hoeksche Waard. Ook in Schieland liggen agrarische gebieden, hoewel de komst van kassencomplexen de openheid daarvan goeddeels teniet hebben gedaan.
Rotterdam en het havengebied domineren de regio fysiek en economisch. Vanuit de open gebieden in de regio en ver daarbuiten zijn de – zeker voor Nederlandse begrippen indrukwekkende – skyline van de stad en de schoorstenen van de industrie zichtbaar.
Ten behoeve van de bereikbaarheid van de haven en de stad zijn veel snelwegen en knooppunten aangelegd met fly-overs, zoals bij Knooppunt Ridderkerk. Er lopen tal van spoorlijnen door de regio, zowel voor het goederen- (onder meer de Betuwelijn) als voor het personenvervoer (onder andere de HSL-Zuid). Daarnaast heeft Rotterdam het meest uitgebreide metronetwerk van ons land, met lijnen naar Spijkenisse, Capelle, Schiedam en Den Haag. De Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas vormen de levensader van de stad. Sinds de opening in 1872 heeft de haven zich spectaculair ontwikkeld tot de grootste van Europa. De haventerreinen strekken zich uit tot de Tweede Maasvlakte, ruim 40 kilometer buiten het centrum. De containeroverslag in de haven is van grote economische betekenis voor Nederland. Met de groei van de haven is ook Rotterdam zich gaan ontwikkelen. De stad zelf telt thans ruim 600.000 inwoners en als alle voorsteden erbij gerekend worden meer dan 1 miljoen. Er is sprake van een aaneengesloten stedelijk gebied, dat loopt van Vlaardingen en Schiedam naar Rotterdam en Capelle, doorlopend naar Ridderkerk, Zwijndrecht en Dordrecht.
Vanuit het verleden kenmerkt de regio zich door een lange strijd tegen het water, waarvan de sporen zichtbaar zijn in de vorm van een dicht netwerk aan dijken en droogmakerijen. Door het winnen van zout en vervening gingen grote gebieden verloren. Nadien zijn stap voor stap delen weer teruggewonnen. In Schieland is op grote schaal verveend en ontstonden veenplassen. Ook deze zijn vanaf de 18de eeuw successievelijk drooggelegd, waardoor een onderscheid tussen boven- en benedenland ontstond.
Door de regio lopen vele 150kV hoogspanningsleidingen en een 380kV leiding. In de havengebieden staan meerdere elektriciteitscentrales en zijn recent veel windturbines opgesteld.
Ontstaan van het natuurlijke landschap
Pleistoceen
De oudste delen van het landschap van de regio zijn gevormd aan het eind van het weichselien, de laatste ijstijd. Toen werden door rivieren grind en zand en door de wind dekzand afgezet. Het zand werd direct naast de riviervlakte in de vorm van rivierduinen of donken neergelegd. In later tijd zijn de riviervlakte en de meeste rivierduinen bedekt met klei en veen. Enkele donken bleven boven het veen uitsteken, zoals de donk van Hillegersberg. Op IJsselmonde zijn er vijf bekend, waaronder het Huis ten Donck.
Holoceen
Aan het begin het holoceen trad een klimaatsverandering op waardoor het landijs begon te smelten en de zeespiegel steeg. Aanvankelijk werd veen gevormd. Tegelijkertijd veranderden de grote rivieren van vlechtend in meanderend, waarna het brede rivierdal werd opgevuld met sediment, zand en klei. Langs de beddingen ontstonden de oeverwallen, verder bij de bedding verwijderd ontstonden kommen.
Zo’n 4000 jaar geleden ontstond een duinenrij langs de kust, die werd onderbroken door de mondingen van de Maas en de Schelde. Achter de duinen ontstonden uitgestrekte moerassen waarin veenvorming plaatsvond. Dit ging door tot de ontginning van het veengebied in de 11de en 12de eeuw. De samenstelling van het veen was afhankelijk van de voedselrijkdom van de moerassen waarin het tot ontwikkeling kwam. In Schieland ontstond mosveen, dat zeer geschikt bleek als brandstof en daarom is verveend. De daarna ontstane veenplassen zijn in de 18de en 19de eeuw drooggelegd.
Meer naar het zuiden liep de Maas vanaf ongeveer 1000 v.Chr. in westelijke richting door de huidige Hoeksche Waard. Ter hoogte van Vlaardingen verbreedde de bedding zich en liep uit in een trechtervormig estuarium. In de middeleeuwen wijzigde de afvoer van de Rijn. De belangrijkste bedding via Oude Rijn verzandde.
De Waal, Lek en Hollandsche IJssel trokken steeds meer water naar zich toe, waardoor uiteindelijk ook de Maasmond steeds meer water te verwerken kreeg. Door een stormvloed in 1216 was in de duinen bij Voorne een gat geslagen, van waaruit zich het Haringvliet ontwikkelde. Deze breidde zich oostwaarts uit tot het Hollands Diep. In de laatste eeuwen zijn flinke wijzigingen aangebracht in het hierboven beschreven patroon.
Landschappenkaart
Op de archeologische landschappenkaart behoort de regio tot het Zeeuws-Zuidhollands kleigebied, Jonge zee inbraken, Diepe droogmakerijen, Hollands-Utrechts veengebied, Jonge aanwas en de Rijn-Maasdelta. Vanwege de verstedelijking onderscheiden we geen landschapszones.
Bewoningsgeschiedenis
Prehistorie en Romeinse tijd
De oudste vondsten uit de regio dateren uit de middensteentijd (8800-4900 v.Chr.) Die zijn vooral gevonden bij het opspuiten van de Tweede Maasvlakte en de bouw van de Rotterdamse Yangtzehaven. Bewoningssporen uit de nieuwe steentijd zijn onder meer opgegraven bij Vlaardingen (Vlaardingencultuur: 3600-2500 v.Chr.). Op IJsselmonde vormden de donken geschikte woonplaatsen.
De Maas was in de Romeinse tijd een belangrijke vaarroute. In de Hoekse Waard bevond zich bewoning langs de rivier en er liep een weg. Voor de ontwatering van het gebied werden al in het einde van de ijzertijd (2de-3de eeuw v.Chr.) eenvoudige klepduikers gebruikt, welke onder andere bij Spijkenisse en Vlaardingen gevonden zijn. Bij Poortugaal, Hendrik-Ido-Ambacht en op de oeverwallen van de Devel, de Binnengedijkte Maas en de Waal zijn sporen van Romeinse bewoning teruggevonden. Dat is onder meer het geval bij Kethel, Capelle a/d IJssel en langs de Rotte.
Nadien nam de invloed van de zee toe en de mens moest zich daartegen beschermen door de aanleg van terpen. Enkele van deze terpen zijn bewaard gebleven, zoals in Poortugaal, langs de Devel en de Waal. Later ging men tot dijkaanleg over.
Middeleeuwen en nieuwe tijd
Na de Romeinse tijd liep de omvang van de bevolking van de delta van Rijn en Maas aanzienlijk terug. In de eeuwen erna herstelde het inwonertal zich weer en werden de meest geschikte gronden opnieuw in gebruik genomen. Droge en bewoonbare plekken lagen in de duinenstrook en op kleiafzettingen langs de rivieren.
Vanuit deze plekken en via bestaande veenstromen als de Rotte, Schie en Hollandsche IJssel werd het achterland ontgonnen vanaf de 10de eeuw. Aanvankelijk was er grond genoeg en was de kaveldiepte nog niet vastgelegd. Later werden verkavelingen regelmatiger van vorm. In de loop van de tijd zijn nederzettingen verplaatst, toen de ontginningen stroomopwaarts langs de Rotte en de opstrek landinwaarts een eind gevorderd waren. Dit is waarschijnlijk gebeurd bij Zevenhuizen en Bleiswijk, waar de ontginningen aan het einde van de 13de eeuw vanuit de Rotte zijn aangevat.
Vanaf de 11de eeuw ging de landsheer, de Graaf van Holland zich actief bemoeien met de ontginning en ontstonden de copes. Cope-ontginningen onderscheiden zich van de oudere veenontginningen door hun regelmatige, planmatige opzet. Gebieden werden volgens vooraf vastgestelde maten ontgonnen.
Er ontstonden blokken met langgerekte kavels met vaste maten van circa 1200 bij 120 meter. Het contract of ‘cope’ dat de ondernemende kolonisten sloten met de graaf verklaart de naam. Op den duur ontstond een regelmatig ingericht landschap. Om de waterstand binnen ontginningen te kunnen regelen, werden de blokken van elkaar gescheiden door middel van lage achterkaden Rivierlopen in het Maasmondgebied omstreeks het jaar 1000 (Hageman, 1991) en zijkaden of zijdwendes. In de copes werd zowel akkerbouw als veeteelt bedreven. Veel van de cope-ontginningen zijn uitgeveend, waarna ze werden drooggelegd en een eveneens regelmatige verkaveling kregen.
Door de ontwatering en het landbouwkundig gebruik daalde het maaiveld en ontstond er een groter risico op overstromingen. Ook zoutwinning en turfwinning, die al in de Romeinse tijd plaatsvonden, vergrootten dit gevaar. In het veen werden grote en kleine geulen uitgeschuurd waardoor de zee steeds dieper in het land doordrong. Dicht bij de kust verbreedden de geulen zich tot zeearmen. In de Hoekse Waard kon het veen zich nog handhaven, maar in IJsselmonde en de omgeving Vlaardingen vonden overstromingen plaats. Dijkenbouw werd noodzakelijk ter bescherming. Waar ontginningen direct aan rivieren grensden werd een lage kade aangelegd. Vanaf begin 12de eeuw groeiden deze lokale voorkaden uit tot een doorgaande rivierdijk.
In 13de eeuw kwam de Schielandse Hoge Zeedijk tot stand langs de Nieuwe Maas, de Merwede en de Hollandsche IJssel. Bij de aanleg ervan werden de Rotte en de Schie afgedamd, omdat de mondingen gesloten riskante openingen vormden. Bij beide dammen ontstonden steden: Rotterdam en Schiedam.
Na de periode van de grote ontginningen, volgde aan het eind van de middeleeuwen een periode waarin op grote schaal land verloren ging. Dit betrof vooral de gebieden dicht bij de grote zeearmen Haringvliet en Hollandsch Diep. Nadien is de mens overgegaan tot het opnieuw inpolderen van het verloren gegane gebied. Karakteristiek daarbij voor de regio is het patroon van bedijkingen: nieuwe polders werden tegen bestaande aangelegd, zodat het door dijken beschermde gebied in de loop der tijd steeds verder aangroeide. Dit leverde een typisch patroon op met hoefijzervormige dijken, waarbij de nieuwe dijk op twee punten op een oudere dijk aansluit via een T-vormige dijkaansluiting.
Het eiland Tiengemeten, midden in het Haringvliet, is ook op deze wijze ontstaan: zeven kleine poldertjes zijn tussen 1794 en 1854 bedijkt vanuit de Oude Polder. Aan de westkant liggen de jongere polders.
IJsselmonde
Rond het jaar 1000 kwam op IJsselmonde een grootscheeps ontginningsproces op gang. De veengebieden en kommen achter de rivieroevers werden ontwaterd en in cultuur gebracht. Door het graven van evenwijdige sloten ontstond een strokenverkaveling en werden kaden aangelegd. In de 12de eeuw raakte IJsselmonde enkele malen overstroomd en werd over het oorspronkelijke veengebied een laagje klei afgezet. Het eiland verbrokkelde in meerdere kerngebieden, die in de eeuwen erna successievelijk naar elkaar toegroeiden door opeenvolgende bedijkingen.
Het huidige landschap van IJsselmonde is bijna geheel bebouwd geraakt met uitbreidingen van onder meer Rotterdam, Hoogvliet, Barendrecht, Ridderkerk en Zwijndrecht. Alleen rond Heerjansdam en bij Rhoon zijn nog delen open.
De Hoekse Waard
De uitbreiding van het Haringvliet en het Hollands Diep hadden gevolgen voor het gebied van de huidige Hoekse Waard. Bij stormvloeden kon de zee diep het land binnendringen en het land overstromen. De stormvloed van 1288 werd funest voor het vermoedelijk onbedijkt op het veen gelegen Land van Strijen. Na de vloed van 1421 bleef in het gebied van de huidige Hoekse Waard weinig land over. Vanaf Maasdam naar het zuiden was over een lengte van zeven kilometer een deel van de oude westelijke dijk van de Grote Waard bewaard gebleven. Daarop lagen Strijen en Cillaarshoek. Verder waren twee polders gespaard gebleven: de St.-Anthonypolder en het Munnikenland van Westmaas. In de eeuwen erna volgde successievelijke bedijkingen, als eerste in 1432 in het Oude Land van Strijen. De bedijking van de rest van de Hoekse Waard vond in hoofdzaak plaats tussen 1538 en 1653.
De Grote Waard
De Grote of Zuid-Hollandse Waard strekte zich uit van Vlijmen en de afgedamde Maas in het oosten tot Strijen en Maasdam in het westen, een lengte van meer dan 40 kilometer. Op initiatief van de graven van Holland werd een dijkring rondom de Grote Waard gelegd aan het begin van de 13de eeuw. In en bij de Grote Waard werd zout gewonnen uit veen. Op plaatsen waar zeewater in contact kwam met veen nam het veen een deel van het zout op.
Dit zoute veen werd gebruikt voor zoutwinning. Het veen werd daartoe vergraven, gedroogd, nog enkele malen met zeewater overgoten en gedroogd, tot het verzadigd van zout was. Daarna werd het veen verbrand en het zout uit de as gewonnen. Door het vergraven van het veen nam het risico op overstromingen flink toe. Bij de St-Elisabethsvloed in 1421 waren de gevolgen zo groot, dat het gebied geheel verging. Herstel liet te lang op zich wachten waarna er zulke diepe kreken en geulen waren uitgeschuurd dat het gebied niet meer te redden was. Een deel bleef als een uitgestrekt getijdengebied buitendijks liggen en werd de Biesbosch. Ook de dijk langs de Merwede bij Sleeuwijk had het begeven, waardoor opeens een groot deel van het water van de Merwede via de voormalige waard naar het Wijvekeen (de voorloper van het Hollands Diep) kon stromen. Het westelijke deel werd later bij de bedijkingen van de Hoekse Waard getrokken.
Dordrecht kwam als een eiland in het getijdengebied te liggen. Vanaf de 16de eeuw werden delen van het verloren land aangedijkt, zoals Polder Oud-Dubbeldam (1589).
Landbouw
Bedijkt land werd optimaal voor de landbouw ingericht. Een rechthoekig patroon van wegen zorgde voor de ontsluiting, de kavels waren groot en rechthoekig. Het grootste deel was in gebruik als bouwland, lagere plekken en slenken van vroegere getijdengeulen werden als grasland gebruikt. Oude kreken werden gebruikt voor de afwatering en konden via een uitwateringssluis water lozen. De poldersloten en weteringen werden hier op aangesloten.
Niet bebouwde veengebieden ondergingen een transformatie van akkerbouw naar veeteelt. Alleen direct om de boerderij werd op kleine akkers hennep en vlas geteeld, dat werd gebruikt voor de fabricage van touw en zeil in de scheepvaart. Door de nabijheid van Rotterdam was er voor zuivelproducten een goede afzetmarkt. Voorts treedt na ontwatering van veen een onomkeerbaar proces van klink en oxidatie in werking. In de eeuwen na de ontginning is het maaiveld hierdoor meerdere meters gedaald. Dit gaat tot op de dag van vandaag door.
Turfwinning
Een andere vorm van grondgebruik die in de regio voorkwam, was turfwinning. De vraag naar turf als brandstof nam een vlucht toen steden als Delft, Gouda, Schiedam en Rotterdam aan het einde van de 16de eeuw groeiden. Aanvankelijk bleef de veenwinning beperkt tot ‘droge’ vervening: alleen het veen boven de grondwaterspiegel werd gewonnen. Dat veranderde toen omstreeks 1530 de baggerbeugel zijn intrede deed en het veen ook onder de waterspiegel gewonnen kon worden. De veenbagger werd omhoog getrokken en op een ‘legakker’ gebracht. Daar werd het gedroogd, aangestampt, versneden en afgevoerd. De trek- of petgaten waar de bagger uit kwam werden op den duur steeds breder. Bij storm kon een behoorlijke golfslag ontstaan waardoor de smalle legakkers weggeslagen werden en grote veenplassen ontstonden. Deze plassen vormden in toenemende mate een bedreiging, zodat ze moesten worden drooggelegd. Dit gebeurde vanaf de 17deeeuw in de Wilde Veenen bij Moerkapelle, maar vooral in de 18de eeuw. Opvallend aan de droogmakerijen in Schieland was dat het initiatief tot drooglegging afkomstig was van de Staten van Holland. Polders die in deze periode werden drooggemaakt waren onder andere de Binnenwegse Polder, de Tweemanspolder, de Eendrachtspolder, de Bleiswijkse Droogmakerij, de Prins Alexanderpolder en de Honderdveertig Morgen. De Zuidplaspolder (4.000 hectare) was de grootste en viel droog in 1839. Bij de drooglegging werden zowel windmolens als stoomgemalen gebruikt, destijds een primeur in Nederland.
Het laagste punt van Nederland ligt ook in deze polder (6,76 meter onder NAP). De meeste molens zijn in de 20ste eeuw vervangen door gemalen (stoomgemalen, later vervangen door diesel- en elektrische exemplaren). Van de bewaard gebleven poldermolens is de molenviergang bij Zevenhuizen het meest karakteristiek. De vier molens bemaalden destijds de Tweemanspolder.
Kenmerkend voor de droogmakerijen zijn de openheid, het ontbreken van dorpen en het overheersen van akker- en tuinbouw. Het hoogteverschil met het oude land is goed zichtbaar gebleven. Stadsuitbreidingen, nieuwe wegen en de opkomst van de glastuinbouw hebben het droogmakerijen- landschap in de laatste decennia aanzienlijk veranderd.
Recente ontwikkelingen
Sinds de opening van de Nieuwe Waterweg in 1872 heeft de Rotterdamse haven zich ontwikkeld tot de grootste van Europa. Er ging een discussie van decennia aan vooraf voor het zover was, maar in 1865 werd gestart met de aanleg ervan, zodat schepen via dit kanaal en de (gekanaliseerde) Scheur en Nieuwe Maas direct Rotterdam konden bereiken. Ter bescherming van de toegang van de haven werd in Hoek van Holland een fort gebouwd, die door de Duitse bezetter werd opgenomen in de Atlantikwall. De groei van de haven ging gepaard met een enorme industriële ontwikkeling in het stadsgewest Rotterdam. Het ging onder meer om chemische industrie en overslagbedrijven, allemaal grote ruimtegebruikers. IJsselmonde is vrijwel geheel onder stedelijke bebouwing komen te liggen of is omgevormd tot havens: de Rijnhaven (1893), de Maashaven (1902) en de Waalhaven (1915). Nieuwe havens werden steeds ten westen van de oudere aangelegd. Ze werden ook steeds groter. De haventerreinen van Botlek (2.500 hectare) verrezen in de jaren 1950 op het eiland Rozenburg, gevolgd door het nog grotere Europoort (3.600 hectare) in de jaren 1960 en de Maasvlakte (4.000 hectare) tien jaar later. Voorlopig sluitstuk is de 2.000 hectare grote Tweede Maasvlakte (2012). De grootste containerschepen ter wereld kunnen hier aanmeren. Ruimtelijke gevolgen waren dat de afstand tussen het centrum van Rotterdam en de Tweede Maasvlakte nu meer dan 40 kilometer is.
Niet alleen Rotterdam zelf groeide, ook de buurgemeenten deden dat. Het betrof dan zowel autonome groei, bijvoorbeeld Schiedam en Vlaardingen, als van bovenaf gestuurde groei in de vorm van groeikernen en overloopgemeenten. Op deze wijze zijn onder meer Ridderkerk en Barendrecht gegroeid. Ook Dordrecht is in de 20ste eeuw fors uitgebreid.
De havenactiviteiten zorgden ook voor een groei van de overige infrastructuur. Het spoor verscheen in 1847 (richting Den Haag), gevolgd door de lijnen naar Utrecht (1855) en in 1866 naar Breda. Langs de laatstgenoemde ligt ook het enorme rangeerterrein de Kijfhoek. Goederenspoorlijnen verrezen in het kielzog van de groei van de haven. Meest recent is de Betuwelijn (2007).
In de jaren 1930 werd met de aanleg van snelwegen begonnen (A15, A16). In de naoorlogse jaren nam dit een grote vlucht en volgden nieuwe wegen of werden bestaande wegen (fors) uitgebreid. De ring of ‘Ruit’ van Rotterdam is samengesteld uit delen van de A4, A15, A16 en A20 met de bijhorende knooppunten Ridderkerk, Terbregseplein, Kleinpolderplein, Benelux, Vaanplein en Kethelplein, van waaruit ook andere snelwegen (A13, A29) beginnen naar alle delen van het land. Er liggen meerdere tunnels en bruggen. De Van Brienenoordbrug springt hierbij het meest in het oog.
Een groot contrast met de stedelijke ontwikkeling vormt de Hoekse Waard, waar het landelijke karakter bewaard is gebleven. Het landschap bestaat uit open polders en kent op veel plaatsen met bomen beplante dijken, waaraan de boerderijen liggen. Het eiland is aangewezen als Nationaal Landschap. Enkele natuurgebieden op het eiland zijn aangewezen als Natura 2000-gebied (Oude Maas, Oude land van Strijen).
Rondom Bleiswijk, Bergschenhoek en Nieuwerkerk in het noordwesten van de regio zijn vanaf de jaren 1970 enorme kassencomplexen verschenen, die de openheid verminderden.
De HSL-zuid loopt door dit gebied. Bij Groot- en Klein Hitland is in de eind 20ste eeuw het recreatie- en natuurgebied Hitland aangelegd. Bij de aanleg is rekening gehouden met de structuur van het landschap.
Beschermde stadsgezichten zijn buiten Rotterdam en Dordrecht te vinden in Vlaardingen en Schiedam.
In de agrarische delen van de regio zijn ruil- en herverkavelingsprojecten uitgevoerd. In het kader van de reconstructiewet zijn enkele projecten uitgevoerd die deels in de regio liggen.
Project | Oppervlak (ha) | Periode | % in regio |
---|---|---|---|
Abtswoude1 | 2523 | 1997 - 2012 | 4,1% |
Lickebaert1 | 1195 | 1987 - 2012 | 15,5% |
Hitland2 | 637 | 1987 - 1997 | 98,7% |
Hoeksche Waard-Oost3 | 7369 | 1984 - 2014 | 99,7% |
Hoeksche Waard-Noord3 | 6429 | 1962 - 1973 | 100,0% |
Korendijk-Strienemonde3 | 9167 | 1969 - 1979 | 100,0% |
IJsselmonde2 | 3833 | 1997 - lopend | 100,0% |
Albert van ‘t Hartweg4 | 180 | 1993 - 2002 | 100,0% |
1. Reconstructie Midden-Delfland
2.Herverkaveling
3.Ruilverkaveling
4.Reconstructie glastuinbouw
2.Herverkaveling
3.Ruilverkaveling
4.Reconstructie glastuinbouw
Specifieke thema’s
Nederzettingen
Rotterdam (630.000 inwoners) is de tweede stad van Nederland en ontstond rond 1250 na de aanleg van een doorgaande dijk langs de Maas waarbij de Rotte werd afgedamd. Ter plaatse van de monding ontstond een geschikte plaats voor een haven en ontwikkelde zich een vissers- en havenplaats. Begin 14de eeuw kreeg de stad toestemming om een kanaal te graven naar de Schie, waardoor een verbinding tot stand kwam met Delft en Leiden.
Visserij, handel en scheepvaart groeiden snel. In 1340 volgden stadsrechten en werden de eerste vestingwerken aangelegd. De stad breidde zich aan het einde van de 16de eeuw sterk uit, vooral door de blokkade van de haven van Antwerpen, waar Rotterdam flink van kon profiteren. De handel op Indië en de haringvisserij gaven de economie een flinke impuls, zodat nieuwe havens nodig waren, zoals Haringvliet, Leuvenhaven en Wijnhaven. In de 17de eeuw was Rotterdam de tweede stad van Holland. De stad was tot aan de rivier gegroeid en kende een ‘landstad’ en een ‘waterstad’ voor de havenactiviteiten. Welgestelden lieten rond Kralingen aanzienlijke buitenhuizen bouwen.
Na een periode van stagnatie, begon Rotterdam in de 19de eeuw als een van de eerste steden in Nederland weer te groeien, waarbij de uitbreidingen de middeleeuwse polderstructuur volgde, onder meer in Cool en Rubroek met kenmerkende singels (beschermd via twee stadsgezichten ). De komst van het spoor en de opening van de Nieuwe Waterweg, waarmee doorvoer naar het Duitse achterland makkelijker werd, luidde tussen 1880 en 1920 een periode van grote bloei en bevolkingsgroei in. Uitbreidingen volgden, nu ook op de zuidoever van de Maas met de annexatie van Feijenoord[1]. Hier werden de Spoorweghaven en de Binnenhaven aangelegd, gevolgd door de Rijn-, Maas- en Waalhaven. Zuid werd het domein van arbeiderswijken als Katendrecht, Kiefhoek en tuindorp Vreewijk (beschermd stadsgezicht). De middenklasse en welgestelden bleven in Noord, zoals in de wijken Kralingen (Midden: beschermd stadsgezicht), Bergpolder en Blijdorp (beide vormen één beschermd stadsgezicht). Arbeiderswijken in Noord zijn onder meer Spangen en het Oude Noorden.
Het bombardement van mei 1940 vernietigde een groot gebied in de oude binnenstad en omliggende wijken. Na 1945 werd de wederopbouw voortvarend ter hand genomen. Leidend was een strikte functiescheiding, cityvorming en verkeerscirculatie.
Het ontwerp van de Lijnbaan werd een tot ver buiten Nederland bekend winkelcentrum. Buiten het centrum verrezen opnieuw in hoog tempo nieuwe wijken. Opvallend is dat geannexeerde dorpen goed bewaard zijn gebleven en opgenomen zijn in het stedelijk weefsel van de stad, zoals in Delfshaven (beschermd stadsgezicht), Hillegersberg en IJsselmonde. Modernistische hoogbouwwijken kwamen in bijvoorbeeld Hoogvliet en de Prins Alexanderpolder tot stand. Er zijn twee wijken uit de wederopbouwperiode van nationaal belang: Ommoord en de Oostelijke binnenstad. Ten slotte is ook het Scheepvaartkwartier aangewezen als beschermd stadsgezicht. Nieuwbouwwijken uit de laatste decennia zijn Beverwaard en Nesselande.
Binnenstedelijk is Rotterdam bekend geworden door de transformatie van de Kop van Zuid, waarin veel hoogbouw tot stand is gekomen. Ten slotte is de stad bekend om de iconische bruggen zoals de Erasmusbrug en Willemsbrug.
Dordrecht (119.000 inwoners) ontstond begin 12de eeuw langs de Thuredrith, een veenkreek. Door verleggingen van de waterlopen kwam het aan goede vaarwegen te liggen. De stad overvleugelde al spoedig meer landinwaarts gelegen handelssteden als Tiel en Zaltbommel. Stadsrechten volgden in 1220 en Dordrecht groeide uit tot de belangrijkste handelsstad van Holland. De bebouwing concentreerde zich langs de Wijn- en Voorstraathaven, met latere uitbreidingen tot aan de Spuihaven. Nieuwe havens werden in het noordwesten aangelegd. Na de 16de eeuw stagneerde de groei en verloor Dordrecht zijn positie aan Rotterdam en Amsterdam. De stad viel terug als verzorgingscentrum voor het ommeland.
Vanaf midden 19de eeuw begon de stad weer ter groeien, aanvankelijk vooral langs radialen die vanuit het centrum naar buiten liepen zoals de Vriesweg en de Sint Jorisweg. De komst van het spoor in 1872 was bepalend voor de verdere groei in de 19de eeuw. Industrie vestigde zich in het oosten en zuidoosten van de stad, terwijl woonwijken vooral aan de andere zijde van het spoor tot stand kwamen, waaronder Krispijn. Dit zette zich voort na 1950 met modernistische wijken als Wielwijk en Crabbehof, later gevolgd door Sterrenburg en Stadspolder. Het centrum werd hierbij lange tijd verwaarloosd, maar dit in de afgelopen decennia alsnog opgeknapt. Het is een beschermd gezicht.
De twee andere historische steden in de regio zijn Vlaardingen (72.000 inwoners) en Schiedam (77.000 inwoners). Vlaardingen is ontstaan rond 700 op een oeverwal langs de Maas, waar de kreek in de (al lang geleden gedempte) Vlaarding uitmondde.
Vlaardingen ontwikkelde zich tot een handels- en vissersstad en kreeg in 1327 stadsrechten. Lange tijd behield het een dorps karakter met een rechthoekige structuur en het centrum rond de huidige Markt. Eind 19de eeuw profiteerde Vlaardingen van de groei van de Rotterdamse haven en werden nieuwe havens gegraven. Ten oosten van het oude centrum verrezen nieuwe wijken. Industrie vestigde zich aan de Nieuwe Maas, terwijl de visserij langzaam verdween. Na de Tweede Wereldoorlog groeiden de handel, opslag- en transportwezen en industrie verder, wat ook tot uiting kwam in de bouw van nieuwbouwwijken als Westwijk en Holy Zuid.
De buurstad Schiedam is in de 13de eeuw ontstaan langs de nieuwe dam in de Schie aan de Maasdijk. De nederzetting kreeg in 1275 stadsrechten. Uitbreidingen en muren volgden in de 14de eeuw en meer naar het zuiden in de 17de eeuw. Er werden verschillende havens aangelegd en de stad bloeide lange tijd door de scheepswerven, de (zout)handel en de visserij. In de 17de eeuw verschenen de eerste jeneverstokerijen, die samen met de koren- en moutmolens het stadsbeeld lange tijd zouden bepalen. In tegenstelling tot veel andere steden in ons land, bloeide Schiedam door in de 18de eeuw, voornamelijk door de vele branderijen. Een uitbreiding uit die tijd was de Plantage. Eind 19de eeuw vond een heroriëntatie plaats op de metaalindustrie en werden enkele havens gegraven.
De bevolkingsgroei versnelde en nieuwe wijken verschenen. Na de Tweede Wereldoorlog zette de groei door en kwamen wijken als Nieuwland en Groenoord tot stand. Schiedam vormt met Vlaardingen en Rotterdam een aaneengesloten stedelijk gebied in het noorden van de regio.
De overige voorsteden van Rotterdam zijn voornamelijk na de Tweede Wereldoorlog sterk gegroeid. Capelle a/d IJssel (66.000 inwoners) is ontstaan in de 13de eeuw, toen vanaf de oever het veengebied ten westen van de Hollandse IJssel werd ontgonnen. Na de Tweede Wereldoorlog is de gemeente sterk uitgegroeid en vormt nu één geheel met het stedelijke gebied van Rotterdam. Capelle a/d IJssel kent enkele grote typische jaren 1970 laagbouwwijken als Oostgaarde en Schenkel.
Ridderkerk (45.000 inwoners), Barendrecht (48.000 inwoners) en Nieuwerkerk aan den IJssel (22.000 inwoners) ten slotte, waren tot in de jaren 1960 kleine nederzettingen, waar zich al langere tijd forensen uit Rotterdam vestigden. Vanaf die tijd groeiden via grootschalige dorpsuitbreidingen beide dorpen uit tot hun huidige omvang. Er kwam zowel hoogbouw tot stand als laagbouw in de vorm van ‘bloemkoolwijken’ (Bloemenoord) en meer recent enkele VINEX-wijken (Carnisselande).
Westelijk van Nieuwerkerk werd in de 17de eeuw een groot veengebied uitgeveend. Het gebied werd drooggelegd in 1874 als de Prins Alexanderpolder. In 1938 werd een uitbreidingsplan voor Nieuwerkerk opgesteld. Sindsdien is Nieuwerkerk uitgegroeid tot een forensendorp van Rotterdam en is opgenomen in het stedelijke gebied dat voornamelijk bestaat uit laagbouw, zoals Zuidplas.
Krimpen aan den IJssel wordt besproken in de regio Krimpenerwaard.
Literatuurlijst
- Abrahamse, J.E., M. Kosian en A. van der Zee, 2016. Atlas van de Schie, 2500 jaar werken aan land en water. Bussum.
- Baan, J. de, 1977. De ontstaansgeschiedenis van Spijkenisse. Spijkenisse.
- Cerutti, F. e.a. (red.), 2018. Tien eeuwen Gorinchem. Geschiedenis van een Hollandse stad. Utrecht.
- IJsselstein, M. en Van Mill, Y., 2016. Atlas van het Westland, 10.000 jaar ruimtelijke ontwikkeling. Thoth, Bussum.
- Laar, P.T. van de , 2000. Stad van formaat: geschiedenis van Rotterdam in de negentiende en twintigste eeuw.
- Leenders, K., 2005. Landschapsgeschiedenis Hoekse Waard. Voordracht 27/5/ 1999, KNMG Zuid-Hollandse Eilanden..
- Oerlemans, H., 1992. Landschappen van Zuid-Holland. Den Haag.
- Schoor, A. van der en N. Schadee, 1999, Stad in aanwas: geschiedenis van Rotterdam tot 1813.
Structuurdragers
Landschapsvormende functie | Elementen en structuren in het huidige landschap - Rotterdam, Rijnmond en Schieland |
---|---|
Algemeen | Stedelijk: Rotterdam-Rijnmond (stad en haven) ruimtelijk dominant |
In contrast hiermee de Hoeksche Waard | |
Landbouw | Rationele verkaveling droogmakerijen in landbouwkundig gebruik |
Kassen in Schieland | |
Open grootschalig kleigebied Hoeksche Waard, met graslanden in laagten bij vml. kreken - Oude Land van Strijen kern van het eiland |
|
Gebieden met oude veenpercelering, o.a. Hitland | |
Wonen | Verstedelijkte droogmakerijen (ringvaarten herkenbaar) |
Rotterdam en voorsteden | |
Dordrecht, Vlaardingen, Schiedam overige historische steden | |
Overige Drechtsteden | |
Verstedelijkte dorpen rondom stad, diverse typen: dijkdorpen, ontginningsdorpen, kerkringdorpen, voorstraatdorpen | |
Waterstaat | Droogmakerijen met ringvaarten |
Sluizen en poldermolens, o.a. in Schielandse Hoge Zeedijk | |
Historische waterstaatselementen: stoom- en dieselgemalen, spui- en schutsluizen (vb Parksluizen Rotterrdam), Gemeenlandshuis Schieland | |
Stormvloedkeringen (Hartelbrug, Maeslantkering) | |
Karakteristieke successie van inpolderingen Hoeksche Waard, elk met eigen percelering. | |
Resten dijken Grote Waard | |
Molenviergang Zevenhuizen | |
Rotte | |
Hollandse IJssel | |
Hollands Diep | |
Haringvliet | |
Dijken IJsselmonde, Hoeksche Waard, Tiengemeten, Eiland van Dordrecht | |
Defensie | Elementen Stelling van het Hollands Diep en het Volkerak, o.a. Fort Numansdorp |
Kazemat en groepsschuilplaatsen, Strijensas | |
Luchtwachttoren, Strijensas | |
Delfstoffenwinning | Sporen turfwinning / veenplassen |
Bedrijvigheid | Havenactiviteiten Rotterdam-Nieuwe Waterweg tot en met Tweede Maasvlakte, beslaan groot deel oppervlak van de regio |
Verkeer | ‘Ruit van Rotterdam’: A20-A4-A15-A16 en hun vervolg - Incl. tunnels en bruggen (Brienenoord) |
A13, A29 | |
Maastunnel | |
Willemsbrug | |
Erasmusbrug | |
Spoorlijnen richting Schiedam- Den Haag e.v., Dordrecht-Roosendaal e.v., Hoek van Holland, Gouda-Utrecht e.v. - Betuwelijn - HSL - Kijfhoek - Stationsgebouwen |
Over Panorama Landschap
Panorama Landschap beschrijft het karakter van het Nederlandse landschap in 78 regio’s en biedt hiermee inspiratie voor ruimtelijke ontwikkelingen. Panorama Landschap geeft voor heel Nederland -in 78 regio’s en een apart artikel over de grote wateren- een korte karakterschets van de geschiedenis van het landschap, vanuit het perspectief van eeuwenlange veranderingen. Deze landschapskarakteriseringen bevatten geen waardering voor het landschappelijke erfgoed, of een uitputtende inventarisatie van allerlei elementen en patronen. Het zijn kleine biografieën, gericht op de genese (wordingsgeschiedenis) van het landschap: van de prehistorie tot het heden.
Tekst: Edwin Raap. Foto’s: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, tenzij anders vermeld.
Aan dit artikel kunnen geen rechten worden ontleend.
- Printversie (pdf)
Zie ook
Artikelen- Panorama Landschap - Alblasserwaard en Vijfheerenlanden
- Panorama Landschap - Biesbosch
- Panorama Landschap - Brabantse Zeekleipolders
- Panorama Landschap - Krimpenerwaard
- Panorama Landschap - Voorne-Putten en Goeree-Overflakkee
Specialist(en)
- ↑ In de loop der tijd heeft Rotterdam veel omliggende gemeenten geannexeerd.
Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 10 jan 2023 om 04:03.