Panorama Landschap - Tholen en Sint-Philipsland

Introductie

Deze eilanden kennen een lange en zichtbare geschiedenis van inpolderingen. Het gebruik is overwegend agrarisch. De ruilverkavelingen na 1953 zorgden voor een rationalisatie van de percelering.


Deze regiobeschrijving maakt deel uit van Panorama Landschap - Karakterisering van het Nederlandse landschap in 78 regio’s.
Op de interactieve kaart van Panorama Landschap zijn alle regio's terug te vinden.

Strandje met molen en boot op het droge in Stavenisse.
Afb. 1. Stavenisse. Foto: Beeldbank RCE
Water met in de voorgrond beplanting.
Afb. 2. Stelberg Bruinisse. Foto: Top 100 Historische Geografie
Afb. 3. Krammerlsuizen. Foto: Beeldbank Rijkswaterstaatalt= Luchtfoto van de Krammerlsuizen.
Zwart wit luchtfoto van Tholen.
Afb. 4. Tholen. Foto: Beeldbank RCE
Zwart wit foto van een voorstraatdorp in Sint Philipsland.
Afb. 5. Voorstraatdorp St. Philipsland. Foto: Beeldbank RCE
Kaart van Sint Philipsland en Tholen.
Afb. 6. Sint Philipsland en Tholen

Karakteristiek

Het eiland Tholen is ontstaan uit vijf aparte eilanden (Schakerloo, Scherpenisse, Poortvliet, Sint Maartensdijk en Stavenisse), die door bedijkingen en inpolderingen tussen de 13de en 16de eeuw aan elkaar zijn gegroeid. Vroege bewoning en intensief grondgebruik concentreerden zich op het oudland, dat gekenmerkt werd door kreekruggen en poelgronden. Het huidige Sint-Philipsland kent twee deelgebieden die van elkaar worden gescheiden door de Noorddijk: de polders rond het dorp Sint Philipsland (Oude Polder van Sint Philipsland en de Henriëtte Polder) en de 19de-eeuwse Anna Jacobapolder. In de 20ste eeuw volgden de Prins Hendrikpolder en Abram Wissepolder.

De eilanden worden gekenmerkt door een lange inpolderingsgeschiedenis die af te lezen is aan het patroon van dijken, karrenvelden en inlagen, kreekrestanten en wielen (dijkdoorbraken).

Het open polderlandschap kent nauwelijks opgaande beplanting. Op de dijken staat historische beplanting van populieren. Over het algemeen is de erfbeplanting van na de stormvloed van 1953, toen half Tholen en geheel Sint Philipsland onder water liepen. Beide eilanden zijn in gebruik bij de landbouw (tuinbouw).

De percelering is na 1953 in het kader van de herstelwerkzaamheden gerationaliseerd. De gemiddelde kavelgrootte is toegenomen en het onderscheid tussen oudland en nieuwland is niet meer zo makkelijk te zien. De grote structuur is nog wel af te lezen.

Het toerisme speelt de laatste jaren een steeds grotere rol. Er zijn elf campings, elf hotels, drie bungalowparken en drie jachthavens, die van groot economisch belang zijn voor de regio. De dorpen zijn bescheiden van omvang. Sinds het verlies van de eilandstatus, is de infrastructuur flink verbeterd. De N286, N257 en N656 vormen de belangrijkste ontsluitingen van de regio.

De noordelijk van Sint-Philipsland gelegen Krammersluizen zijn aangewezen als locatie voor grootschalige windenergie. Op de eilanden staan vier windparken: Wisse Wind, Noordpolder, Stavenisse en Annavosdijk (in totaal 18 windturbines). Er loopt geen hoogspanningsleiding door de regio.

Ontstaan van het natuurlijke landschap

Holoceen

Na afloop van de laatste ijstijd, zo’n 10.000 jaar geleden, werd het klimaat warmer en vochtiger. Door het afsmelten van de ijskappen steeg de zeespiegel en rees ook de grondwaterstand. Er ontstond een veenpakket dat zandafzettingen bedekte. Op Tholen varieert de dikte van het veenpakket van enkele centimeters tot twee meter; plaatselijk zelfs bijna vier meter (Poortvlietse Weihoek).

Omstreeks 5.000 jaar geleden werd de veenvorming onderbroken, toen langs de kust een reeks strandwallen ontstond, waarop lage duinen opstoven. Daarachter ontstond een waddengebied en het veen raakte bedekt met klei en zavel. Een nieuwe fase van veenvorming brak ruim 4.000 jaar geleden aan en duurde na het begin van de jaartelling. Het veenlandschap werd alleen door de Schelde onderbroken. In de eeuwen daarna vond een grote overstromingsactiviteit plaats. Geleidelijk werd het veenlandschap omgevormd tot een eilandenrijk en grote delen van het veen werden door de zee weggeslagen, waarna zeegaten ontstonden.

In de late middeleeuwen kreeg de Schelde haar nieuwe uitmonding via de Westerschelde. Vanaf circa 275 n.Chr. ontstonden de Bruintjeskreek, Luysterkreek, Zijpsche Kreek, de Pluimpot en Hikse Kreek. Tussen dit krekensysteem lagen slikken (onbegroeide buitendijkse gronden) en schorren (opgeslibde en begroeide buitendijkse gronden).

Dat waren destijds de laagste delen van het landschap. Toen de mens dijken ging aanleggen en het gebed ontwaterde ging dit gepaard met inklinking van de veenlagen in de ondergrond en met rijping van de klei. Hierdoor daalde het maaiveld. De vroegere kreken daalden niet of nauwelijks, omdat deze uit zandig materiaal bestonden. De oude kreken kwamen hoger te liggen dan de omgeving als kreekruggen (reliëfinversie). De lager gelegen delen heten poelgronden.

Landschappenkaart

Op de archeologische landschappenkaart hoort de regio tot het Zeeuws-Zuid-Hollands kleigebied en de Jonge zee-inbraken. Daarbinnen zijn als landschapszones onderscheiden kwelders, kreekruggen en kreken en prielen.

Bewoningsgeschiedenis

Prehistorie en Romeinse tijd

Het zuidwestelijk zeekleigebied was tijdens de bronstijd en ijzertijd dun bevolkt. In de regio zijn nauwelijks prehistorische bewoningssporen bekend. Maar op de slikken van de Oosterschelde bij Tholen is een glazen armband uit de late ijzertijd gevonden (circa 250-0 v.Chr.). Helemaal onbewoond was het gebied dus niet.

Tholen was in de late ijzertijd deel van een uitgestrekt kustveenmoeras ten noorden en oosten van de oude Scheldeloop. Tussen circa 75 en 270 n.Chr. raakte Zeeland relatief dicht bevolkt, voornamelijk op de kuststrook. Het veen werd ontwaterd.

Archeologische vondsten wijzen erop dat het veen van Tholen rond het begin van de jaartelling plaatselijk in cultuur is gebracht.

In de buurt van Poortvliet en Sint Maartensdijk zijn Romeinse voorwerpen gevonden. Door de ontginningen daalde de veenbodem, wat in combinatie met een grote overstromingsactiviteit van de zee leidde tot het einde van de bewoning rond 270 n.Chr. In de 7de eeuw nam de activiteit van de zee weer af.

Het toenmalige landschap kan vergeleken worden met het huidige waddengebied, met kreken en geulen, zandplaten en hoog opgeslibde delen (schorren). De schorren waren geschikte woonplaatsen.

Middeleeuwen en nieuwe tijd

Omstreeks 800 werden verspreid in het landschap zogenaamde stelbergen of hollestellen aangelegd. Dit zijn kunstmatig opgeworpen hoogten op een schor die bij hoog water toevlucht boden. Vaak dienden ze als zoetwaterreservoir. Ten noorden van Sint Philipsland, in buitendijks gebied, ligt nog steeds de Bruinisser Stelberg. Elders in Zeeland liggen er nog enkele, die intussen zijn ingedijkt.

Vanaf circa 1100 werden op Tholen de schorren van Scherpenisse, Schakerloo en Stavenisse bedijkt. Afdamming van kreken, gevolgd door bedijking gebeurde ook regelmatig, zodat de gebieden geleidelijk aan elkaar groeiden. Vanaf de 13de eeuw veranderde het karakter van de dijkaanleg. De meeste dijken werden aangelegd om nieuw land op de zee te winnen (offensieve bedijking).

Vermoedelijk kwam tussen 1221 en 1252 de oudste aandijking tot stand: de polder Vijftienhonderd Gemeten. Vervolgens werden in respectievelijk 1256 en 1310 de Oud-Strijenpolder en Nieuw-Strijenpolder ingedijkt. Tussen 1300 en 1400 volgden onder meer Middelland- en de Noordpolder van Sint Maartensdijk, gevolgd door de inpoldering van de Oud-Vossemeerpolder (1411), de Kerkepolder (1450) en de Hikkepolder (1470, opnieuw bedijkt in 1561). Eind 15de eeuw bestond Tholen aldus uit drie eilanden, die door verlanding en afdamming van kreken uiteindelijk met elkaar verbonden raakten, hoewel door stormvloeden ook land verloren ging, zoals de Altekleinpolder en Brodeloospolder in respectievelijk 1720 en 1750. De strijd met het zeewater is duidelijk waarneembaar in het grote aantal dijken en flinke wielen, restanten van doorbraakgaten. Op Tholen liggen onder meer de Geulsche Welle en Het Diepe Gat nabij de Oud-Kempenshofstede Polder, en De Weel ten noordwesten van Sint Maartensdijk. Naast wielen, komen op Tholen inlaagdijken voor: teruggelegde dijken op plekken waar de oude dijk te zwak was geworden. Inlaagdijken liggen aan de zuidzijde van het eiland in de Scherpenisse Polder en aan de noordwestzijde nabij Stavenisse. Vaak werd uit de inlagen klei gehaald om de zee- of inlaagdijk mee te versterken. Doordat de klei in stroken werd verwijderd ontstonden langgerekte plassen of greppels die van elkaar werden gescheiden door dammetjes.

Aan de achterzijde van de inlaag liep meestal een afwateringssloot. De afgegraven klei werd met karren afgevoerd, vandaar de naam karrenvelden. De kreekruggen op het oudland van Tholen waren geschikt als bouwland, terwijl de poelgronden gebruikt werden als grasland.

In de nieuwe polders, die hoger liggen dan het oudland, kwam voornamelijk bouwland voor. Dijkbeplantingen dateren voornamelijk van na de watersnoodramp van 1953. Op Tholen liggen verspreid acht korenmolens, waarvan de Korenmolen de Molendijk te Sint Annaland (1684-1685) de oudste is.

Sint Philipsland was in de 15de eeuw nog niet bedijkt. Wel was de mens actief op de slikken en schorren, zoals blijkt uit de aanwezigheid van Bruinisser Stelberg. In 1486 werd octrooi gegeven voor de bedijking van de polder Sint Philipsland, die in 1491 tot stand kwam. Overstromingen in 1509, 1530 en 1532 maakten de polder lange tijd onbewoonbaar. In 1644 werd opnieuw octrooi gegeven door de Staten van Zeeland voor de bedijking van het eiland, waarna de Oude Polder van Sint Philipsland tot stand kwam. De polder wordt gekenmerkt door een rechthoekige verkaveling.

Aan de zuidoostzijde kwam het dorp Sint Philipsland tot ontwikkeling, een voorstraatdorp met kerkring. Oostelijk hiervan werd in 1776 de Henriëttepolder ingedijkt. Ten noorden van de Oude Polder lag tot ver in de 19de eeuw een uitgestrekt schorrengebied dat werd doorsneden door de brede en diepe Bruintjeskreek.

Dit schorrengebied, met uitzondering van de kreek, werd in 1847 drooggelegd door Willem Frederik del Campo. De nieuwe polder kreeg de naam van zijn vrouw: Anna Jacobapolder. Het gedeelte ten zuiden van de kreek kreeg de naam van de toenmalige burgemeester: Kramerspolder. Del Campo ontwierp ook de Willempolder, ten westen van de Anna Jacobapolder in 1859.

Ten slotte zorgde hij voor de aanleg van een 650 meter lange dam voor de zuidelijke monding van de Bruintjeskreek. Ruim 70 jaar heeft deze dam dienst gedaan als slibvanger totdat in 1936 de Abraham Wissepolder kon worden bedijkt. Door de aanleg van de Slaakdam in 1884 werd Sint Philipsland verbonden met Brabant. Ook deze dam bevorderde de opslibbing, waardoor in 1907 de Prins Hendrikpolder tot stand kwam. De polder ligt gedeeltelijk in Brabant. Vanaf de Slaakdam loopt een weg richting het gehucht Sluis.

Aan de westkant van de Anna Jacobapolder lag een uitwateringssluis en een getijdenhaven, die in 1900 werd vervangen door de huidige haven. Bij de nieuwe haven ontstond een klein gehucht, genaamd Sluis, dat diende als huisvesting voor het personeel van de Rotterdamsche Tramweg-Maatschappij. De tramverbinding bestond tot 1953; met de opening van de Philipsdam in 1988 werd de pontveer overbodig.

In 1882 werd bij de restanten van oude kreken een eendenkooi aangelegd. De kooi bestaat uit een kooiplas en enkele met riet omzoomde sloten. Het geheel is omringd door bebossing. In 1984 is de kooi hersteld.

Recente ontwikkelingen

De stormvloed van 1906, waarbij met name Tholen onderliep, resulteerde in een systeem van dijkverhogingen met muraltmuurtjes (genoemd naar ir. R.R.L. de Muralt van het Waterschap Schouwen), bijvoorbeeld op de Pluimpotzeedijk te Scherpenisse. Bij de overstromingen in 1953 liep meer dan de helft van Tholen en geheel Sint Philipsland onder. Er vielen in totaal dan meer dan honderd doden in de regio.

Door de ramp verziltte de bodem en stierven bomen en andere vegetatie af. Als reactie op de watersnoodramp werd hetzelfde jaar de Herverkavelingswet Noodgebieden uitgevaardigd, wat leidde tot drastische veranderingen in het landschap. Na het dichten van de dijken, begon men met de aanleg van nieuwe wegen en waterlopen en het diepploegen en egaliseren van de verzilte poldergebieden. De oude percelering werd vervangen door een moderne indeling. De gemiddelde perceelsgrootte werd hierdoor verdrievoudigd en verschillen in percelering tussen oud en nieuw land verdwenen. Door verlaging van het grondwaterpeil kwam meer grond beschikbaar voor de akkerbouw. Nadien zijn er meerdere ruilverkavelingen met en administratief karakter uitgevoerd, met minder gevolgen voor het landschap.

Ruilverkaveling Oppervlak (ha) Periode % in regio
Tholen 12025 0 - 0 99,4%
Sint Annaland1 3141 1992 - 1999 100,0%
Oud-Vossemeer1 2573 1995 - 2007 100,0%
Poortvliet1 2767 1994 - 2005 100,0%
Stavenisse1 2662 1993 - 2001 100,0%
Sint-Philipsland1 1904 1991 - 1998 100,0%
1.Ruilverkaveling met een administratief karakter


De watersnoodramp van 1953 leidde tot de aanleg van de Deltawerken. Daarbij werd in 1973 tussen Tholen en Sint Philipsland de Krabbenkreekdam aangelegd, gevolgd door de stormvloedkering in de Oosterschelde. Daartoe werden compartimenteringswerken gebouwd: de Philipsdam (1976-1987) en Oesterdam (1977-1988).

De water- en verblijfsrecreatie is tegenwoordig van grote betekenis voor de regio, zoals in heel Zeeland het geval is. De verbeterde bereikbaarheid is hiervan een belangrijke oorzaak.

Specifieke thema’s

Steden en dorpen

Op Tholen liggen Sint Maartensdijk en Tholen. Op de zeedijk van de Vijftienhonderd Gemeten ontstond de nederzetting Tholen, genoemd naar de tol op de Eendracht. In de 14de eeuw werd de plaats versterkt en kreeg het stadsrechten. Ten noorden van het dorp lag kasteel van de heer van Borssele. In de eerste helft van de 19de eeuw werden een Stadsplantsoen en Zwitserse Wandeling aangelegd.

Aan de noordwestzijde van de kreek de Pluimpot kwam vanaf 1250 de nederzetting Haestinghen tot ontwikkeling, dat later bekend werd als Sint Maartensdijk. Destijds had de nederzetting, met zijn haven en markt, een stedelijk karakter en omstreeks 1485 verwierf Sint Maartensdijk stadsrechten. Tholen en Sint Maartensdijk zijn beide beschermde stadsgezichten.

Het oudste dorp in de regio is het kerkringdorp Poortvliet dat rond de 12de eeuw is ontstaan. Een kerkringdorp bestaat uit op een centraal gelegen kerkhof gebouwde kerk met een ring van bebouwing eromheen. Van recenter datum zijn de voorstraatdorpen als Stavenisse, Sint Annaland en Scherpenisse. De bebouwing werd neergezet aan de voorstraat, die meestal loodrecht op de dijk werd aangelegd. Eventuele dorpsuitbreidingen werden gerealiseerd door parallel aan de voorstraat een of twee achterstraten te leggen. Soms kreeg een voorstraatdorp een kerkring aan het einde van de voorstraat, zoals Sint Annaland (1476). Voorstraatdorpen waren overwegend niet-agrarisch van karakter. De boerderijen lagen buiten de dorpen, temidden van het bijbehorende land.

Ten zuiden van Tholen, op het toenmalige eiland Schakerloo, lag reeds in de 13de eeuw een kunstmatig opgeworpen hoogte waarop een kapel was gesticht. Deze hoogte resteert (met begraafplaats) nog in het huidige landschap bij het gehucht Oudeland.

Literatuurlijst

  • Bos, K. en J.W. Bosch, 2017. Landschapsatlas van de Oosterschelde. Spiegel van verleden, venster op toekomst. Koudekerke.
  • Hollestelle, A, 1975. Geschiedkundige beschrijving van Tholen naar de oorspronkelijke bronnen en de plaatselijke gesteldheid van het land. 2e druk. St. Annaland.
  • Kraker, A.M.J. de, 2002. De Westerschelde, een water zonder weerga. Kloosterzande.

Structuurdragers

Landschapsvormende functie Elementen en structuren in het huidige landschap - Sint Philipsland en Tholen
Algemeen Sporen van strijd tegen het water: dijkringen, inbraken en wielen, kreken
Onderscheid oudland (kreekruggen en poelen) – nieuwland. Dit alles verminderd na ruilverkaveling (zie landbouw)
Open polderlandschap, op dijken populieren
Kanalen naar zee met gemalen om polders droog te houden
Landbouw Rationele, blokvormige verkaveling in de polders na ruilverkavelingen
Buitendijkse hollestelle Bruinisser Stelberg
Oudland: op kreekruggen bouwland, op poelgronden grasland
Nieuwland: voornamelijk bouwland
Wonen Voorstraatdorpen en lintdorpen
Historische stadjes Sint Maartensdijk en Tholen
Waterstaat Dijken buitenwateren, sommige met Muraltmuurtjes
Dammen Deltawerken (Slaakdam, Philipsdam, Oesterdam)
Inlaagdijken (o.a. Scherpnisse en Stavenisse)
Dijkringen
Buitendijkse slikken
Uitwateringssluizen en gemalen
Wielen
Verdronken stad Reimerswaal
Defensie Vliedbergen, o.a. Westkerkseberg
Bolwerken Tholen
Forten Eendrachtsstelling (17de eeuw)
Kasteel Sint Maartensdijk
Delfstoffenwinning Karrenvelden
Verkeer Schelde-Rijnkanaal
(vml) veerhaven Anna Jacobapolder
N286 en N257
Recreatie/sport Watersportvoorzieningen

Over Panorama Landschap

Panorama Landschap beschrijft het karakter van het Nederlandse landschap in 78 regio’s en biedt hiermee inspiratie voor ruimtelijke ontwikkelingen. Panorama Landschap geeft voor heel Nederland -in 78 regio’s en een apart artikel over de grote wateren- een korte karakterschets van de geschiedenis van het landschap, vanuit het perspectief van eeuwenlange veranderingen. Deze landschapskarakteriseringen bevatten geen waardering voor het landschappelijke erfgoed, of een uitputtende inventarisatie van allerlei elementen en patronen. Het zijn kleine biografieën, gericht op de genese (wordingsgeschiedenis) van het landschap: van de prehistorie tot het heden.

Tekst: Edwin Raap. Foto’s: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, tenzij anders vermeld.
Aan dit artikel kunnen geen rechten worden ontleend.

U kunt op deze kennisbank reageren via het reactieformulier.

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 10 jan 2023 om 04:06.