Panorama Landschap - Tielerwaard en Neder-Betuwe

Introductie

Een regio in het rivierenlandschap. De dorpen ligt kort op elkaar op de oeverwal. In de uiterwaarden vond in het verleden steenfabricage plaats. Tegenwoordig zijn het vooral natuurgebieden. In de kommen komen recreatiegebieden naast landbouwgebieden voor. Tiel is de grootste stad.


Deze regiobeschrijving maakt deel uit van Panorama Landschap - Karakterisering van het Nederlandse landschap in 78 regio’s.
Op de interactieve kaart van Panorama Landschap zijn alle regio's terug te vinden.

Luchtfoto van het wiel van Bassa. Meer met weiland en (snel(weg eromheen.
Afb. 1. Wiel van Bassa. Foto: Paul Paris
Foto van een boomgaard in de herfst in Beusichem.
Afb. 2. Beusichem. Foto: Paul Paris
Stadaanzicht van Buren. Voor de huizenrij staat een stadsmuur met een grasveld ervoor. Rechts is een kerkje te zien.
Afb. 3. Buren. Foto: Paul Paris
De Diefdijk. Over de dijk loopt een weg. Tegen de dijk aan staan schapen te eten. Rechts beneden ligt water. In de verte is een gele brug te zien.
Afb. 4. Diefdijk. Foto: Paul Paris
Eendenkooi. Waterstroom overkapt met een net. Links van het water staat een rieten muurtje. Rechts van het net groeien planten.
Afb. 5. Waardenburgse Kooi (eendenkooi). Foto: Adriaan Haartsen
Kaart van Tielerwaard en Neder-Betuwe.
Afb. 6. Tielerwaard en Neder-Betuwe

Karakteristiek

De regio kent een lange bewoningsgeschiedenis. De inrichting van het huidige landschap dateert uit de middeleeuwen, waarbij veel dorpen op korte afstand van elkaar liggen op de hogere delen van het landschap. De omgang met het binnen- en buitenwater is bepalend geweest voor de wijze van inrichting van het gebied.

Veel sporen getuigen van de strijd tegen het water. Er komen middeleeuwse kerken en kastelen voor, alsmede T-boerderijen, wielen (doorbraakkolken) en kronkelige wegen. Op de hogere oeverwallen en fossiele stroomruggen lagen vroeger de akkers en boomgaarden. De uiterwaarden waren weidegronden voor het vee. De komgronden waren zo drassig dat het alleen als hooiland gebruikt kon worden. Daar liggen ook eendenkooien en grienden.

Het onderscheid tussen de diverse onderdelen van het landschap is tegenwoordig nog herkenbaar, maar door ontwikkelingen in landbouw, de ruilverkavelingen, infrastructuur en groei van nederzettingen en bedrijventerreinen is dit wel verminderd.

De kommen zijn de meest open delen, waarin enkele grotere recreatiebossen voorkomen, zoals het Lingebos, aangelegd ten tijde van de ruilverkaveling. De dijken zijn sinds hun aanleg voortdurend opgehoogd; een proces dat in onze tijd doorgaat. Vanaf de 19de eeuw is op grote schaal klei gewonnen voor de baksteenfabricage, wat in het landschap te herkennen is aan baksteenfabrieken en plekken waar de klei afgegraven werd.

Tegenwoordig zijn de uiterwaarden in gebruik als natuurgebied en voor de waterrecreatie. Door de regio lopen spoorlijnen, snelwegen en waterwegen, die elkaar in de regio kruisen. Te noemen vallen de A2 en de A15 – die elkaar treffen bij Deil – de Betuwelijn, het Amsterdam-Rijnkanaal en de spoorlijn Utrecht- ’s-Hertogenbosch. De centrale ligging wordt hiermee onderstreept.

In Dodewaard stond één van de twee kerncentrales van ons land. Deze is sinds 1997 niet meer in bedrijf. Er vlakbij staat nog wel een verbindingsstation, waarvandaan meerdere 150kV hoogspanningsleidingen beginnen en uitwaaieren. In de regio ligt het meest karakteristieke deel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, bestaande uit meerdere forten en groepsschuilplaatsen, inundatiesluizen en inundatiekanalen. De grootste nederzettingen zijn Geldermalsen, Tiel en Culemborg. Bij deze plaatsen, maar ook langs de A2 bij Haaften liggen flinke bedrijventerreinen. Historische stadjes zijn Buren, Asperen en Heukelum.

Ontstaan van het natuurlijke landschap

Pleistoceen

Door de landijsbedekking in de voorlaatste ijstijd werden de stuwwallen in ons land gevormd. Daardoor werden de grote rivieren gedwongen naar het westen af te buigen, wat de loop van de grote rivieren tot op de dag van vandaag verklaart. Afzettingen uit deze tijd liggen diep onder het huidige oppervlak.

Holoceen

Circa 10.000 jaar geleden kwam er een eind aan de laatste ijstijd en begon het warmere holoceen. Het karakter van de grote rivieren veranderde daardoor. In plaats van vlechtende rivieren werden het meanderende rivieren. In het dal tussen de heuvels van de Utrechtse Heuvelrug werd rivierklei afgezet. De rivieren gingen behalve zand ook klei aanvoeren en afzetten. Dit gebeurde echter niet overal in gelijke mate. Vlak bij de nog onbedijkte rivieren werden de grofste korrels neergelegd. Hierdoor ontstonden aan weerskanten van de rivier relatief hooggelegen oeverwallen.

Twee oeverwallen aan weerszijden worden een stroomrug genoemd. Verder van de rivier af en kwamen de fijnere deeltjes in lagere delen tot bezinking: de komklei. Door het voortdurend afzetten van klei en zand heeft de rivier de neiging om zijn stroomrug steeds verder op te hogen. Op een gegeven moment brak de rivier door de stroomrug heen, en verliet zijn bedding om een nieuwe koers te volgen. De oude stroomrug bleef dan als een fossiele stroomrug in het landschap liggen. In de regio liggen diverse van deze stroomruggen. Sommige zijn zo oud dat ze later overdekt zijn met rivierklei, andere liggen nog als lage ruggen aan het oppervlak. De stad Buren ligt op een fossiele stroomrug.

De afwateringsrichting van de Rijn is in de loop van de afgelopen duizenden jaren steeds meer naar het zuiden verlegd. In de Romeinse tijd mondde de hoofdtak van de Rijn via de huidige Kromme en Oude Rijn bij Katwijk uit in de Noordzee. Na de Romeinse tijd werden de Lek en de Waal de belangrijkste afvoertakken. Bij Tiel splitste de Waal zich. De noordelijke tak, de Linge, transporteerde aanvankelijk veel meer water dan de zuidelijke. Daarom heeft de Linge brede oeverwallen, die niet passen bij zijn huidige bescheiden omvang.

De oeverwallen in het westelijke rivierengebied zijn minder breed dan de kommen, die naar het westen toe steeds groter worden. Grote kommen liggen tussen Culemborg en Beesd en in de Tielerwaard. In het centrum van de komgebieden kon het overstromings- en neerslagwater moeilijk weg en trad veenvorming op. Het veen is later bedekt met een laag komklei.

Landschappenkaart

De regio Tielerwaard en Neder-Betuwe ligt in zijn geheel in de Rijn-Maasdelta. Als landschapszones worden onderscheiden stroom- en crevasseruggen, overstromingsvlakten en uiterwaarden. Plaatselijk, vooral in het westen komen overslaggronden en veenvlakten voor.

Bewoningsgeschiedenis

Prehistorie en Romeinse tijd

De vroegste bewoningssporen in de regio dateren uit de nieuwe steentijd (5300-2000 v.Chr.). De woonplaatsen uit deze tijd bevonden zich op stroomruggen en oeverwallen van rivieren. Dat waren de enige plaatsen waar men min of meer veilig was voor overstromingen. Ook nederzettingen (en akkerland) uit latere perioden liggen hoog en droog net als (de kernen van) de tegenwoordige dorpen en steden. In de late ijzertijd (250-0 v.Chr.) en de Romeinse tijd behoorde de Betuwe tot de dichtstbevolkte gebieden van Nederland.

Middeleeuwen en nieuwe tijd

Na de Romeinse tijd liep de bevolking terug, maar bleef de regio bewoond. Dorpsnamen als Tricht, Rumpt, Enspijk, Est en Beesd wijzen op een Romeinse of zelfs pre-Romeinse oorsprong. Vanaf de 8ste eeuw werden nieuwe nederzettingen in het gebied gesticht en het aantal inwoners op de stroomruggen groeide. De nederzettingen kwamen dicht bij elkaar te liggen, gemiddeld op enkele kilometers afstand. Op de oeverwallen kwam een onregelmatige, blokvormige percelering tot stand van akkers en boomgaarden. Plaatselijk ontstonden langgerekte, smalle akkers. Deze waren met de ploegen van die tijd makkelijker te bewerken dan vierkante. Uit deze tijd stammen de kenmerkende kromakkers: langwerpige percelen met een merkwaardige kromming. Opmerkelijk is dat het midden van die akkers ongeveer 20-25 centimeter hoger ligt dan de randen.

De oeverwallen en stroomruggen waren door hun hogere ligging en door hun goede bodemkundige eigenschappen de meest intensief benutte delen van het land. De akkers lagen vaak in clusters bij elkaar: de eng of enk. Al in de middeleeuwen was de Betuwe bekend als fruitleverancier.

In de 10de eeuw ging men er toe over de minder aantrekkelijke gronden te ontginnen: de veengebieden en de komgronden in het rivierengebied. Dit gebeurde door sloten te graven haaks op de rivieren om de oeverwallen en de erachter gelegen kommen te ontwateren. De achtergrens van het ene ontginningsblok werd vaak gebruikt als ontginningsas van het volgende blok, zoals het geval was bij Culemborg. De kommen werden extensief gebruikt als hooiland, weiland of broekbos. Er ontstond een nederzettingspatroon van langgerekte dorpen en buurtschappen met loodrecht daarop de lange, smalle kavels. Vanaf de 11de eeuw ontstonden in het westen systematische ontginningen op gezag van de landsheer. Dit waren cope-ontginningen, waartoe we onder meer Lanxmeer en Voorkoop bij Culemborg kunnen rekenen. Voor de afwatering van deze gebieden werd de Bisschops Graaf aangelegd, die het water naar de Linge afvoerde.

Grasland trof men ook aan in de uiterwaarden. Bij hoogwater in het voorjaar overstroomden (en overstromen nog steeds) de uiterwaarden en het slib vormde een natuurlijke bemesting. Dit leverde uitstekend grasland op voor het fokken van paarden, wat tot in de 20ste eeuw plaatsvond. Op tal van plaatsen in het rivierengebied worden vanouds paardenmarkten gehouden, zoals in Beusichem. Deze traditie gaat terug tot in de 15de eeuw. In de uiterwaarden kwam in de 19de eeuw de kleiwinning voor de fabricage van baksteen opzetten. Overal in dit gebied vinden we daar nog sporen van, zowel in de vorm van nog functionerende fabrieken als in de vorm van restanten van bedrijfsgebouwen en kleiputten.

In de late middeleeuwen ontwikkelden zich twee dorpsvormen in het rivierengebied: het ronde en het gestrekte dorp. Het ronde dorp had een onregelmatige, maar in hoofdzaak ronde structuur. Bij het gestrekte dorp staan de boerderijen merendeels naast elkaar langs twee of soms drie parallelle wegen, die vorksgewijs op elkaar aansluiten. De vorm werd bepaald door het reliëf ter plaatse: zijn er brede oeverwallen, dan ontstonden ronde dorpen, op smalle ontwikkelden zich gestrekte dorpen. In de ronde dorpen is er een brink aanwezig, zoals in Est, Enspijk en Rhenoy. Enspijk en Waardenburg hebben nog een dobbe, een drinkvijver voor het vee. Vanuit de brinken liepen brede paden, veedriften, naar de gemeenschappelijke weidegronden. De straatnaam ‘Brede Straat’ slaat nog op deze veedriften, Opmerkelijk is dat veel dorpen een brede straat of pleinvormige ruimte hebben. Hier werden in vroeger tijd de jaarmarkten gehouden. We vinden ze onder meer in Beesd, Gellicum. Beusichem en Erichem.

Enkele dorpen groeiden uit tot een stad[1]: Stadstichting in het grensgebied van Utrecht, Holland en Gelre kwam veelvuldig voor, in de hoop de eigen machtsbasis daarmee te kunnen versterken. Heukelum, Asperen en Buren (en buiten dit gebeid, maar wel in de nabijheid: Leerdam en Gorinchem). Heukelum, Asperen en Buren waren alle ooit ommuurd, kennen een regelmatig stratenpatroon en hadden stadspoorten, maar tot grote steden wisten ze zich niet te ontwikkelen. Buren is bekend omdat het Nederlandse staatshoofd tevens Graaf van Buren is.

Waterstaat

Omstreeks 1300 was nagenoeg het hele rivierengebied in cultuur gebracht en waren langs de grote rivieren dijken tot stand gekomen. Aanvankelijk bestond de bescherming uit lage kaden (zijdwendes en achterkaden) die rondom ieder afzonderlijk ontginningsblok werden aangelegd. Nadien werden doorgaande dijken langs de rivieren aangelegd. De karakteristieke indeling van het riviergebied in uiterwaarden – oeverwallen met dijken – en komgronden dateert van deze tijd. Dit betekende geenszins dat daarmee de problemen met het buiten- of binnenwater tot het verleden behoorden. Die waren in de loop der tijd alleen maar toegenomen. Door de aanleg van de dijken verminderde alleen de frequentie van de overstromingen. Bij een dijkdoorbraak echter – die kwamen veelvuldig voor, getuige de vele wielen in de regio – was de op dat moment ontstane schade veel groter dan voorheen. Daarom liggen de weinige boerderijen in de komgebieden vaak op terpen, die dus van na de bedijking dateren.

Een voorbeeld hiervan ligt ten zuiden van de spoorlijn Geldermalsen-Tiel aan de Brede Straat. Ook aan de Bommelweg liggen verschillende boerderijen op een verhoging. Tot in de 19de eeuw werden op sommige plaatsen vluchtheuvels opgeworpen, die als toevluchtsoord voor hele dorpen dienden. We vinden ze onder meer in Beesd, Est en Meteren.

Een andere manier om zich tegen hoog water te beschermen was het bouwen van vloedschuren (een hoger dan het woonhuis gelegen stal al of niet met verhoogde vloer) en hoge huizen (waar de woonvertrekken zich op de eerste verdieping bevinden). Vaak was de waterdruk na een doorbraak zo groot, dat de Lingedijken stroomafwaarts bezweken. Daarom lag bij Geldermalsen een overlaat in de Lingedijk om het water in de Tielerwaard te laten stromen zodat het via het bestaande stelsel van weteringen kon worden afgevoerd. Bij Asperen lagen ook twee overlaten in de Lingedijken, die water dat tegen de Diefdijk (zie verder) opstuwde afleidden naar de westelijke punt van de Tielerwaard, alwaar het geloosd werd op de Waal.

De komgronden konden door de aanleg van de dijken steeds moeilijker hun overtollige water kwijt. Daarom werden er weteringen en sluizen aangelegd. De graaf van Gelre nam hiertoe in de 14de eeuw het initiatief. Soms werden bestaande riviertjes gebruikt, zoals het riviertje de Mark, dat bij Heesselt begon en door de kom van de Tielerwaard liep. De meeste weteringen waterden af op de Linge. Omstreeks 1300 was deze bij Tiel afgedamd, waardoor de waterstand verlaagd was en het interessant werd om de afwatering van de verschillende polders naar de Linge te verleggen, ook als ze aan de Lek of de Waal lagen.

Ondanks de aanleg van de weteringen bleven de kommen met wateroverlast kampen, vooral in de winter. Het bleven weinig intensief gebruikte gebieden, die als hooiland gebruikt werden. Ook lagen er eendenkooien en grienden.

De aanleg van dwarsdijken, zoals de Diefdijk (1284, op de grens van Holland en Gelre) bemoeilijkte de afwatering verder. Ze hielden overstromingswater van stroomopwaarts gelegen gebieden tegen, zodat natuurlijk afvloeien niet kon plaatsvinden en het water erg lang kon blijven staan. De Diefdijk op zijn beurt is ook enkele malen doorgebroken, waarvan enkele wielen getuigen. Er ontwikkelde zich natuurwaarden langs de dijk, waarvan een deel nu als Natura 2000-gebied beschermd is (Lingegebied en Diefdijk-zuid).

Natuurlijke waterlossing was in de loop van de 15de eeuw niet meer mogelijk. Daarop schakelde men over op molenbemaling.

Hiervoor werd de waterstaatkundige structuur opnieuw aangepast door molenweteringen te graven. Molens werden gebouwd en bijvoorbeeld de Culemborgse Vliet werd ingericht als boezemgebied voor de tijdelijke opvang van het polderwater voordat het werd geloosd bij lage waterstanden op de Linge. In de 19de eeuw verbeterde de situatie met de komst van stoom-, diesel- en elektrische gemalen. Pas door ingrepen in de waterhuishouding tijdens de ruilverkavelingen zijn de komgebieden optimaal voor de landbouw ingericht.

Recente ontwikkelingen

Met name de jaren 1960 en 1970 zijn ruilverkavelingen uitgevoerd, waardoor het landschap ingrijpend is veranderd. Het grondwaterpeil is verlaagd, zodat de boeren beter uit de voeten konden op de komgronden, en er werden meer dan 120 nieuwe boerderijen in de voorheen lege komgebieden gebouwd. De percelering werd ook gewijzigd zodat beter bewerkbare percelen ontstonden.

De kromakkers zijn toen voor een groot deel verdwenen en moeilijk tot niet meer herkenbaar. De oude indeling in grote blokken bleef over het algemeen gehandhaafd. Aanplant van bomen langs wegen in een regelmatige lijn en van dezelfde ouderdom (hoogte) verraadt een landschappelijke aankleding van de ruilverkaveling. Nieuwe watergangen werden gegraven, bestaande werden verdiept. Op verschillende plekken, veelal de gronden die voor de landbouw het minst geschikt waren, werden natuur- en recreatieterreinen aangelegd. Het Lingebos is hiervan een goed voorbeeld. Recentelijk is hiernaast het golfterrein The Dutch gerealiseerd.

Veel van de karakteristieke hoogstamboomgaarden zijn verdwenen om plaats te maken voor beter te bewerken laagstammen. Langs de Linge liggen nog wel hoogstamboomgaarden, die jaarlijks in de bloesemtijd veel toeristen trekken. De laatste decennia hebben ook de glastuinbouw en de (snij)bloementeelt een opmars gemaakt in de Nederbetuwe.

Ruilverkaveling Oppervlak (ha) Periode % in regio
Over Betuwe-Noord 4216 1971 - 1986 4,7%
Over Betuwe-Zuid 7436 1961 - 1973 10,3%
Tielerwaard-West 12776 1958 - 1972 95,1%
Lek en Linge 7858 1969 - 1986 100,0%
Mauriksche Wetering 4554 1948 - 1958 100,0%
Ochten-Dodewaard 1037 1947 - 1959 100,0%
Echteld-Lienden 6515 1953 - 1968 100,0%
Kesteren-Opheusden 605 1950 - 1959 100,0%
Avezaath-Ophemert 6745 1978 - 2000 100,0%

Op sommige plekken, zoals in Ochten-Opheusden, heeft vanaf de jaren 1990 voor een tweede maal een landinrichting plaatsgevonden. Gelijktijdig met en soms als onderdeel van de ruilverkavelingen werden wegen aangelegd, zoals de A15, die door de komgronden loopt en de N320 en N323, die de Waal oversteekt via de Prins Willem-Alexanderbrug.

Door de boerderijverplaatsing kwamen in de dorpen gebouwen vrij. Dit vormde het begin van een toeloop van forensen naar de regio. De dorpen en steden in de Nederbetuwe breidden zich dan ook sterk uit na de Tweede Wereldoorlog. In Geldermalsen, Culemborg en Tiel zette de groei al in de 19de eeuw in, mede door de ligging aan het spoor en/of water. Door de gunstige ligging op het kruispunt van snelwegen en de nabijheid van grote bevolkingscentra, is de Nederbetuwe de afgelopen decennia een interessante vestigingsplaats voor distributiecentra geworden. Er liggen dan ook enkele grote bedrijventerreinenlangs de snelwegen. De Betuwelijn vormt de laatste toevoeging aan de bestaande infrastructuur in de regio.

Na de bijna-watersnoden van 1993 en 1995 is een begin gemaakt met versnelde versterking van de rivierdijken. Dit Delta-programma Grote Rivieren is gevolgd door het nog steeds in uitvoering zijnde programma Ruimte voor de Rivier, dat er op is gericht om het waterpeil van de grote rivieren bij hoogwater te verlagen. Daartoe zijn op veel plekken kribben verlaagd, uiterwaarden afgegraven, belemmeringen opgeruimd en dijken teruggelegd. In de regio zijn enkele dijkverbeteringsprojecten uitgevoerd. Bij veel projecten zijn ook nieuwe natuurgebieden gecreëerd.

Door de groei van de infrastructuur, bedrijventerreinen, expansie van de nederzettingen en de opschaling van de landbouw, zijn de samenhang van de verschillende onderdelen in het landschap en vooral de openheid verminderd.

Specifieke thema’s

Steden

Tiel (41.500 inwoners) bestond al in de Romeinse tijd als Theole. Het lag op de splitsing tussen Waal en Linge. In de vroege middeleeuwen was het een belangrijke havenplaats. Het werd diverse malen door de Noormannen aangevallen, maar telkens bouwde men de stad weer op. Rond het jaar 1000 werd de grootste bloei bereikt en maakte Tiel deel ui van de Hanze. Eind 12de eeuw volgden stadsrechten, waarop de stad werd ommuurd en van grachten voorzien. Vanaf de 15de eeuw werd de rol als havenstad steeds meer overgenomen door de Hollandse handelssteden. Tiel viel terug tot een stadje van regionale betekenis, tot zich in de vorige eeuw enige industrie ging vestigen. De bekende fruitverwerkende industrie van de Betuwe wordt nog steeds met de stad verbonden: Flipje Tiel. Bij Tiel eindigt het Amsterdam-Rijnkanaal, wat tot de vestiging van nieuwe industrie leidde.

Aan weerszijden van het kanaal liggen bedrijventerreinen. Tiel is thans het verzorgingscentrum van het Rivierengebied. De stad is na 1945 flink gegroeid. De laatste uitbreiding is de wijk Passewaaij.

Culemborg (27.500 inwoners) is ontstaan bij het verdwenen kasteel van Beusichem (1275). Het kreeg in 1318 stadsrechten, waarna de stad werd ommuurd. In 1370 en 1390 volgden uitbreidingen naar het noorden en zuiden, waardoor een ‘driestad’ ontstond.

Op enkele plaatsen aan de westkant van de stad zijn nog resten van de 14de-eeuwse stadsmuren te vinden. Culemborg was een vrijstad, waar vrijmarkten werden gehouden. Het stadje had een vroeg-industrieel karakter, onder meer doordat er zijdelint werd gefabriceerd. Met de aansluiting op het spoor in 1868 volgde industriële ontwikkeling en ging de stad groeien. Met name de sigarenindustrie bloeide. Nieuw wijken als de Bloemenwijk en het Keestrakwartier werden tot 1940 gebouwd. Naoorlogse uitbreidingen betroffen onder meer Terweijde en Parijsch. Richting de A2 is een groot bedrijventerrein aangelegd, langs de N320.

Defensie

Vrijwel elk dorp had een kasteel, sommige dorpen hadden er meerdere. Veel van deze kastelen zijn afgebroken. Overgebleven zijn kasteel Heukelum, kasteel Waardenburg, kasteel Echteld, kasteel Neerijnen en kasteel Soelen. Van het nabijgelegen Aldenhaag is alleen de slotgracht aanwezig.

Nabij Beesd ligt het ruim 900 hectare grote landgoed Heerlijkheid Mariënwaerdt, dat teruggaat tot de 18de eeuw. Het is tegenwoordig een populaire wandelbestemming.

De Nederbetuwe ging in de 19de eeuw deel uitmaken van de landsverdediging met de aanleg van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De Diefdijk kreeg een belangrijke waterkerende functie in de linie. In de Oude Hollandse waterlinie was de Diefdijk de oostgrens van de inundatiegebieden in de Vijfherenlanden en de Alblasserwaard. Dit werd aangepast met de aanleg van het Werk aan het Spoel, toen water ten oosten van Diefdijk kon worden ingelaten. In de Nieuwe Hollandse Waterlinie vormde de Diefdijk de westelijke begrenzing van een 4 kilometer breed inundatiegebied, waarmee een gesloten watervlak van de Lek tot de Waal ontstond, slechts onderbroken door rivierdijken. Op die plaatsen (de accessen) werden forten gebouwd. Aan de Diefdijk lagen forten Everdingen, Asperen en Nieuw Schaik.

Het Werk aan het Spoel is enkele malen uitgebreid. De doorgaande weg liep dwars door het fort heen, maar kon worden afgesloten. Het verkeer werd omgeleid over het dijkje ten zuiden van het fort. Dit dijkje is nog gedeeltelijk aanwezig. Werk aan de Spoel is vanaf 2009 gerestaureerd en fungeert thans als cultureel centrum met diverse horeca.

Fort Everdingen (1844-1849, verbeterd 1883-1887) lag strategisch op het kruispunt van de Lekdijk en de Diefdijk. Nabij het fort kon water worden ingelaten. Bij de Diefdijk ligt een reeks groepsschuilplaatsen aan de voet van de dijk, direct ten zuiden van Fort Everdingen. Deze groepsschuilplaatsen zijn aangebracht in 1939-1940. In de buurt staat een betonnen muur op poten in het weiland. Dit was een kogelvanger die bij een schietbaan hoorde die hier vroeger heeft gelegen.

Bij Dalem en Vuren lagen inundatiesluizen om water uit de Waal rechtstreeks in de Tielerwaard te laten lopen. Bij Tiel werd een inundatiesluis gebouwd waardoor water via een inundatiekanaal naar de Linge gebracht kon worden in geval van laag water op de Waal. Bij Asperen konden waaiersluizen water uit de Linge in de beide kommen inlaten. Het zuidelijke inundatiegebied werd verdedigd door de fort Vuren en het fort aan de Nieuwe Steeg. Dit laatste is tegenwoordig het Geofort. De Nieuwe Hollandse Waterlinie wordt in 2019 voorgedragen voor de Werelderfgoedlijst van de Unesco.

Eendenkooien

In de komgebieden van de Tielerwaard en de Neder-Betuwe liggen enkele eendenkooien. Een eendenkooi is een vorm van lokjacht, waarbij de kooiker – samen met een kooikerhond en tamme eenden – wilde eenden naar de vangpijpen lokt en vangt. Een kooi bestaat uit een plas water met bos eromheen. Rondom de kooiplas liggen de vangpijpen. Het geheel is omgeven door een aarden wal. Omdat de kooien veelal in de open graslandpolders liggen zijn de kooibossen opvallende en karakteristieke elementen. In de duingebieden vormen ze groene contrasten in de glooiende randen van het duingebied. Eendenkooien zijn zeldzaam en herbergen hoge ecologische waarden. Veel eendenkooien zijn in handen van natuurbeschermingsorganisaties als Staatsbosbeheer.

Grienden

Grienden zijn stukken land, beplant met verschillende dicht op elkaar staande wilgenstoven, ook wel stobben, stommels of struiken genoemd, die periodiek (jaarlijks of om de 3 à 4 jaar) worden afgezet. Grienden komen voor in de uiterwaarden en in de natste delen van de kommen. De tenen waren belangrijk voor de mandenmakerij, de takken dienden voor boerengeriefhout en werden veel in de dijkenbouw gebruikt. Het talud van de dijk dat onder water lag werd vaak beschermd door matten van wilgenhout, die de klei op zijn plaats hielden. Doordat ze hun functie verloren hebben, zijn tal van grienden niet meer onderhouden, waardoor sommige zijn uitgegroeid tot ondoordringbare wilgenbossen, of doorplant met populieren. De grienden in het natuurgebied De Regulieren zijn de meest karakteristieke van de regio.

Literatuurlijst

  • Bosschaart, A.M.W. en P.M.M. Driessen, 1989. Terpen in de Nederbetuwe en de Tielerwaard. In: Historisch Geografisch Tijdschrift 7/ 1, 10-16.
  • Harten, J.D.H., 1997. Sporen in het landschap. Kleine historische landschapselementen in de West-Betuwe en de Vijfherenlanden. Utrecht.
  • Harten, J.D.H., 1986. Het rivierkleilandschap. In: Barends, S. (red), Het Nederlandse landschap: een historisch-geografische benadering. Utrecht, 27-37.
  • Hol, R.C., 1977. Zeshonderdvijftig jaar Neder-Betuwe. Amsterdam.
  • Lanen, R.J. van, 2017,. Changing Ways. Patterns of connectivity, habitation and persistence in Northwest European lowlands during the first millennium AD, (diss. Utrecht), Utrecht.
  • Verstraeten, A. et al, 2011, Eendenkooien in Vlaanderen en Nederland en 7 andere Europese landen, IJsselstein.

Structuurdragers

Landschapsvormende functie Elementen en structuren in het huidige landschap - Tielerwaard en Neder-Betuwe
Algemeen opbouw gebied in herkenbare zones: uiterwaarden, oeverwallen (met dijken) en komgronden
Landbouw Kromakkers
(Hoogstam)boomgaarden
Onregelmatige blokpercelering op oeverwallen en stroomruggen
Laanboomteelt Opheusden, Kesteren e.o.
Regelmatige blokken met stroken in kommen
Bosbouw Grienden, soms doorgeschoten tot bospercelen (De Regulieren)
Bossen rond Mariënwaerdt
Jacht en visserij Eendenkooien in kommen
Wonen T-boerderijen
Tiel, Culemborg, Geldermalsen, Buren historische steden
- Rondom Buren bijzonder ensemble
Gestrekte bewoning op oeverwallen
Ronde dorpen met brink (o.a. Rhenoy, Enspijk)`
Cope-ontginningen nabij Culemburg (Lanxmeer, Voorkoop)
Waterstaat Nederrijn/Lek
Waal
Linge
Bandijken
Gemalen en sluizen
Wateringen en zijdwendes voor afvoer binnenwater
Wielen als getuigen dijkdoorbraken
Diefdijk (tevens defensie)
Bisschopsgraaf
Defensie Limes (archeologie)
Kastelen Heukelum, Waardenburg, Echteld, Neerijnen, Soelen, Ophemert
Forten Nieuwe Hollandse Waterlinie
Inundatiewerken en -gebieden NHW (o.a. waaiersluizen)
Overblijfselen doorgetrokken Grebbelinie (Linie van de Spees)
Delfstofwinning Klei- en zandwinning, thans vaak recreatieplassen
Bedrijvijgheid Fruitverwerkende industrie Tiel
(vml) steenfabrieken
Verkeer A2 / A15
Oude wegen over oeverwallen (Koningsstraat)
Amsterdam-Rijnkanaal
Betuwelijn
Spoorlijn Utrecht- Den Bosch met stations
- Rangeerterrein Geldermalsen
Spoorlijn Geldermalsen – Tiel - Kesteren
Landgoederen en buitenplaatsen Landgoed Mariënwaerdt

Over Panorama Landschap

Panorama Landschap beschrijft het karakter van het Nederlandse landschap in 78 regio’s en biedt hiermee inspiratie voor ruimtelijke ontwikkelingen. Panorama Landschap geeft voor heel Nederland -in 78 regio’s en een apart artikel over de grote wateren- een korte karakterschets van de geschiedenis van het landschap, vanuit het perspectief van eeuwenlange veranderingen. Deze landschapskarakteriseringen bevatten geen waardering voor het landschappelijke erfgoed, of een uitputtende inventarisatie van allerlei elementen en patronen. Het zijn kleine biografieën, gericht op de genese (wordingsgeschiedenis) van het landschap: van de prehistorie tot het heden.

Tekst: Edwin Raap. Foto’s: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, tenzij anders vermeld.
Aan dit artikel kunnen geen rechten worden ontleend.
U kunt op deze kennisbank reageren via het reactieformulier.
  1. Culemborg en Tiel worden apart beschreven in paragraaf 5.

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 10 jan 2023 om 04:01.