Panorama Landschap - Utrechtse Heuvelrug

Introductie

De regio Utrechtse Heuvelrug bestaat uit een bosrijk stuwwallengebied met oude bewoning langs de flanken. Er liggen veel buitenplaatsen en villadorpen. De regio is populair bij toeristen, en herbergt het Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug.


Deze regiobeschrijving maakt deel uit van Panorama Landschap - Karakterisering van het Nederlandse landschap in 78 regio’s.
Op de interactieve kaart van Panorama Landschap zijn alle regio's terug te vinden.

hertenkamp. Te zien is een weiland met aan de randen en in het midden ervan een omheining. Links loopt een weg waar auto’s aan geparkeerd staan.
Afb. 1. Hertenkamp. Foto: Beeldbank RCE
Foto van een tabaksschuur midden in een weiland.
Afb. 2. Tabaksschuur bij Amerongen. Foto: Wim van der Ende
Slot zeist. In de voorgrond grasvelden met roze bloemen. Het slot zelf heeft spijlhekken ervoor staan.
Afb. 3. Slot Zeist. Foto: Wim van der Ende
Stadsgezicht waarbij de Cuneartoren hetmeest opvalt. In de voorgrond een wieland.
Afb. 4. Cuneartoren bij Rhenen. Foto: Wim van der Ende.
Piramide van Austerlitz. Groene piramidevormige zandheuvel met bovenop een stenen obelisk.
Afb. 5. Piramide Van Austerlitz. Foto: Wim van der Ende.
Kaart van Utrechtse Heuvelrug.
Afb. 6. Utrechtse Heuvelrug

Karakteristiek

Het landschap van Utrechtse Heuvelrug wordt gekenmerkt door heuvels en bossen. De heuvels zijn in de voorlaatste ijstijd gevormde stuwwallen. Tot in de 19de eeuw bestond het gebied voor een groot deel uit uitgestrekte heidevelden. Deze zijn veranderd in de uitgestrekte bosgebieden die tegenwoordig het gebied kenmerken. Het gebied is rijk aan overblijfselen uit de prehistorie, zoals grafheuvels en celtic fields. Vanaf de 17de eeuw zijn landgoederen en buitenplaatsen aangelegd. De landhuizen, parken, bossen, lanen en zichtassen geven het landschap allure. Opvallend is de aaneenschakeling van buitenplaatsen, landgoederen en villa’s, met tuinen, parken en bossen van de Utrechtse of Stichtse Lustwarande. Deze smalle groene zone ligt op de zuidflank van de Utrechtse Heuvelrug en strekt zich uit van de stad Utrecht tot Amerongen.

In de 19de eeuw werd de regio een aantrekkelijk woongebied voor de meer welgestelden en zijn in veel dorpen villawijken gebouwd. De dorpen en steden liggen vrijwel allemaal – behalve Austerlitz en Soesterberg – aan de rand van het gebied, op de overgang naar de lagere gronden.

Vanwege het karakteristieke landschap van heuvels en bossen is het gebied een populaire bestemming voor toeristen en dagjesmensen. Landbouw treffen we er nauwelijks aan. De Utrechtse Heuvelrug is sinds 2003 een Nationaal Park. Dit gebied valt niet één op één samen met de regio.

Ontstaan van het natuurlijke landschap

Pleistoceen

Tijdens de voorlaatste ijstijd, het saalien (circa 200.000-125.000 jaar geleden) was het noordelijke deel van ons land bedekt door een enkele honderden meters dikke ijskap. Aan de randen van de ijskap gleden gletsjers naar het zuiden. Deze werkten als bulldozers en stuwden de zand- en grindlagen uit de bodem op tot de stuwwallen. Eén van deze gletsjers drong via de huidige Gelderse Vallei door naar het zuiden en vormde de Utrechtse Heuvelrug.

Toen het landijs afsmolt is aan de voet van de stuwwal zand afgezet. Door smeltwater ontstonden kleine dalen aan de randen van de Utrechtse Heuvelrug, zoals bij Rhenen, Elst en Amerongen. Ten noordwesten van Leersum ligt het 30 meter brede smeltwaterdal Darthuizer Poort.

Tijdens de laatste ijstijd, circa 70.000-10.000 jaar geleden, bereikte het landijs ons land niet. Wel heerste er een poolklimaat en was de bodem constant bevroren (permafrost). Er vond in deze periode verdere insnijding plaats van de smeltwaterdalen. Door de kou was er weinig begroeiing, de wind had vrij spel en in de regio werd een enkele meters dikke laag dekzand afgezet. Tijdens werkzaamheden op Landgoed Den Treek zijn in 2017 resten gevonden van bomen, die gedateerd zijn op 13.000 jaar oud.

Holoceen

In het holoceen, de huidige geologische periode die circa 10.000 jaar geleden begon, steeg de temperatuur en raakte het gebied begroeid met bos. Door toedoen van de mens veranderden de eiken-berkenbossen in heidevelden. Op sommige plaatsen ontstonden stuifzanden doordat de vegetatie door overbegrazing en afplaggen was verdwenen. Uit recent onderzoek is naar voren gekomen dat de maximale uitbreiding van het veen in de Gelderse Vallei op veel plekken tot aan de flanken van de Heuvelrug ging. Het Baarnse Veen, het Soesterveen/Heezerveen en het Nieuwe Veen bij De Bilt vormden de grootste complexen.

Landschappenkaart

Op de archeologische landschappenkaart hoort de regio tot de Stuwwallen, het Noordelijk zandgebied en enkele kleine delen tot de Rijn-Maasdelta. Daarbinnen zijn als landschapszones hellingen, plateaus, sandrs, dekzandvlakten, dekzandruggen en riviervlakten en overstromingsvlakten onderscheiden.

Bewoningsgeschiedenis

Prehistorie en Romeinse tijd

De sporen van menselijke aanwezigheid gaan terug tot 200.000 v.Chr. Dit blijkt uit vuurstenen gebruiksvoorwerpen die bij Kwintelooyen zijn gevonden. Deze behoren tot de oudste van ons land. In de jonge steentijd en de bronstijd was er volop bewoning op de flanken van de Utrechtse Heuvelrug. Het is de periode dat de eerste boeren zich in het gebied vestigden. Ze hebben diverse sporen van onder meer boerderijen in de bodem achtergelaten.

Tal van grafheuvels getuigen van hun aanwezigheid. Uit de ijzertijd stammen de zogeheten ‘celtic fields’: complexen van kleine vierkante akkers omgeven door lage wallen. Het gebied lag net buiten de Limes, de grens van het Romeinse Rijk langs de (Oude) Rijn. Er zijn enkele vondsten gedaan in Leusden en Rhenen. Deze laten zien dat het gebied in de laat-Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen bewoond was. In Leusden is een wachttoren uit de 4de eeuw gevonden.

Middeleeuwen en nieuwe tijd

In Rhenen is een grafveld uit de periode 375-750 opgegraven. Gezien de omvang en de rijkdom ervan veronderstelt men dat Rhenen een machtscentrum is geweest. De aanwezigheid van een vroegmiddeleeuwse versterking op de Heimerberg duidt hier eveneens op.

Geleidelijk ontstonden dorpen aan de flanken van de Heuvelrug en legde men bouwlandcomplexen aan op lager gelegen terreinen, vaak in de smeltwaterdalen. De akkers of ‘engen’ werden bemest door in het voorjaar een mengsel van mest, heideplaggen en bosstrooisel op te brengen. De lager gelegen gronden werden gebruikt als hooi- of weiland. Sommige van de graslanden waren gemeenschappelijk bezit van de dorpsgemeenschap (meent), waar het vee kon worden ingeschaard. De naam schaarweide komt her en der nog voor en herinnert hieraan. Hooilanden of ‘maten’ waren vanouds particulier bezit.

In de loop van de tijd maakte het bos steeds meer plaats voor heidevelden, waar de schapen graasden en plaggen werden gestoken. Niet al het bos verdween, er bleven bospercelen bestaan als hakhoutcultuur. Het hakhout leverde geriefhout, brandhout en eek (eikenschors) voor leerlooierijen.

Vanaf de tweede helft van de 13de eeuw werden markeorganisaties opgericht om het gebruik van de gemeenschappelijke bossen, heidevelden en woeste gronden te regelen. De marken in het Sticht waren grondheerlijk. Dat betekende dat de landheer – in dit geval bisschop van Utrecht – de eigenaar was. De markegenoten bezaten alleen de gebruiksrechten.

Tabak

Het roken, pruimen en snuiven van tabak werd aan het begin van de 17de eeuw steeds populairder. Samenhangend daarmee kwam vanaf 1610 in en rond de Heuvelrug de tabaksteelt van de grond. Dit begon rond Amersfoort, Leusden en Woudenberg. Vanaf 1640 breidde de teelt zich uit naar de zuidelijke hellingen van de Heuvelrug bij Amerongen, Elst, Remmerden en Rhenen.

De woeste gronden op de Heuvelrug waren hierbij als mestleverancier van belang. De tabaksveldjes werden meestal omgeven door hagen of houtwallen om het gewas tegen de wind te beschermen. Na de oogst werden de tabaksbladeren in droogschuren met kieren en speciale doortochtluikjes gedroogd. Tabak uit deze regio was geschikt als pruim- en snuiftabak, om te roken leende die zich minder. Er vond rond 1850 nog uitbreiding van de teelt plaats. Rond 1900 nam de concurrentie van de buitenlandse tabak toe en verdween de teelt geleidelijk.

Ontginning van de hoogveengebieden

De in historische tijden nog aanwezige hoogvenen zijn in de loop der tijden geheel afgegraven en tot turf verwerkt. De veengebieden ten noorden van De Bilt zijn ontgonnen door het klooster Oostbroek. Vanaf de Hoofddijk werd een verkaveling aangebracht die doorloopt tot de Lage Vuursche. Ten noorden van Leersum lag in de Darthuizer Poort een veengebied, waarvan het Leersumse Veld en het Breeveen deel uitmaakten. Hier werd turf gewonnen.

Voor de exploitatie van de venen bij Soest werd in 1239 een turfvaart aangelegd tussen de Vuursche en de Eem: het Oude Grachtje. De loop werd later gewijzigd en veranderde van naam in Pijnenburgergrift of Praamgracht. De in 1390 gegraven Drakenburgergracht diende voor de ontwatering en de afvoer van turf uit de Baarnse venen.

Wegen

De verbindingen in de regio bestonden hoofdzakelijk uit zandwegen. Door het gebied liepen oost-west handelsroutes, zoals van Utrecht via Rhenen naar Arnhem. Deze ‘heerbaan’ maakte deel uit van de handelsweg tussen Utrecht en Keulen, de Via Regia. Delen van deze weg zijn in 1290 bestraat. De route volgde vanaf Zeist de Arnhemse Bovenweg tot in Doorn.

De oude Hessenweg Hamburg-Deventer-Amersfoort-Amsterdam – een voorloper van de huidige A1 – liep door het gebied over de Soester Eng. Een andere verbinding was de Woudweg van Zeist naar Woudenberg. Tussen Baarn en Soest werd over een niet verveend stuk grond in 1378 de Soestdijk aangelegd, de verbinding naar het Huis Ter Eem, een van de bisschoppelijke kastelen.

In 1652 kwam de verbindingsweg tussen Utrecht en Amersfoort gereed, bekend als de ‘Wegh der Weegen’: de Amersfoortse weg (thans de N237). Naast verbindingsweg was vooral het ontwerp bijzonder: een 11 kilometer lange, in oorsprong kaarsrechte classicistische weg, zestig meter breed, waarlangs verschillende buitenplaatsen werden aangelegd ter financiering.

Van lokaal belang waren de kerkpaden en schaapsdriften. De schaapsdriften werden gebruikt om schaapskudden vanuit hun kooien naar de woeste gronden op de Heuvelrug te leiden.

Landgoederen en buitenplaatsen

De Heuvelrug en de overgang naar de lagere gronden werden vanaf de 17de eeuw een geliefde regio voor de aanleg van nieuwe buitenplaatsen. Sommige daarvan gaan terug op middeleeuwse kastelen of ridderhofsteden.

Ook kerkelijke bezittingen die na de Reformatie (1580) verbeurd waren verklaard, werden omgevormd door buitenplaatsen aan te leggen, zoals Maarsbergen, Soestdijk (1650) en Slot Zeist uit 1687. Vanaf 1536 moest een ridderhofstad officieel worden erkend door de Staten van Utrecht. Een huis moest een gracht, ophaalbrug en poortgebouw hebben. Erkende ridderhofsteden waren onder meer Drakensteyn, Moersbergen, Huis Doorn, Zuylenstein en Huis Amerongen. Aan de provinciale weg van Zeist naar Doorn ontwikkelde zich een aaneenschakeling van buitenplaatsen die als de Stichtse Lustwarande bekend kwam te staan. Ook langs de weg van Maartensdijk naar Soestdijk, rondom de Vuurse, langs de Amersfoortse Weg en op de zandgronden tussen Leersum en Maarn zijn grote aantallen buitenplaatsen aangelegd.

De Heuvelrug staat bekend om het uitgestrekte parklandschap bestaande uit landgoederen en buitenplaatsen met hun parken, bossen, lanenstelsels en zichtassen. Diverse lanen van buitenplaatsen zijn tegenwoordig openbare weg, zoals de Slotlaan in Zeist. In veel gevallen werden bij de buitenplaatsen siertuinen en parken aangelegd. De tuinaanleg werd vaak bepaald door zichtassen. Ook werden sterrenbossen geplant. Dergelijke bossen bevatten een centraal punt waarop alle boswegen samenkwamen. Veel van de oudere buitenplaatsen hadden een eigen kanaal om de stad Utrecht te bereiken. Wateren als Biltsche en Zeistergrift, Rodenberhsche Vaart herinneren hier nog aan.

In de periode 1820-1920 werden opnieuw veel nieuwe buitenplaatsen en villawijken gesticht. Vanaf die tijd kwam veel grond beschikbaar door de verkoop van domeingoederen en de verbeterde bereikbaarheid door de bestrating van de weg tussen Utrecht en Rhenen, de opening van de spoorlijn naar Arnhem (1844) en de komst van de tramlijn Utrecht-Doorn-Rhenen (na 1880).

De aanwezigheid van kwelwater aan de zuidwestflank van de Utrechtse Heuvelrug was gunstig voor de aanleg van waterpartijen en fonteinen. Daartoe werden ook sprengen aangelegd, halfnatuurlijke beken, waarvan de kop werd ingegraven in de stuwwal, waardoor de toestroom van grondwater naar de vijvers werd vergroot. Vaak liet men de beekjes meanderen en werden ze opgenomen in de parken van de buitenplaatsen. Tegenwoordig resteren nog zo’n 24 sprengen.

Bebossing

Door voortdurende begrazing in de middeleeuwen raakte de Heuvelrug grotendeels ontbost en veranderde in heidevelden. Vanaf de 17de eeuw nam het areaal bos weer toe omdat parkbossen op de buitenplaatsen werden aangelegd en hakhoutbossen en opgaande bossen werden ingeplant. Op de betere gronden werd doorgaans eikenhakhout aangeplant. In de 19de eeuw werden op de zandgronden naaldbossen geplant voor Limburgse mijnen.

Naaldhout was heel geschikt voor het stutten van de mijngangen omdat het gaat kraken als het onder druk komt te staan. Doordat heidevelden met de komst van kunstmest hun betekenis voor de landbouw hadden verloren, kon op grote schaal bos worden aangelegd. Tijdens de werkverschaffing in de jaren 1930 kocht Staatsbosbeheer gronden rondom Lage Vuursche en liet er bossen aanplanten. Hetzelfde gebeurde in 1939 met de bossen en heidevelden rondom Austerlitz.

Delfstofwinning

Van oudsher is op de Utrechtse Heuvelrug zand en grind gewonnen. Aanvankelijk betroffen het kleinschalige, verspreide afgravingen. Van de kleinschalige afgravingen getuigen onder meer leemkuilen en grindgaten. Later kregen de zandwinningen een grootschaliger karakter en werden ze meer geconcentreerd.

Het zand is onder meer gebruikt voor de aanleg van spoor- en autowegen in het gebied. Zandwingebieden lagen onder meer bij Soesterberg, Veenendaal en langs de spoorlijn bij Maarn. Sommige oude gaten hebben een recreatieve functie gekregen, zoals het Henschotermeer. De groeve Kwintelooyen is een provinciaal aardkundig monument.

Recente ontwikkelingen

Eind 19de eeuw werd op de Leusderheide een militair oefenterrein aangelegd. Het terrein, dat bij landgoed Den Treek hoorde, werd later uitgebreid met de Vlasakkers en de Oude Kamp. De aanleg en ontwikkeling van vliegbasis Soesterberg hing hier nauw mee samen. Het begon in 1910 als burgervliegveld, maar vooruitlopend op de oprichting van een militaire luchtvaartafdeling kocht de Staat der Nederlanden het in 1913. De vliegbasis bestond aanvankelijk uit een heideveld met enkele houten gebouwtjes, maar veranderde al snel in een volwaardig vliegveld met werkplaatsen en kantoren. In de Tweede Wereldoorlog werd het uitgebreid omdat het een belangrijke rol zou moeten spelen in de Slag om Engeland. Na de verwoesting aan het eind van de oorlog is de basis weer opgebouwd en heeft gefunctioneerd tot 2008 in NAVO-verband. Sinds 2014 is het in gebruik als Nationaal Militair Museum en is het 380 hectare grote terrein omgevormd tot Park Vliegbasis Soesterberg, waar een landschapsplan aan ten grondslag ligt.

Sinds 1900 zijn de dorpen op de Heuvelrug gegroeid. Door goede spoor-, tram- en busverbindingen met de stad was het makkelijker om in een bosrijke omgeving te wonen en op en neer te reizen naar het werk. Tal van bestaande buitenplaatsen zijn verkaveld en omgevormd tot villaparken. Sociale woningbouwcomplexen werden onder meer in Baarn en Zeist gebouwd. Buiten de dorpen werden gezondheidscentra, gestichten en conferentieoorden gebouwd, zoals de Willem Arntzhoeve, het sanatorium Berg en Bosch en de psychiatrische instelling Zon en Schild.

Na de Tweede Wereldoorlog zijn de steden en dorpen verder gegroeid. Veel buitenplaatsen werden omgevormd tot kantoorof schoolgebouwen of moesten plaats maken voor woningbouw. Flink wat landgoederen zijn nu in bezit van Stichting Het Utrechts Landschap, die ze openstelt voor het publiek.

Als bestemming voor verblijfs- en dagrecreatie is de Heuvelrug al decennia populair. Het ligt vlakbij de Randstad en is vanwege de bossen en heuvels een aantrekkelijke bestemming. Bij de Piramide van Austerlitz werd een uitspanning geopend met kermisattracties. Tegenwoordig liggen er op de Heuvelrug tal van campings en groepsaccommodaties. Beschermde dorpsgezichten in de regio zijn Amerongen, Baarn, Zeist (twee stuks), Lage Vuursche en Baarn (twee stuks).

De landbouw speelt op de Heuvelrug niet of nauwelijks een rol van betekenis. Aan de oostkant van de regio – richting de Gelderse Vallei – is in een klein deel een ruilverkaveling uitgevoerd. In het westen maakt een klein stuk van de regio onderdeel uit van een Strategisch Groenproject.

Project Periode Oppervlakte (ha) % in regio
Groenraven-Oost 1 2011 3804 2,2%
Heiligenbergerbeek 1984 5492 16,7%
1. Strategisch groenproject/recreatie om de Stad

Specifieke thema’s

Steden

Hoewel Amersfoort (152.000 inwoners) deels op de Heuvelrug ligt, ligt de oorsprong van de stad in het Eemland. De stadsbeschrijving maakt derhalve onderdeel uit van de regio Arkemheen-Eemland.

Baarn (11.500 inwoners) kreeg samen met Eembrugge omstreeks 1350 stadsrechten vanwege de strategische ligging op de grens met het graafschap Holland. Een echte stedelijke ontwikkeling heeft Baarn niet gekend omdat Amersfoort te dichtbij lag. In de 17de en 18de eeuw werden diverse buitenplaatsen aangelegd.

De aanleg van de spoorlijn Amsterdam-Amersfoort en de bouw van het station in 1874 maakte het dorp aantrekkelijk voor forensen. Tal van welgestelde Amsterdammers lieten villa’s bouwen in het gebied tussen het oude dorp en het station.

In 1920 werd het Rode Dorp gebouwd in opdracht van woningbouwvereniging Ons Belang, naar ontwerp van A.M. van den Berg. Dit is een beschermd dorpsgezicht.

Rhenen (10.000 inwoners) was al in de vroege middeleeuwen een plaats van betekenis. Door de landschappelijke situering was Rhenen van groot strategische belang. De oostelijke uitloper van de Heuvelrug, de Grebbeberg, biedt een goed uitzicht over het rivierengebied. Omstreeks 700 is de versterking op de Heimenberg aangelegd. Later kwam Rhenen op de grens van het bisdom Utrecht en het graafschap Gelre te liggen. In 1346 werd de stad ommuurd en werden stadspoorten gebouwd.

In de vroege middeleeuwen liep de heerweg tussen Utrecht en Keulen door Rhenen. Door een verlegging van de Nederrijn, omstreeks 1200, kwam Rhenen pal aan de rivier te liggen en ontwikkelde de stad zich tot een handelsnederzetting.

De betekenis van Rhenen liep terug nadat de watertol in 1499 werd opgeheven. Toen Karel V Utrecht en Gelre onder één gezag bracht, was Rhenen als grenspost niet meer van belang. Tijdens de gevechten rond de Grebbeberg in mei 1940 raakte de stad zwaar beschadigd. Het herstel van de kern is uitgevoerd volgens een traditionalistisch ontwerp van Van Pouderoyen, waarbij onder meer de gevelwand van de doorgaande Heerenstraat 8 meter naar achteren werd gelegd. Het resultaat is tot op heden beleefbaar. De binnenstad is door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed aangewezen als één van de dertig wederopbouwgebieden van nationaal belang.

Piramide van Austerlitz

In de Franse Tijd werd op de heidevelden ten oosten van Zeist door de Franse generaal De Marmont een legerplaats gevestigd. De generaal zette hier in 1804 een uitgebreid trainingskamp op dat 3 kilometer lang en 800 meter breed was. Nadat Napoleon een militair succes had behaald bij het Tsjechische plaatsje Austerlitz, werd om de soldaten bezig te houden en ter ere van Napoleon, in 1804 een piramide van aarde opgeworpen. Op de top verrees een houten obelisk. Erg stevig was het niet. Eind 19de eeuw werd de huidige stenen obelisk geplaatst en werd de heuvel bebost.

In 2000 is gestart met het geheel, inclusief omliggend bos, te renoveren met als resultaat dat de piramide onder de stenen obelisk weer zichtbaar is geworden.

Op loopafstand zit al meer dan honderd jaar een uitspanning met speeltuin, waar nog steeds veel schoolreisjes naartoe gaan.

Literatuurlijst

  • Abrahamse, J.E. en R. Blijdenstein, 2010. Wegh der Weegen. De ontwikkeling van de Amersfoortseweg 1647-2010.
  • Groningen, C. L. van, 1999. De Utrechtse Heuvelrug. De Stichtse Lustwarande. Buitens in het groen. Zwolle/Zeist.
  • Koen, D.T., 1990. Utrecht Verdedigd, Fortificatie en mobilisatie 1914-1940, Historische Reeks Utrecht 14, Utrecht.
  • Vogelzang, F. en R. Raven, 2013. Van wildernis tot oase. Landschapsgeschiedenis van landgoed Oostbroek bij De Bilt. Utrecht.
  • Vredenberg, Jan (eindredactie), 2008. Geschiedenis van Rhenen. Utrecht.
  • Van Rooij–van Wijngaarden, A., 2018. Buitenplaatsen op de Utrechtse Heuvelrug. Utrecht.

Structuurdragers

Landschapsvormende functie Elementen en structuren in het huidige landschap - Utrechtse Heuvelrug
Algemeen Bebost, golvend parklandschap op stuwwal met veel buitenplaatsen
Landbouw en natuur Archeologie: Celtic fields
Tabaksschuren Amerongen en Elst
Nationaal Park De Utrechtse Heuvelrug
Bosbouw Landgoedbossen, veel in vorm Sterrebossen
19de eeuwse heideontginningen tot bos
Wonen Villadorpen als Baarn, Doorn en Zeistt
Verspreide villabebouwing door de regio
Rhenen op punt Heuvelrug
Dorpen met engen op overgang hoog naar laag
Waterstaat Oude Grachtje of Praamgracht (Soest) en Drakenburgergracht (Baarn) voor turftransport
Sprengen, tbv waterpartijen buitenplaatsen
Defensie Walburcht Heimenberg
Kastelen Amerongen, Doorn
Delfstofwinning Zand- en grindwinning
Turfwinning omgeving Soest en Baarn
Waterwinning Soestduinen
Verkeer Amersfoortse Weg (Wegh der Weegen; N237)
A28
Spoorlijn Utrecht-Amersfoort, Hilversum, Soest-Baarn
- Stationsgebouwen
Zorg, cultuur en onderwijs Conferentieoorden
Sanatoria
Recreatie en sport Ouwehands Dierenpark
NMM: Nationaal Militair Museum op vml Luchmachtbasis Soesterberg
Piramide van Austerlitz
Landgoederen en buitenplaatsen Stichtse Lustwarande op zuidflank Heuvelrug
Hoge concentratie buitens en Ridderhofsteden
Religie Archeologie: grafheuvels

Over Panorama Landschap

Panorama Landschap beschrijft het karakter van het Nederlandse landschap in 78 regio’s en biedt hiermee inspiratie voor ruimtelijke ontwikkelingen. Panorama Landschap geeft voor heel Nederland -in 78 regio’s en een apart artikel over de grote wateren- een korte karakterschets van de geschiedenis van het landschap, vanuit het perspectief van eeuwenlange veranderingen. Deze landschapskarakteriseringen bevatten geen waardering voor het landschappelijke erfgoed, of een uitputtende inventarisatie van allerlei elementen en patronen. Het zijn kleine biografieën, gericht op de genese (wordingsgeschiedenis) van het landschap: van de prehistorie tot het heden.

Tekst: Edwin Raap. Foto’s: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, tenzij anders vermeld.
Aan dit artikel kunnen geen rechten worden ontleend.

U kunt op deze kennisbank reageren via het reactieformulier.

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 10 jan 2023 om 04:06.