Panorama Landschap - Voorne-Putten en Goeree-Overflakkee

Introductie

Twee eilanden met een lange geschiedenis van inpolderingen. Het gebied kent een onderverdeling in van duinen, oud- en nieuw land. Er komen ring- en voorstraatdorpen voor. Voorne-Putten is vooral gericht op Rotterdam. De regio werd met de aanleg van de Deltawerken beter toegankelijk.


Deze regiobeschrijving maakt deel uit van Panorama Landschap - Karakterisering van het Nederlandse landschap in 78 regio’s.
Op de interactieve kaart van Panorama Landschap zijn alle regio's terug te vinden.

Luchtfoto van de stuifdijk bij Voorne.
Afb. 1. Stuifdijk, Voorne. Foto: Paul Paris
Reconstructie kaart van Voorne-Putten in de 15de eeuw.
Afb. 2. Reconstructie kaart van Voorne-Putten in de 15de eeuw.
Luchtfoto van Grevelingendam.
Afb. 3. Grevelingendam. Foto: Beeldbank Rijkswaterstaat
luchtfoto van Spijkenisse. Prominent te zien is een brug.
Afb. 4. Spijkenisse. Foto: Beeldbank Rijkswaterstaat
Natuurgebied Voornes Duin Rockanje. Te zien is een meidoorn.
Afb. 5. Voornes Duin Rockanje. Foto: Paul Paris
Kaart van Voorne-Putten en Goeree-Overflakkee.
Afb. 6. Voorne-Putten en Goeree-Overflakkee

Karakteristiek

Het noordelijke deel van de regio bestaat uit de voormalige eilanden Voorne en Putten, die na de middeleeuwen aan elkaar zijn gegroeid. Tegenwoordig is dit deel vrijwel geheel bij Rotterdam getrokken. Zowel visueel als mentaal zijn havens en raffinaderijen nooit ver weg. Spijkenisse is een voormalige groeikern, waar vanaf de jaren 1970 veel Rotterdamse gezinnen neerstreken. Het is aangesloten op het Rotterdamse metronetwerk.

In mindere mate geldt dit voor Goeree-Overflakkee, ook een voormalig eiland dat uit twee delen bestond. Deze zijn in de 18de eeuw aan elkaar gegroeid. Goeree is meer agrarisch gebleven.

Door de aanleg van de Deltawerken werd de regio over de weg veel beter bereikbaar, waarna op beide eilanden het strandtoerisme vanaf de jaren 1960 fors groeide.

Het landschap kent een driedeling. Ten eerste het westen van de eilanden, dat bestaat uit duinen en vooral in gebruik is als natuurgebied en voor de strandrecreatie. Ten tweede het oudland rond bijvoorbeeld Geervliet, Ouddorp en Oostvoorne. Dit bestaat uit in de middeleeuwen ontgonnen en bepolderd land, dat nadien niet meer langdurig door de zee overstroomd is geweest.

Op Goeree komen in het oudland zogenaamde schurvelingen voor: begroeide wallichamen die zijn aangelegd als perceelsscheiding. Rond het oudland van de eilanden zijn vanaf de 12de eeuw aangeslibde kwelders bepolderd. Deze nieuwlandpolders zijn het derde onderdeel van het landschap. Ze worden gekenmerkt door een rationele inrichting, rechthoekige verkaveling, bewoning langs een dijk of weg, rechte wegen en waterlopen en beplanting langs de dijklichamen. Overflakkee is op deze wijze ontstaan. De eilanden lagen tot ver in de 20ste eeuw nogal geïsoleerd.

De bewoners leefden van visserij en landbouw. Hellevoetsluis was de marinehaven van de Republiek. Het was samen met Brielle een vestingstad.

Na de watersnoodramp van 1953 werd besloten tot de aanleg van de Deltawerken. Er werden dammen aangelegd in de Grevelingen (1965), het Volkerak (1969), het Haringvliet (1970) en het Brouwershavensche Gat (1971). Hiermee kwam ook een einde aan het isolement en waren het geen eilanden meer. Over de dammen lopen brede wegen. Spijkenisse is een overloopgemeente van Rotterdam en ook in Hellevoetsluis zijn flinke nieuwbouwwijken ontwikkeld.

Door de regio lopen geen snelwegen. De A15 is min of meer de noordgrens van de regio, over het Hellegatsplein in het zuidoosten loopt de A59, die als N59 over Goeree loopt. De N57 begint bij Rozenburg en loopt over beide eilanden naar Zeeland via Neeltje Jans.

Vanaf de Maasvlakte lopen enkele hoogspanningsleidingen parallel aan elkaar door het gebied. In de regio zelf staan nauwelijks windturbines. Het Rotterdamse havengebied is echter aangewezen als gebied voor grootschalige windenergie. Daar staan nu al veel windturbines. Dit zal de komende jaren verder toenemen en zal een visuele weerslag op de regio hebben.

Ontstaan van het natuurlijke landschap

Holoceen

Oudere afzettingen dan het holoceen worden alleen in de diepe ondergrond aangetroffen. Die komen hier verder niet ter sprake. In het holoceen, de huidige geologische periode die zo’n 10.000 jaar begon, werd het klimaat warmer en vochtiger. De zeespiegel steeg en daarmee ook de grondwaterstand. Er ontstond laagveen (Basisveen). Omstreeks 5000 jaar geleden werd dit proces onderbroken, doordat ongeveer ter plekke van de huidige Nederlandse kust een reeks parallelle strandwallen opstoof. Daarop ontstonden de lage oude duinen (bijvoorbeeld de Oost-, Middel- en Westduinen op de Kop van Goeree en de duinen bij Oostvoorne en Rockanje). Achter de duinenkust, vormde zich een waddengebied. De veenvorming ging vooral ten oosten van Voorne en Goeree verder waar een groot veengebied ontstond.

Aan het einde van de 3de eeuw brak de zee op verschillende plaatsen door de strandwallen. Er ontwikkelde zich in het veengebied achter de oude duinen een wijdvertakt krekensysteem, waarna de veenlagen bedekt raakten met klei. Zo vormde zich onbegroeide platen en slikken en begroeide kwelders of schorren. Sommige oude kreken zijn goed in het huidige landschap te herkennen, zoals de Groote Kreek bij Oude Tonge en de Holle Mare bij Zwartewaal. In de 13de eeuw groeide één van de kreken in het gebied uit tot het Haringvliet. Andere kreken slibden geleidelijk dicht.

Na ontwatering en ontginning door de mens, klonk de veenbodem vanaf 1000 in en rijpte de klei. Hierdoor daalde het maaiveld. De bodem van de kreken deden dat veel minder, waardoor deze tegenwoordig hoger liggen dan de omgeving. Dit zijn kreekruggen. De lagere delen heten poelgronden. Aan de zeezijde van Voorne en Goeree ontstond tussen 1000 en 1200 de huidige kustlijn bestaande uit een smalle strook jonge duinen. Deze stoven hoger op dan de oude strandwallen en bereikten hier en daar een hoogte van ruim 15 meter. De grotere invloed van de zee versnelde het proces van opslibbing van platen en schorren, hetgeen ertoe bijgedragen heeft dat de inpolderingen van Putten en Overflakkee in een stroomversnelling kwamen.

Vanaf de 15de eeuw ontstonden zandplaten aan de noordzijde van de eilanden, zoals de Kwade Hoek bij Goedereede en de Slijkplaat bij Middelharnis.

Landschappenkaart

Op de archeologische landschappenkaart behoort de regio tot het Zeeuws-Zuidhollands kleigebied, de Jonge zeeinbraken en de Duinen en strandwallen. Daarbinnen zijn als landschapszones kwelders, kreken en prielen, kreekruggen, strandvlakten en strandwallen en lage duinen onderscheiden.

Bewoningsgeschiedenis

Prehistorie en Romeinse tijd

Gedurende de bronstijd en de ijzertijd was de regio dun bevolkt. In het duingebied van Goeree en Voorne zijn vondsten gedaan uit die tijd, onder meer bij Ouddorp. Rond 50 v.Chr. werd de regio deel van het Romeinse Rijk. Tussen circa 75 en 270 n.Chr. raakte het gebied relatief dicht bevolkt, vooral de kuststrook (Goeree en Voorne). Ook werden delen van het achterliggende veen ontwaterd. Ten noorden van Goedereede is een nederzetting uit die tijd opgegraven. Bij Ouddorp zijn Romeinse vondsten gedaan.

Door de veenontginningen tijdens de Romeinse periode klonk de bodem in. Dit, in combinatie met een grote overstromingsactiviteit van de zee, resulteerde omstreeks 270 n.Chr. in het einde van de Romeins-inheemse bewoning.

Middeleeuwen en nieuwe tijd

Vanaf ongeveer de 7de eeuw werd het gebied langzaam weer door de mens in gebruik genomen. Men zocht de hoge plekken in het landschap op om te gaan wonen. Rondom het huis verbouwde men gewassen, het vee liep op de uitgestrekte schorren, de poelgebieden waren wei- en hooiland. Ook de lage delen in de binnenduinrand werden als weiland gebruikt: hier lagen de gemeenschappelijk gebruikte vroongronden. Het gebied tussen de jonge en oude duinen is aan het einde van de middeleeuwen ontgonnen. Het huidige Overflakkee was destijds een uitgestrekt onontgonnen veen- en kwelderlandschap. Alleen in de zomer kwamen hier vissers. Ook werd er gemoerneerd (zie verder).

De oudste nederzettingen in de regio zijn kerkringdorpen, bijvoorbeeld Nieuw-Helvoet, Oostvoorne, Oudenhoorn en Ouddorp. Bij Oudenhoorn is de ring omgracht. Kerkringdorpen hebben een op een centraal gelegen kerkhof gebouwde kerk met daaromheen een ring van bebouwing.

In de nieuwlandpolders verrezen nieuwe dorpen langs wegen en dijken. Hier ontstonden dijkdorpen en voorstraatdorpen. Dijkdorpen hebben lineaire bebouwing langs de dijk, bijvoorbeeld Herkingen (1483), Nieuwenhoorn (1367), Rockanje (circa 1200) en Spijkenisse (12de eeuw). Vanaf de 13de eeuw ontstond een speciaal type nederzetting: het voorstraatdorp. Het waren vooral de grotere polders waarin deze dorpen ontstonden. De bebouwing werd neergezet aan de voorstraat, meestal loodrecht op de dijk.

Eventuele dorpsuitbreidingen werden gerealiseerd door parallel aan de voorstraat één of twee achterstraten te leggen. Ze hadden vooral een verzorgende, niet-agrarische functie.

Met name in de 15de eeuw zijn dergelijke dorpen met kerkring of ringstraatdorpen ontstaan: Dirksland (1415), Middelharnis (1465), Nieuwe-Tonge (1461), Ooltgensplaat (1481), Oude-Tonge (1438) en Sommelsdijk (1465).

Inpolderingen

Over het algemeen wordt aangenomen dat rond 1000 in het zuidwestelijke zeekleigebied de eerste dijken zijn aangelegd om de dorpsgebieden te beschermen tegen overstromingen.

Aanvankelijk ging het nog om lokale dijkjes, maar in de 12de eeuw was de bedijking zover voortgeschreden dat er overal doorgaande dijkringen lagen, die het land in principe permanent droog konden houden. Voorbeelden van oude ringpolders zijn Geervliet, Oud-Rockanje, Oostvoorne en Biert. De polder Oostvoorne werd in de 11de eeuw gesticht aan de rand van de duinen. De rond 1200 aangelegde polders Zwartewaal, Abbenbroek en Heenvliet werden in de 14de eeuw bij Voorne getrokken na de afdamming van de Strype en Goote. Op Putten werd in 1305 de Ring van Putten aangelegd, een ringdijk rond de oudlandpolders van Geervliet, Biert en Simonshaven, alsmede de nieuwlandpolders Spijkenisse, Brabant en Vriesland.

De oudlandpolders kennen een kleinschaligere en onregelmatigere verkaveling dan de jongere nieuwlandpolders. Deze ontstonden door het bedijken van op- en aanwassen vanaf de 13de eeuw.

Het karakter van de bedijking was rond die tijd veranderd: van defensief naar offensief. Geen bescherming meer van het bestaande, maar het toevoegen van nieuw land. In de nieuwlandpolders komen geen kreekruggen voor, ze hebben een veel regelmatiger inrichting. Door de bedijking nam het beschikbare landbouwareaal beduidend toe en was men in staat om het bodemgebruik te intensiveren.

Op Goeree-Overflakkee liggen tal van dergelijke nieuwlandpolders, zoals de West-Nieuwlandsche Polder (eind 15de eeuw) en de Springertpolder (19de eeuw). Overflakkee is zijn geheel nieuwland.

Het begon met de bedijking van de opwas Dirksland (1416), gevolgd door de bedijkingen van de polders Oud Herkingen (1420), Oude-Tonge (1438), Middelharnis (1465), Sommelsdijk (1465) en Ooltgensplaat (1483). Aan het einde van de 15de eeuw was er sprake van één eiland. In de 18de en 19de eeuw werd Overflakkee verder uitgebreid met de Westplaatpolder en de Oostplaatpolder ten noorden van Middelharnis. Goeree en Overflakkee werden met elkaar verbonden toen de Stellendam en de omliggende Eendrachtspolder in 1751 gereedkwamen. De eilanden leefden van de landbouw en de visserij.

Recente ontwikkelingen

De eilanden waren lange tijd op zichzelf staande gemeenschappen. Alleen Hellevoetsluis en Brielle waren als vestingstadjes meer betrokken bij de rest van Holland. Begin 20ste eeuw kreeg Voorne-Putten een vaste oeververbinding met Rotterdam via de Spijkenisserbrug. De N218, ook bekend als de Groene Kruisweg, ontstond na 1922, toen de provincie Zuid-Holland besloot dat er een veilige en snelle weg van Brielle naar Rotterdam voor het ziekenvervoer nodig was. Goeree-Overflakkee werd pas tijdens de uitvoering van de Deltawerken in de jaren 1960 direct per auto bereikbaar via de N57 en N59.

Goeree-Overflakke werd zwaar getroffen tijdens de Watersnoodramp van 1953. Er vielen 481 doden, waarvan ruim 300 in Oude-Tonge. Ook op Voorne-Putten liepen grote delen onder water. Het herstel werd vlot ter hand genomen, waarbij de Deltawerken het kader vormden. Niet alleen werden de dijken verstevigd en de ontsluiting van de eilanden fors verbeterd, ook op landbouwkundig gebied werd een flinke rationalisatie doorgevoerd. De veiligheid van de regio is sindsdien enorm verbeterd. Ook economisch profiteerde de regio van de opkomst van het massatoerisme naar de kust (zie verder). De landbouw kreeg verbeterde productieomstandigheden. Er werden meerdere ruilverkavelingen uitgevoerd.

Ruilverkaveling Oppervlak (ha) Periode % in regio
Voorne-Putten 13998 1973 - 1994 100,0%
De Stelle 3713 1977 - 1985 100,0%
Flakkee 15005 1981 - 2001 100,0%
Grijsoord 1288 1963 - 1970 100,0%
Sint Adolfsland 418 1961 - 1968 100,0%
Oude Oostdijk 333 1956 - 1965 100,0%
Ouddorp-West 1230 1996 - 2009 100,0%

Voorne-Putten is onderdeel uit gaan maken van de Rijnmond, met Spijkenisse en Hellevoetsluis als duidelijkste exponenten. De vestingstadjes Brielle en Hellevoetsluis zijn aangewezen als beschermd stadsgezicht. Andere beschermde gezichten in de regio zijn Goedereede, Middelharnis/Sommelsdijk, Zuidland, Geervliet, Heenvliet en Abbenbroek. Windgat op Voorne is in procedure.

De duinen van Goeree & Kwade Hoek en Voornes Duinen duingebieden zijn eind vorige eeuw aangewezen als Natura 2000-gebied. Dit geldt ook voor het gehele Haringvliet en bijhorende kwelders.

Specifieke thema’s

Steden

Spijkenisse (72.500 inwoners) is de grootste nederzetting in de regio. Begonnen als vissersdorp aan een kreek aan de Oude Maas, bleef het eeuwenlang bescheiden in omvang. Een vaste oeververbinding met Rotterdam volgde in 1903. In de jaren 1960 begon de plaats te groeien onder invloed van de groei van de Rotterdamse haven. Toen in 1977 Spijkenisse werd aangewezen als groeikern van Rotterdam versnelde dit. De stad bestaat uit grootschalige nieuwbouwwijken, waarin in de beginjaren de nadruk lag op eengezinswoningen en laagbouw, vooral in de wijk De Akkers.

In 1985 volgde de aansluiting op het metronetwerk van Rotterdam. Uitbreidingen uit het begin van de 21ste eeuw langs onder meer het Hartelkanaal bestaan vooral hoogbouwflats. Voor de hogere- en middeninkomens wordt de laatste jaren in het zuiden van de stad nieuwbouw ontwikkeld. Het Centrumplan is opgesteld voor een aantrekkelijkere binnenstad.

Brielle of Den Briel (12.000 inwoners in de stad) is ontstaan op de oostelijke dijk van de polder Groot Oosterland bij de monding van de geul de Goote. Gedurende de middeleeuwen ontwikkelde de dijk zich tot de langgerekte as Nobelstraat-Voorstraat, waaraan in de loop der tijd twee kernen met een kerk groeiden (in het noorden Maarland en in het zuiden Brielle). De kreek de Goote, ten oosten van de dijk, werd als haven gebruikt. Stadsrechten volgden in 1308, waarna wallen werden opgeworpen. De grootste bloei kende Brielle door de haringvisserij in de 15de eeuw. Brielle is bekend doordat op 1 april 1572 de Geuzen de stad op de Spaanse bezetters veroverden die daarmee voor het eerst hun gezag in een Nederlandse stad verloren. Tot 1713 zijn de vestingwerken meerdere malen vernieuwd en vervangen. De Vesting Brielle is een beschermd gezicht, moderne wijken liggen ten zuiden van het oude centrum.

Hellevoetsluis (38.750 inwoners) is tussen 1604 en 1619 ontstaan als vesting en oorlogshaven aan de zuidrand van Holland. Begin 19de eeuw is de vesting gemoderniseerd en uitgebreid met een droogdok en een marinewerf. De stad kwam tot bloei na de aanleg van een koopvaardijhaven aan het Kanaal door Voorne (1827-29). Dit kanaal was gegraven nadat de monding van de Brielse Maas was verzand en vormde een verbinding tussen Rotterdam en de Noordzee. Het bleek al snel te smal. Bij de aanleg van de Stelling van de Monden der Maas en het Haringvliet werd Hellevoetsluis in 1880-1882 opnieuw versterkt. Tijdens de Tweede Wereldoorlog sloopten de Duitse bezetters de bebouwing aan de westkant van de haven. Sinds 1975, toen Hellevoetsluis werd aangewezen tot groeikern, zijn diverse uitbreidingswijken tot stand gekomen aan de noord- en oostzijde van de stad. Ook Hellevoetsluis is een beschermd gezicht.

Recreatie

Vanaf de 18de eeuw werden in de binnenduinrand en in het bijzonder in de omgeving van Oostvoorne en Rockanje verschillende buitenplaatsen aangelegd, zoals Kooysigt (1702) en Mildenburg (voor 1726). Kooysigt is vernoemd naar een verdwenen eendenkooi. Aan de oostzijde van het huis ligt een park, bestaande uit een gazon en een bos met kronkelpaden, en een moes- en bloementuin. Het huis Mildenburg werd in de 18de eeuw uitgebreid, toen ook het huidige park werd aangelegd. Onderdelen zijn nog zichtbaar in het terrein, het huis is in 1947 gesloopt. In de 20ste eeuw zijn drie buitenplaatsen gesticht door Rotterdamse zakenmensen: Olaertsduyn (met tuin in gemengde stijl door L.A. Springer), Strypemonde (een jachthuis met landschapspark) en ’t Reigersnest (op het landgoed Mildenburg).

Vanaf de vroege 20ste eeuw werden de duinen als recreatiegebied populair bij de gegoede burgerij. Na de bouw van een aanlegsteiger in 1902 ontwikkelde Oostvoorne zich tot badplaats. In 1918-1922 werd een kustboulevard aangelegd. In Ouddorp en Rockanje verrezen diverse andere vakantievoorzieningen zoals het Badhotel Bad Walestein en vakantiewoningen. Na de Tweede Wereldoorlog kwam in de vorm van massatoerisme de recreatie in de duingebieden tot grote bloei. In 1947 werd door de gemeenten Rotterdam en Oostvoorne gezamenlijk het bungalowpark Kruiningergors opgezet aan de Brielse Maas. Door de aanleg van de Brielse Maasdam bij Oostvoorne in 1951 ontstond het Brielse Meer, welke populair werd bij watersporters. Tegenwoordig zijn er in de regio 21 campings, acht complexen met vakantiewoningen, al dan niet in combinatie met campings, en twee jachthavens. Bekendst is het in 1990 geopende op de Brouwersdam gelegen vakantiepark Port Zélande. Anders dan de naam suggereert hoort het bij Goeree-Overflakkee. Bij mooi weer loopt de kust vol en staan op wegen als de N57 al snel files. Na de afsluiting van de Grevelingen in 1971 vielen enkele platen en slikken droog, zoals de Slikken van Flakkee en Aardbeieneiland en Hompelvoet. Ze zijn geliefd bij watersporters als tijdelijke aanlegplek. Ze zorgen ook voor afwisseling in het grootschalige Grevelingemeer. Op de Archipel ligt een aanlegsteiger en zijn diverse wandelpaden aangelegd.

Defensie

De regio en zijn vaarwegen hadden een strategische ligging voor zowel Holland als Zeeland. Er zijn daarom tal van verdedigingswerken aangelegd. De oudste betreffen de (gerestaureerde) restanten van het 12de-eeuwse mottekasteel van Oostvoorne, gesloopt in 1552. In Ouddorpe ligt de vliedberg van het 13de-eeuwse kasteel Spreeuwenberg. Bij Heenvliet ligt de ruïne van het 13de-eeuwse Kasteel Ravesteyn. Bij Stad aan ’t Haringvliet verrees in 1621 een redoute met schietgaten en ten zuidoosten van Ouddorp werd in 1665 een omgrachte schans aangelegd.

De vestingwerken bij Hellevoetsluis en Brielle werden in de 18de eeuw uitgebreid, onder meer door de aanleg van een liniedijk tussen beide steden, die de polderdijken volgt. Hierop werd vanaf 1806 de Straatweg aangelegd, nog steeds een belangrijke verbinding tussen beide plaatsen. Ten oosten van de liniedijk kon het land onder water worden gezet. Op de accessen verrezen de forten Penserijk en Noorddijk. Vanaf 1874 ontstond de Stelling van de Monden van de Maas en het Haringvliet, waartoe ook het Kustfort in Hoek van Holland behoorde. Ten noordoosten van Oostvoorne werd in 1782 de kustbatterij Quack aangelegd.

De bewaarde forten, batterijen en vestingen zijn afzonderlijk nog goed herkenbaar, evenals de restanten van een complex kustbatterijen bij de Steenen Baak. Op Goeree-Overflakkee werd in Ooltgensplaat Fort Prins Frederik (1811) gebouwd; thans een camping.

Tussen 1942 en 1945 werd door het Duitse leger bij Ouddorp, Oostvoorne en Rockanje bunkers gebouwd, die onderdeel waren van de Atlantikwall, de verdedigingslinie langs de westkust van Europa.

Schurvelingen

In de binnenduinrand van Goeree, in de polders Oudeland en het Oude Nieuwland, liggen schurvelingen: een bijzondere vorm van perceelscheidingen. Het zijn begroeide wallichamen op met zand overstoven kleigronden. Na de ontginning van het zandgebied werden smalle akkertjes (‘haaygemete’ of ‘haymete’) aangelegd, die van elkaar werden gescheiden door greppels en omgrensd door wallen van ongeveer een meter hoogte met aan weerszijden greppels. De wallen en greppels samen heten schurvelingen. Ze dienden ook als veekering en gingen verstuiving van zand en bodemdeeltjes tegen. De wallichamen waren beplant. Langs de vochtige greppels werden meestal elzen geplant voor hakhout, waardoor ze in aanleg niet verschillen van houtwallen.

Vanaf omstreeks 1800 werden de droge haaygemeten uitgemijnd (afgegraven) om dichter bij het zoete grondwater te komen. Het vrijkomende zand werd in brede wallen over de bestaande schurvelingen gedeponeerd. Dit bleven schurvelingen heten, maar ook de namen hoagten (Goeree), diekjes en elzemeten (op Schouwen) komen voor.

Moernering

Vrijwel overal waar zich veen in de ondergrond bevond, heeft in de late middeleeuwen moernering plaatsgevonden: veenwinning ten behoeve van zoutproductie. Zoutwinning was in de middeleeuwen een belangrijke en winstgevende economische activiteit in het kustgebied. Het zout werd uit het veen gewonnen. met zout zeewater doordrenkt veen werd vergraven, gedroogd en nog enkele malen met zeewater overgoten en opnieuw gedroogd. Daarna werd het verbrand en het zout uit de as gewonnen. Zoutwinning had grote landschappelijke gevolgen. Na de moernering resteerde een hobbelig landschap met ‘hollebollige’ percelen die tot in de jaren 1960 bij Herkingen herkenbaar waren. Door het vergraven van het veen kon de zee het land kon binnendringen. Tal van overstromingsrampen, waaronder de Sint-Elisabethsvloed van 1421, waren hiervan het gevolg.

Literatuurlijst

  • Beekman, F. en B. van der Valk, 2002. Duinwallen in Zeeland en Holland ten zuiden van de Oude Rijn. In: H.G. Baas e.a. (red.), Tot hier en niet verder. Historische wallen in het Nederlandse landschap. Amersfoort, 159-172.
  • Benschop, B., 2014. Historische Atlas van Voorne-Putten, Zwolle.
  • Don, P. 1992. Voorne-Putten. De Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst. Zeist/Zwolle.
  • Oerlemans, H., 1992. Landschappen van Zuid-Holland. Den Haag.
  • Rutte, R.J. (2008). Wording en vorm van de dorpen in de bedijkingen van Voorne-Putten en de Hoekse Waard (13e-17e eeuw). In: Historisch-Geografisch Tijdschrift 26/2, 53-66.

Structuurdragers

Landschapsvormende functie Elementen en structuren in het huidige landschap - Voorne-Putten en Goeree-Overflakkee
Algemeen Onderscheid oudland (kreekruggen en poelen) – nieuwland. Dit alles verminderd na ruilverkaveling
Eilanden successievelijk na inpolderingen aan elkaar gegroeid. Zichtbare sporen via dijkringen en kreken.
Landbouw Kleinschalige verkaveling oudland Voorne-Putten
Rationele inrichting nieuwlandpolders
Schurvelingen in duingebied Goeree-Overflakkee
Wonen Dorpstypen: kerkringdorp en voorstraatdorp
Historische stad Brielle
Vml groeikernen Hellevoetsluis (+vesting)
Spijkenisse: groeikern
Bosbouw Bossen westrand Voorne
Waterstaat Ring van Putten (dijkring)
De Stellendam
Dammen Deltawerken
Buitendijkse platen en slikken
Dijken langs buitenwateren
Defensie Middeleeuwse burgen en vliedbergen
Vestingwerken Brielle en Hellevoetsluis
Werken Stelling Monden van de Maas en het Haringvliet
Resten Atlantikwall
Bedrijvigheid Haven Rotterdam
Verkeer Hellegatsplein en N59
N218/Groene Kruisweg, N215, N257
Kanaal door Voorne
Recreatie/natuur Badtoerisme met bijhorende voorzieningen in duinstrook (Oostvoorne, Rockanje, Ouddorp)
Watersport Brielse Meer / Grevelingenmeer
N2000 gebieden: duinen en wateren
landgoederen en buitenplaatsen Buitenplaatsen in bossen rond Oostvoorne


Over Panorama Landschap

Panorama Landschap beschrijft het karakter van het Nederlandse landschap in 78 regio’s en biedt hiermee inspiratie voor ruimtelijke ontwikkelingen. Panorama Landschap geeft voor heel Nederland -in 78 regio’s en een apart artikel over de grote wateren- een korte karakterschets van de geschiedenis van het landschap, vanuit het perspectief van eeuwenlange veranderingen. Deze landschapskarakteriseringen bevatten geen waardering voor het landschappelijke erfgoed, of een uitputtende inventarisatie van allerlei elementen en patronen. Het zijn kleine biografieën, gericht op de genese (wordingsgeschiedenis) van het landschap: van de prehistorie tot het heden.

Tekst: Edwin Raap. Foto’s: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, tenzij anders vermeld.
Aan dit artikel kunnen geen rechten worden ontleend.

U kunt op deze kennisbank reageren via het reactieformulier.

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 20 dec 2022 om 04:07.