Tegels op vloeren


Introductie

Vloertegels kunnen van natuursteen zijn als het gaat om rijk uitgevoerde gebouwen, maar doorgaans kiest men keramische tegels voor gangen, keukens en sanitaire ruimten. De oudste vloertegels zijn plavuizen die in hun eenvoudigste vorm roodbakkend of blauwgrijs gesmoord zijn. Ze kunnen zijn voorzien van een glazuur en heten dan estrikken. Meestal hebben ze een formaat van 20 x 20 cm. Handgevormd en zacht gebakken werden ze vooral vanaf de jaren zeventig toegepast als ‘rustieke’ vloerafwerking. Als imitatie hierop werden ze ook gemaakt in de vorm van hardgebakken gevlamde vloerplavuizen.
Vloertegels met reliëf rond binnenzwembad S.S. Rotterdam uit 1958
Afb. 1. Vloertegels met reliëf rond binnenzwembad S.S. Rotterdam uit 1958. Foto: Ronald Stenvert
Hardgebakken vloertegels gebouw Vrije Universiteit in Amsterdam uit 1974
Afb. 2. Hardgebakken vloertegels gebouw Vrije Universiteit in Amsterdam uit 1974. Foto: Ronald Stenvert
Folder klein formaat mozaïek vloertegels uit circa 1960
Afb. 3. Folder klein formaat mozaïek vloertegels uit circa 1960. Collectie Ronald Stenvert
Folder groot formaat Keraion vloertegels, circa 1980
Afb. 4. Folder groot formaat Keraion vloertegels, circa 1980. Collectie Ronald Stenvert

Klei of cement

Vanaf 1840 werd nagenoeg droge poederklei de basis voor alle machinaal geperste tegels. Drooggeperste vloertegels bleken makkelijk te maken en hadden weinig droogtijd nodig. Met tegelpersen konden ook reliëftegels worden gemaakt. In één handeling verkreeg een tegel een decoratief reliëf aan de voorzijde en een profiel voor een betere hechting aan de achterzijde. Tegels van een groter formaat werden vanwege de geringere kans op kromtrekken veelal uitgevoerd als splijtstenen. Deze werden gemaakt met een strengpers waaruit een lange platte streng klei uitkwam met in het midden een reeks gaatjes. De streng werd op tegelmaat afgesneden en de stukken gebakken. Na het bakken konden de stukken ter plaatse van de rij gaatjes met een hamertik gespleten worden tot een splijttegel met een gladde bovenzijde en een ruwe onderzijde. Met een strengpers werden ook de goedkopere grestegels vervaardigd. Deze werden gemaakt van Limburgse klei vermengd met chamotte en vooral toegepast voor bedrijfsvloeren. Hetzelfde materiaal werd gebruikt voor de productie van raamdorpel- en vensterbanktegels.

In plaats van poederklei gebruikte men voor het maken van cementtegels ook cementpoeder, vaak voorzien van veelkleurige decoratieve patronen. Deze ongebakken en goedkope imitatie van keramische tegels was vooral vóór de oorlog populair. De firma Villeroy & Boch in Mettlach an der Saar (Duitsland) werd hierom bekend, maar ze maakte ook keramische tegels. Behalve van geperste, hardgebakken vloertegels is er ook sprake van dubbelhard gebakken tegels. Die werden onder een hogere druk geperst (dubbel geperst) en vervolgens met een hoge temperatuur gebakken en daardoor goed bestand tegen chemische inwerking.

Kleur en formaat

De tegels konden egaal gekleurd of gevlamd zijn en voor een vloertegel was een ruw of licht geprofileerd oppervlak gewenst. Een mooi voorbeeld is de vloer van het binnenzwembad van de S.S. Rotterdam. Voor dit in 1956-1958 gebouwde lijnschip leverde de firma De Lint reliëftegels van De Porceleyne Fles. Tegels zijn vierkant en hebben als formaten 10 x 10 cm, 15 x 15 cm en 20 x 20 cm. Met name in de jaren zeventig kwamen er afwijkende vormen op de markt, waaronder rechthoekig, langgerekt zeskantig, hexagon (zeskantig) en octagon (achtkantig met vierkante passtukken) en visschub- en arabeskvormig (ook ‘lantaarn’ genoemd). Dit soort tegels werd zowel op de vloer als aan de wand toegepast. Vanaf 1960 leverden Villeroy & Boch en Cérabati U.J. uit Wasserbillig-Jurbise mozaïek vloertegels van 5 x 5 cm. Vanaf 1976 bracht de Duitse firma Buchtal grotere formaten vloertegels tot 60 x 60 cm met een dikte van acht millimeter op de markt onder de naam KarAion. De meeste vloertegels kwamen van buitenlandse fabrikanten. Rond 1970 waren dat onder meer de in het Duitse Westerwald gelegen fabrieken van Ransbach (1893-1984) en Steuler (sinds 1917). Uit Italië importeerde men vloertegels met een decoratief patroon van Vicano (sinds 1961), Ceramica Sant’Agostino (sinds 1964) en Il Ragno uit Sassuolo (sinds 1949).

Afgezien van de Tegelfabriek Schiedam die van 1914 tot 1960 bestond, is de belangrijkste Nederlandse fabriek de in 1883 gestichte porseleinfabriek Mosa te Maastricht waar men in 1888 met de productie van muurtegels begon. In 1957 stichtte Mosa een vloertegelfabriek. Zeven jaar later verwierf het bedrijf ook in Maastricht de ReMa fabriek van Alfred Regout. Mosa, inmiddels omgedoopt tot Mosa façades, produceert nog steeds tegels en inmiddels ook keramische gevelsystemen. In de jaren tachtig verschenen op natuursteen lijkende composiet vloertegels op de markt met marmer, graniet of kwarts als componenten en polyesterhars als bindmiddel.

Literatuur

  • A. Kooiman, Materialen in het bouwbedrijf, Culemborg 1965.
  • Dorigo/Marijnen BV, Bouwmaterialen en tegels SF Betonstraatsteen, Thermosite spanbetonvloeren, Arnhem s.a. [ca. 1970].
  • P. Tans, Een eeuw kwaliteit 1883-1983. Verleden, heden en toekomst van Mosa bv - Maastricht, Maastricht 1983.
  • M. Baeck et al., Industrial Tiles. Industrielle Fliesen. Industriële tegels. Carreaux industriels 1840-1940, Boizenburg/Hasselt/Otterlo 2004.
  • R. Stenvert, Biografie van de Baksteen 1850-2000, Amersfoort/Zwolle 2012.

Dit is een bewerking van: Ronald Stenvert, 'Vloerbedekking - Tegels', in: Kees Somer en Ronald Stenvert (red.), Bouwmaterialen 1940-1990. Vernieuwing, constructie, toepassing, Rotterdam 2024, p. 249-251.


Dit artikel maakt deel uit van Moderne bouwmaterialen.
Zie Bouwmaterialen 1940 - 1990 Vernieuwing, constructie, toepassing (nai010) voor meer informatie over dit boek.
U kunt op deze kennisbank reageren via het reactieformulier.

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 14 apr 2025 om 11:49.