Zuidelijke huisgroep - Boerderijen in Zuid-Limburg


Introductie

De boerderijen in Zuid-Limburg behoren tot de zuidelijke huisgroep. In deze regio komt de (carrévormige) hofboerderij het vaakst voor. Er is verwantschap met boerderijen over de grens in België en Duitsland.
hooggelegen vakwerkboerderij bij een kruispunt
Grote vakwerkboerderij in Epen. Foto: beeldbank RCE, 1966 CC BY-SA 3.0
boerderij van mergel met binnenplaats en poort
Mergelstenen hofboerderij in Schimmert. Foto: beeldbank RCE, J.P. de Koning, 2001 CC BY-SA 3.0

Geografie

Zuid-Limburg omvat het uiterste zuiden van Nederland, gekenmerkt door het heuvelachtige krijt-löss-landschap dat ter hoogte van Sittard begint. De westgrens wordt – sinds 1839 – gevormd door de rivier de Maas. In het zuidwesten ligt de Pietersberg bij Maastricht en het zuidoosten wordt door de Vaalserberg gevormd: het hoogste punt van ons land. De oostflank wordt gevormd door de heuvels van het huidige Parkstad Limburg. Het gebied bestaat uit hooggelegen plateaus die door lager liggende rivier- en beekdalen, waaronder van de Geul, worden doorsneden. De bovenste bodemlaag wordt door de vruchtbare löss gevormd, waardoor er sprake is van een lange en rijke ontginningsgeschiedenis. Behalve het gemengde bedrijf komt in Zuid-Limburg ook wijnbouw en fruitteelt voor. In geologisch en cultuurhistorisch opzicht is het gebied uniek in ons land. Dat geldt ook voor de boerderijbouw, zowel qua vormgeving als materiaalgebruik.

Kenmerken

Aangenomen wordt dat de huidige Zuid-Limburgse boerderij in hoeve-vorm – veelal met een geheel omsloten binnenplaats en een poort – een lange voorgeschiedenis kent en er voorheen dus anders uitzag. Veel van de historische hoeveboerderijen kregen in de zeventiende en achttiende eeuw hun huidige vorm en zijn als zodanig nog goed herkenbaar. In die periode heeft een landbouwkundige opleving in het gebied plaatsgevonden, waardoor de welvaart onder boeren toenam en de behoefte tot uitbreiding en verfraaiing van de boerderijen steeg.

In de middeleeuwen bestonden de boerderijen in het gebied uit losse, vaak houten gebouwen verspreid over het erf. De boerderijen bevonden zich van oudsher in de dalen. In de latere middeleeuwen zijn de gebieden op de plateaus ontgonnen en zijn daar nieuwe nederzettingen en boerderijen gesticht. De boerderijgebouwen hadden een eenbeukige opzet en waren daarom klein van formaat. De buitenwanden bestonden uit vakwerk, opgevuld met leem. De daken waren met stro gedekt. Opmerkelijk is dat het vee op een vlakke vloer stond; dat was anders dan in de gebruikelijke potstallen in de noordelijker gebieden.

Huidige boerderijen

De uitbreidingen en de verstening van de Zuid-Limburgse boerderijen vonden vanaf de zeventiende eeuw geleidelijk aan plaats. Omdat het – in tegenstelling tot elders in Nederland – om eenbeukige ruimten ging, lag uitbreiding in de lengterichting voor de hand in plaats van in de breedterichting. De specifieke vorm, ligging en grootte van de erven en een efficiënte bedrijfsvoering leidden uiteindelijk tot groepering van de bedrijfsgebouwen en het woonhuis aan een binnenplaats - de zogenoemde cour. In veel gevallen werden de boerderijcomplexen langwerpig of L-vormig en – bij verdere uitbreidingen – ontstonden de U-vorm of de geheel gesloten (carré)vorm. De diverse gebouwen zaten aan elkaar vast. Tussen het woon- en bedrijfsgedeelte bevond zich doorgaans geen interne doorgang: verplaatsingen gingen via de binnenplaats. Daar lag ook de mestvaalt.

De volgorde, positionering en grootte van de afzonderlijke boerderijdelen op het erf was willekeurig en verschilde dus per locatie aanzienlijk. Bij de meeste boerderijen was het woongedeelte relatief klein en had deze aanvankelijk nog geen etage. Een grote deur of toegangspoort gaf direct toegang vanaf de straat. Aldaar grensden de boerderijen vaak aan elkaar door middel van de lange gevels. In de buitengevels van de boerderij zaten weinig ramen. Deze bevonden zich doorgaans wel aan de binnenplaats. Als gevolg hiervan hebben veel Zuid-Limburgse boerderijen een burchtachtig uiterlijk. Dit heeft ook te maken met de toepassing van representatieve architectuur onder invloed van burgerlijke bouwkunst en van – nabijgelegen – kastelen.

De Zuid-Limburgse boerderijen kennen niet alleen een veelheid aan vormen, maar ook aan materialen. Zo komen bakstenen hoeven voor in de gebieden langs de Maas; daar heeft verstening van de boerderij vroegtijdig plaatsgevonden. Vanwege de grootschalige aanwezigheid van natuursteengroeven komen diverse andere steensoorten voor, waaronder vooral mergel en Kunrader steen, of sporadisch hardsteen. Deze laatste steensoort treffen we in een aantal boerderijen rond Voerendaal (Kunrade) aan. Mergel is vaak gebruikt als decoratieve steensoort in bijvoorbeeld speklagen en gevelornamenten. Het gebruik van een veelheid aan steensoorten getuigt van rijkdom onder de boeren en bezittende klasse van de achttiende eeuw.

De armste boeren bleven het langst de houten gebouwen gebruiken, ofwel de vakwerkboerderijen. Veel vakwerkboerderijen in Zuid-Limburg zijn tot op heden bewaard gebleven, hetgeen iets zegt over een verschil aan landbouwkundige ontwikkeling tussen het Maasgebied en het heuvelland daarachter. De lemen opvullingen van vakwerkboerderijen hebben een witte pleisterlaag, vanwege de wens om de gevel zorgvuldig af te werken. De rieten daken zijn in de loop der tijd door pannen daken vervangen. De meeste overgebleven vakwerkboerderijen in Limburg staan in het uiterste zuiden en zuidoosten, langs de Belgische grens en richting Vaals.

U kunt op deze kennisbank reageren via het reactieformulier.

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 5 dec 2024 om 03:01.