Zuidwestelijke huisgroep - Zeeuws-Vlaanderen


Introductie

De boerderijen in Zeeuws-Vlaanderen behoren tot de zuidwestelijke huisgroep. Van oudsher is hier sprake van een sterke invloed van de boerderijbouw in België en van hieruit is de zuidwestelijke huisgroep in de loop der eeuwen over de Zeeuwse eilanden verspreid geraakt.
oude boerderij en een erf
Boerderij met vrijstaand woonhuis bij Sas van Gent. Foto: beeldbank RCE, P.C. Schellekens, 1963 CC BY-SA 3.0
grote boerderij en elektriciteitskabels
Grote boerderij met Vlaamse schuur in Zaamslag. Foto: beeldbank RCE, P.C. Schellekens, 1966 CC BY-SA 3.0

Geografie en bodemgebruik

Het huidige Zeeuws-Vlaanderen is het enige gebied in de provincie dat grotendeels geen (voormalig) eiland is. Tot het midden van de zeventiende eeuw maakte het deel uit van het graafschap Vlaanderen. Geografisch en cultuurhistorisch was er altijd een sterke Vlaamse invloed in deze regio, wat we ook terugzien bij de historische Zeeuws-Vlaamse boerderijen.

De vele oorlogen, waaronder de Tachtigjarige Oorlog en de Tweede Wereldoorlog, hebben diepe sporen in het Zeeuws-Vlaamse landschap nagelaten. Bij de Bevrijding in 1944 zijn veel dorpen, steden en boerderijen in vooral het westen van Zeeuws-Vlaanderen verwoest, waarna een periode van wederopbouw volgde. Het landschap is door de Deltawerken en de vele dijkverzwaringen voorlopig beschermd tegen overstromingsgevaar.

Zeeuws Vlaanderen wordt tegen de zee beschermd door een smalle strook duinen en een forse dijk langs de Westerschelde. Het oosten van Zeeuws-Vlaanderen bestaat onder andere uit een ondergelopen gebied, het Verdronken Land van Saeftinghe. Vanwege de grootschalige aanwezigheid van zeeklei was de Zeeuws-Vlaamse bodem eeuwenlang geschikt voor de grootschalige productie van graan, waarbij sprake was van een bescheiden vorm van het gemengde bedrijf.

Kenmerken

In Zeeuws-Vlaanderen was in de middeleeuwen vanwege de toepassing van de Vlaamse bouwwijze sprake van een ander type boerderij dan op de noordelijker gelegen eilanden. Zo werden boerderijen in het Vlaamse kustgebied vanaf de dertiende eeuw al in steen opgetrokken, mede onder invloed van de kloosterorden en welvarende steden als Brugge en Gent. Het woon- en bedrijfsgedeelte vormden losse onderdelen en stonden – evenals de bijgebouwen – ook los van elkaar. Grote boerderijen waren veelal omgeven door een gracht, die gegraven werd ten behoeve van het opwerpen van een terp op te werp of voor het realiseren van een drinkwatervoorziening voor het vee. De gebintconstructies bestonden uit ankerbalk- of dekbalkgebinten. Het is niet waarschijnlijk dat de kleine boeren ook in steen bouwden, aangezien zij daarvoor niet de mogelijkheden en middelen hadden.

Huidige boerderijen

Bedrijfsgedeelte

Na de laatste grote inpolderingen vanaf circa 1600 zijn geleidelijk aan de huidige Zeeuws-Vlaamse boerderijen ontstaan. Deze boerderijen hebben een driebeukig bedrijfsgedeelte met een constructie van dek- en/of ankerbalkgebinten. Ook komt een combinatie van deze twee gebintconstructies voor, we spreken dan van etagegebinten. De wanden waren van gepotdekseld grenenhout. De zijwanden waren in de zeventiende en achttiende eeuw relatief laag, waardoor het dak boven de deeldeuren was opgehoogd. Doordat de deuren in de lange gevel zaten, was er sprake van dwarsdelen. Vanaf de achttiende eeuw hadden veel schuren twee dwarsdelen met daar tussen in in een grondtas. In deze schuren werd het ongedorste graan vanaf de vloer tot de nok toe opgetast, op de aan de deel grenzende tasvloer. De zijbeuken waren ingericht als stallen, waarin het vee met de koppen naar de middenbeuk gericht stond. Evenals elders in Zeeland bevatten de Zeeuws-Vlaamse stallen een geheel vlakke vloer. Bij de opleving van de landbouw gedurende de negentiende en twintigste eeuw zijn veel Zeeuws-Vlaamse schuren vergroot of vervangen. Voor zover dit al niet eerder geschiedde zijn de meeste bedrijfsgedeelten in die periode ook versteend.

Woongedeelte

Het reeds in de middeleeuwen versteende woonhuis bevatte de (woon)keuken en daaronder een melkkelder. Ook werd het aanvankelijk uit een vertrek bestaande woongedeelte uitgebreid met een tweede vertrek. Boven de melkkelder bevond zich een opkamer die bij welgestelde boeren als pronkkamer dienst deed. Naarmate het woongedeelte uitbreidde, veranderde ook de indeling ervan. Zo werden veel boerenwoonhuizen voorzien van een gang die keuken en woonkamer van elkaar scheidde. De keuken en woonkamer werden gescheiden vertrekken. In Zeeuws-Vlaanderen bevond de voordeur van het woongedeelte zich doorgaans in de lange gevel.

Uitbreiding van het woongedeelte gebeurde in Zeeuws-Vlaanderen na 1600 ook vaak in de lengterichting. Pas in een later stadium werden de woonhuizen ook in de diepte uitgebreid. De voorkamers kregen een representatieve functie, terwijl de keuken, melkkelder en werkruimte naar de achterzijde werden verplaatst. Veel Zeeuws-Vlaamse boerenhuizen kregen in de loop van de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw een representatieve architectuur onder invloed van de burgerlijke bouwkunst. De toenemende welvaart onder boeren tijdens de perioden van opleving in de landbouw maakten dat mogelijk. In dezelfde periode raakte de invloed van de boerderijbouw in Zeeuws-Vlaanderen ook over de noordelijker gelegen Zeeuwse eilanden verspreid. Tot op heden is dat vooral te zien aan het woon- en bedrijfsgedeelte, die los van elkaar staan of in ieder geval elk een eigen draagconstructie hebben.

U kunt op deze kennisbank reageren via het reactieformulier.

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 5 dec 2024 om 03:04.