Boerderijen in West-Friesland en de zeventiende-eeuwse droogmakerijen

Versie door RCEbot (overleg | bijdragen) op 8 aug 2024 om 06:35
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

Introductie

De boerderijen in West-Friesland behoren tot de noordelijke huisgroep. Vanwege de karakteristieke bijna vierkante vorm met hoog dak zijn ze bekend als de zogenaamde stolpboerderijen.

stolpboerderij aan de straat
Houten stolpboerderij in Twisk met gedeeltelijk bakstenen woongedeelte in een voorend. Foto: beeldbank RCE, C.S. Booms, 2008 CC BY-SA 3.0
stolpboerderij met klokgevel
Negentiende-eeuwse stolpboerderij met dakspiegel en klokgevel in Wognum. Foto: beeldbank RCE, IJ.Th. Heins, 2005 CC BY-SA 3.0

Geologie

West-Friesland is een ingedijkte polderregio in het midden van Noord-Holland, die wordt omgeven door de Omringdijk. Het gebied bestaat uit oude en jonge zeeklei, die in de holocene periode is afgezet achter een strandwal, alsmede uit dunne lagen van het zgn. Hollandveen. De regio grenst in het oosten aan de voormalige Zuiderzee. Sinds de jaren dertig grenst het noorden deels aan de Wieringermeerpolder, onderdeel van de Zuiderzeewerken. Het westen wordt begrensd door de genoemde strandwal – de duinen aan de Noordzeekust. Ten zuiden ervan liggen onder andere de zeventiende-eeuwse droogmakerijen de Beemster en de Schermer. Het landschap bestaat uit uitgestrekte polders, lintdorpen en de voor dit gebied kenmerkende stolpboerderijen. Omdat de stolpen in de zeventiende-eeuwse droogmakerijen, alsmede die in de kuststreek, veel overeenkomen met die in West-Friesland, heeft deze beschrijving ook betrekking op deze genoemde gebieden.

Middeleeuwen

Van oudsher domineerde het gemengde bedrijf in West-Friesland. Vanaf het einde van de middeleeuwen is men echter steeds meer overgaan op de veehouderij, omdat de bovenste veenlagen in toenemende mate een belemmering vormden voor akkerbouw. Het gebied kende in de zeventiende eeuw een aanzienlijke agrarische opleving vanwege de bloei van de nabijgelegen Hollandse steden. Hierdoor was er veel vraag naar o.a. kaas. De uitstekende (water)wegen zorgden voor een snelle afzet en veel welvaart onder boeren. Ondanks een economische neergang van de steden gedurende de achttiende en begin negentiende eeuw bleef de vraag naar zuivelproducten groot en de boeren in Noord-Holland profiteerden daarvan. De stolpboerderijen werden dan ook tot in de eerste helft van de twintigste eeuw in dit gebied gebouwd. De nieuwe boerderijvorm werd ook elders in Noord-Holland toegepast, tot in het Kennemerland en zelfs ten zuiden van het IJ.

Voordat de stolpboerderij ontstond, was er sprake van een ander en minder opvallend type boerderij. Toen het zeekleigebied gedurende de middeleeuwen werd ingedijkt en ontgonnen, ontstonden de eerste boerderijen die een min of meer rechthoekige vorm hadden. Deze waren uit hout opgetrokken, waren veelal laag gebouwd en gedekt met rieten daken. De vormgeving was kenmerkend voor de eerste woonstalhuizen in het Hollandse, waarin de boerenfamilie en het vee dicht op elkaar leefden. Het vee stond achter de woonvertrekken in twee rijen met de koppen naar de buitenwand gericht. Achter het vee lag de grup, een ondiepe mestgoot. De oogst werd buiten opgeslagen in kapbergen; de boerderij zelf bood daarvoor onvoldoende ruimte.

Huidige boerderijen

Omstreeks 1600 deed de stolpvorm zijn intrede in het Noord-Hollandse landschap, hetgeen een uitstekende oplossing was voor het genoemde ruimtelijke probleem. De stolp was in meerdere opzichten efficiënt en vooruitstrevend voor de tijd. De compacte ruimtevorm sloot goed aan bij het in de zeventiende eeuw dominerende middelgrote bedrijf. De essentie was dat de hooiopslag in de boerderij zelf kon plaatsvinden, dichtbij het vee. Het boerderijtype is waarschijnlijk in West-Friesland ontstaan. Dat gebeurde in het begin vaak als uitbreiding of wijziging van een bestaande boerderij. Later werden ook steeds meer nieuwe stolpen gebouwd.

Bedrijfsgedeelte

De basis van de stolp bestaat uit een nagenoeg vierkante plattegrond met een dito middenkern en daaromheen aansluitende ruimten. De middenkern bestaat uit een hoge constructie van dekbalkgebinten, waarvan de gebintstijlen op de hoekpunten rusten op poeren. Deze constructie wordt geschraagd door al dan niet dubbele schoren en draagt in zijn geheel het piramidevormige dak. Daardoor zijn de vaak deels houten buitenwanden niet dragend. Dat bood voordelen omdat er beperkt gefundeerd hoefde te worden, hetgeen de bouwkosten kon drukken.

De stolpboerderij was als volgt ingedeeld: de middenkern diende als ruimte voor hooiopslag – dit was het hoogste deel van de boerderij midden onder het piramidale dak. Aan de zijkant of (deels) aan de voorkant bevond zich het woongedeelte. Aan de andere zijkant stond het vee opgesteld in een enkele rij met de koppen naar buiten gericht.

Grenzend aan het woongedeelte en de veestal bevond zich een werkruimte. Opvallend was dat de bedstede veelal in het tasvak was ingebouwd, dit om ruimte te besparen. Het opgetaste hooi zorgde voor warmte. De deeldeuren zaten bij de Westfriese stolp vaak geheel links of rechts in de voorgevel, gericht naar de openbare weg – deze infrastructuur was voor de bedrijfsvoering essentieel vanwege de af te leggen afstand tussen de boerderij en de weilanden. Vanwege de benodigde doorrijhoogte lagen de deeldeuren iets terug t.o.v. de gevel en werd de daklijn boven de deuren opgetild. Bij de stolpen in de droogmakerijen zaten de deeldeuren doorgaans in de zij- of achtergevel, direct gericht naar de wei. Indien het bedrijfsgedeelte moest uitbreiden, bood de stolp zelf daarvoor onvoldoende ruimte. Daarom werd vaak achter de boerderij een uitgebouwde veestal geplaatst, de zogenaamde staart. Uitbreidingen van stolpboerderijen door landbouwkundige ontwikkelingen vonden ook veel plaats, vooral te zien aan de benodigde extra tasruimte. Sommige stolpen zijn in de lengterichting uitgebreid, waardoor de boerderij een rechthoekige vorm kreeg. De kern bestaat dan uit twee vierkante gebintvakken achter elkaar. Deze zijn te herkennen aan de noklijn van het dak. Andere stolpen werden voorzien van een bijgebouw.

Woongedeelte

Naarmate de welvaart van de boer of pachteigenaar steeg, werd de boerderij verfraaid onder invloed van de burgerlijke bouwkunst uit die periode. Niet zelden werd de woning naar voren uitgebreid met een zgn. kort voorend en/of van een decoratieve topgevel voorzien. Er zijn ook boerderijen met een lang voorend: een diep uitgebouwd voorhuis. Sommige daarvan hebben nog de sporen van het middeleeuwse woonstalhuis, waarbij is gepoogd om het bedrijfsgedeelte op een efficiënte manier te vergroten.

Er was aandacht voor de symmetrie. Een opvallend kenmerk was de zogenaamde dakspiegel: het pannendak was deels onder het rieten dak zichtbaar gelaten in de vorm van een symmetrisch sierpatroon. Ook ronde gemetselde schoorstenen zien we veel in West-Friesland. Houten afwerkingen en topgevels werden beschilderd in bijvoorbeeld de trant van de Zaanstreek. Rijk uitgevoerde boerderijen kregen een voorend met bakstenen topgevel en natuurstenen ornamenten onder invloed van de stedelijke grachtenpanden, voornamelijk bij welgestelde Amsterdamse handelaren die landerijen aankochten en verpachtten onder boeren. De eigenaar gebruikte dan de representatieve vertrekken als zomerverblijf en de boer woonde apart aan de achterzijde van de boerderij.

Bij de meest welvarende boeren vond verstening van de boerderijen dan ook in een vroeg stadium plaats; vaak al tijdens de nieuwbouw in de zeventiende eeuw. Ook aan het interieur is veel aandacht besteed: de rijkst aangeklede boerderijen uit de zeventiende eeuw zijn in het representatieve vertrek voorzien van een smuiger: een forse schouw, bekleed met tegelwerk en voorzien van vaak Bijbelse afbeeldingen. Opvallend is dat zowel de schouw als de wand eromheen betegeld zijn en dat de betegelde wand naar boven toe uitkraagt. Veel stolpboerderijen bestaan echter deels nog uit hout. Hout was in grote mate beschikbaar vanwege de houtproductie in de Zaanstreek en kon via de goede waterwegen gemakkelijk worden aangevoerd. Daarnaast was de slappe ondergrond in Noord-Holland ongeschikt voor grootschalige baksteenbouw. Ook was er niet of nauwelijks sprake van baksteenfabricage in de regio, waardoor de transportkosten van de baksteen hoog waren.

Zie ook

Hoort bij deze thema's Begrippen

boerderijen en Westfriese stolpen

Specialist(en)
U kunt op deze kennisbank reageren via het reactieformulier.

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 11 okt 2024 om 22:52.