Buitenplaats (cultuurhistorisch beheer)
Definitie, ouderdom en verspreiding
Een buitenplaats is volgens Van Dale een 'herenhuis met park op het land'. Een verschil met een landgoed is dat er geen gronden met agrarische bestemming bij een buitenhuis liggen. Het 'park' rond de buitenplaats kan wel zaken als een boomgaard bevatten, maar die zal dan de grootte van een huisboomgaard hebben. De grond wordt ingericht met een mengeling van recreatieve en nuttige functies, waarbij het representatieve aspect niet uit het oog verloren wordt. Buitenplaatsen ontstonden nadat bewoners van de steden genoeg geld hadden verdiend om naar 'buiten' trekken en op een landschappelijk aantrekkelijke plaats te gaan wonen. Buitenplaatsen werden lang niet altijd permanent bewoond, vaak werd het huis in de stad aangehouden en woonde de eigenaar alleen in het zomerseizoen op de buitenplaats. Buitenplaatsen werden in Nederland populair vanaf de 17e eeuw.
Groene elementen die voorkomen bij buitenplaatsen zijn bijvoorbeeld een laan, tuin, boomgaard, singel, sterrenbos, leibomen, solitaire bomen en een begroeide slangenmuur. Andere elementen kunnen een gracht, kanaal, vijver, duiventil, folly, warande, begraafplaats en allerlei bijgebouwen zijn. Deze verschillende delen worden bijeengehouden doordat ze bij het ontwerp van één buitenplaats horen. Ook buiten de buitenplaats liggen elementen die ermee verbonden zijn, zoals wegen, paden en watergangen.
Buitenplaatsen zijn kenmerkend voor grote delen van ons land. Waar de buitenplaatsen zich in rijen aaneen schaarden, zoals langs rivieren, of waar een concentratie van buitenplaatsen het karakter van het landschap bepaalt, spreekt men wel van een buitenplaatsenlandschap. Grote concentraties van buitenplaatsen komen bijvoorbeeld voor in de Vechtstreek, de Utrechtse Heuvelrug, Kennermerland, rond Vorden, Diepenheim, op Walcheren. Voorheen kwamen ook wel buitenplaatsen voor in de 17e-eeuwse droogmakerijen, zoals de Beemster en de Watergraafsmeer.
Aantastingen en bedreigingen
De buitenplaatsen zijn vaak gebouwd en ingericht in tijden van economische voorspoed. Volgt daarna een minder voorspoedige tijd, dan blijkt niet zelden dat het onderhoud van al het moois niet meer is op te brengen. Ook door ontginningen, aanleg van infrastructuur en uitbreidingen van dorpen en steden zijn veel buitenplaatsen verdwenen of aangetast. Het hoofdgebouw bleef nog wel staan maar het park verdween grotendeels. In de Duin en Bollenstreek zijn veel buitenplaatsen verdwenen door het afgraven van het duinzand in de 19e eeuw. Het kasteel Keukenhof ligt er nog als een van de weinig resterende, compleet met park. De belangrijkste bedreigingen zijn tegenwoordig eigenlijk nog dezelfde: uitbreiding van bebouwing en aanleg van nieuwe infrastructuur.
Beheeropties
Behoud/ consolidatie
Bij het beheer is kennis van de oorspronkelijke vorm en betekenis van de verschillende groene elementen van belang. Het beheer is dus gericht op behouden van de oorspronkelijke structuren. Is er (nog) niet veel over bekend, vermijd dan in elk geval drastische ingrepen zoals het aanleggen van nieuwe paden, opheffen van paden of verrichten van nieuwe aanplant. Een aanplant moet zo beheerd worden dat de bomen zo lang mogelijk blijven staan, al moet ook weer niet te laat worden gekozen voor het verjongen van de aanplant. Verder worden de waterpartijen op diepte gehouden en hoogteverschillen in de aanleg worden gerespecteerd. Het traditioneel beheer van knotbomen, grienden en hakhout wordt voortgezet. Graslanden en bermen worden gemaaid en afgevoerd. Stinsenbegroeiing wordt vrijgehouden van onkruid en fruitbomen worden op tijd bemest en gesnoeid. Bloemperken vragen onderhoud in vrijhouden met ongewenste begroeiing. Ze lenen zich vaak voor vlinderbeheer.
Restauratie en reconstructie
Is de structuur van een tuin rond een buitenhuis verloren gegaan door sterke verwaarlozing, dan zijn er vaak nog wel resten te vinden van de oude aanleg. In dat geval kan gekozen worden voor een restauratie of reconstructie. De eerste vraag die daarbij gesteld wordt is: kiest men voor een specifiek tijdsbeeld (bijvoorbeeld begin 19e eeuw), of moet de nieuwe situatie een beeld geven van de ontwikkeling van de buitenplaats door de jaren heen?
Beide keuzen vereisen een grondige studie van historische bronnen, zoals oude kaarten, beschrijvingen en mogelijk zelfs ontwerptekeningen van de buitenplaats. Dan zal gekozen moeten worden voor een van de twee hierboven genoemde mogelijkheden. Als er voor een bepaald tijdperk wordt gekozen, kies dan een stijl waarvan weinig gave voorbeelden bewaard zijn gebleven. En zelfs na die keuze is het uiteraard ongewenst dat elementen in de inrichting die verwijzen naar oudere perioden verloren gaan. Schakel voor de expertise een landschapsarchitect in. Buitenplaatsen vallen vaak onder de monumentenwet. Niet zelden zal er rond een oude buitenplaats sprake zijn van een archeologisch meldingsgebied. Van een reconstructie is sprake wanneer er vrijwel niets meer over is van de oude structuren van de buitenplaats. Aanknopingspunten in het veld ontbreken vrijwel. Als bronnen voor de restauratie kunnen dan oude foto's, tekeningen, beschrijvingen, kaarten en plattegronden fungeren. Ook hier is keuze voor een consequente lijn in de reconstructie belangrijk. In dit geval kan gemakkelijker worden gekozen voor een bepaald tijdbeeld, aangezien er weinig resten van eerdere of latere situaties verloren kunnen gaan. Maar ook dan moet er rekening worden gehouden met onzichtbare resten, bijvoorbeeld het bodemarchief.
Ontwikkeling: kansen en mogelijkheden
Er is bij veel bewoners van de buitengebieden belangstelling voor de 'Nieuwe landgoederen regeling'. Dat komt er in het kort op neer dat men de status van 'Nieuw Landgoed' aan kan vragen waarmee belangrijke belastingvoordelen kunnen worden verkregen (bijvoorbeeld voor de successiebelasting). Een voorwaarde is dan wel dat een groot deel van het landgoed ( dat minimaal 5 hectare groot is) openbaar toegankelijk wordt en dat er een beheerplan is. Bij de kandidaten voor de nieuwe landgoederenstatus zijn niet alleen echt nieuwe locaties, maar ook locaties die ooit een 'landgoedachtig' allure hadden. Dat laatste biedt uitgerekende mogelijkheden voor restauratie of reconstructie van de oude landgoedstructuur. Ook is er de laatste jaren veel vraag naar bestaande gebouwen op landgoederen of andere representatieve locaties als woonruimte, kantoor of ander bedrijfspand. Verder bestaat er een grote vraag naar allerlei vormen van openluchtrecreatie, die zouden ook in vaak beperkte mate mogelijk zijn op een landgoed. Daarnaast biedt natuurontwikkeling een mogelijkheid: in het kader van de realisering van ecologische verbindingen neemt de belangstelling voor bestaand 'oud' groen toe, groen zoals dat vaak nog rond buitenplaatsen ligt. Juist dit cultuurlijke groen heeft vaak een grote ecologische betekenis.
Een voorbeeld van reeds uitgevoerd beheer
“Je kunt beter niet weten wat je boven 't hoofd hangt”
Dick van Beek is als vrijwilliger al sinds 1984 actief binnen de Werkgroep Sandwijk. Deze werkgroep houdt zich bezig met het beheer van de buitenplaats Sandwijk bij De Bilt. Ooit was dit een heel uitgestrekt landgoed, maar nu zijn er nog zo'n 40 hectare van over, waarvan het grootste deel wordt ingenomen door het park bij het buitenhuis.
Wat troffen jullie aan in 1984?
Een zwaar verwaarloosd gebouw met een park eromheen waar al zeker 20 jaar bijna niets meer aan onderhoud was gedaan, buiten het hoogstnodige. De vijver was verland, de structuur van het park was verdwenen, de boomgaard sterk vervallen, hakhout en heggen waren hoog doorgeschoten. Welke partijen zijn er bij het beheer betrokken? De eigenaar, dat is sinds 1989 Het Utrechts Landschap, maar was tot 1989 de Universiteit Utrecht.
Waar kwam de financiering vandaan?
De Universiteit en het Utrechts Landschap betaalden veel van de kosten. Nadat het park was aangewezen als ecologische zone kwamen er ook gelden van de provincie en de landinrichting. Het park en de terreinen er omheen zitten nu in de SN-regeling (Subsidieregeling Natuurbeheer).
En wat is er daarna gebeurd?
De Werkgroep stelde een beheerplan op voor onder andere de houtwallen en de bosjes. Dat is aan geboden aan de Universiteit, die ging akkoord met uitvoering. De kleinschalige werkzaamheden worden 'unplugged' door de Werkgroep uitgevoerd, machinaal en grootschalig werk gebeurt door loonwerkers en een boer.
Waren er onverwachte tegenvallers?
Er bleek geen plan of ontwerp van het park meer te bestaan
Waar hebben jullie de historische informatie vandaan gehaald?
Tuinhistorica Lucia Albers heeft historisch onderzoek verricht. En er is onder meer met de oude tuinman gepraat. Daarna zijn de bomen geïnventariseerd en het bleek mogelijk daarmee bijvoorbeeld oude padenstructuren en open plekken te herkennen. De cultuurhistorische elementen zijn als eerste goed in beeld gebracht.
Het verliep het daarna?
Na 5 jaar was het zwaar achterstallig onderhoud weggewerkt. Grote karweien zoals het hergraven van de vijver werden uitbesteed .
Waren er aangename verrassingen of meevallers?
Het landgoed werd opgenomen in de ecologische hoofdstructuur. Doordat er verbindingslijnen werden gelegd en faunapassages werd het isolement van het landgoed opgeheven. Er is ook aangrenzend land aangekocht.
Waren er tegenvallers?
Het duurde járen voordat het geld van de landinrichting los kwam.
Hoe gaat het verder?
Een deel van het reguliere beheer wordt uitgevoerd door de werkgroep, zoals verschralingsbeheer, hakhoutbeheer en slootkantenbeheer.
Heb je tips?
- Streef er naar zo'n grote klus naar om al snel met iets duidelijk zichtbaars te scoren, en zorg dat daar ook publiciteit uit voortvloeit. Besteed veel aandacht aan voorlichting en publiciteit.
- Zorg voor goed overleg met de eigenaar.
- Zorg dat je als werkgroep op allerlei gebieden kennis in huis hebt! (historische geografie, ecologie etc.)
- Om ongewenste recreatie en vandalisme te voorkomen: zorg dat de ingang ook de enige uitgang is.
- Verder is het beter om je niet te realiseren wat je allemaal boven het hoofd hangt.
Nader signalement
In de Gouden Eeuw (17e eeuw) werden in Nederland veel mensen rijk door de handel. Het werd toen mode om als welgesteld stadsbewoner een huis buiten te bouwen. Beroemde buitenlui waren bijvoorbeeld Jacob Cats en Constantijn Huygens. In Zeeland werden in deze eeuw door rijke kooplieden uit Middelburg en Vlissingen ook veel buitenhuizen gebouwd, in de binnenduinrand en op kreekruggen. In Holland werden ook veel buitenplaatsen aangelegd in de Watergraafsmeer, de Beemster en langs de Amstel en de Vecht. Het verschijnsel hangt samen met de romantisering van het buitenleven in literatuur en bijvoorbeeld schilderkunst.
Ook in latere eeuwen was het naar buiten trekken van bijvoorbeeld rijk geworden handelaren onderhevig aan modeverschijnselen, terwijl de economische voorspoed er ook een rol in speelde: de trek naar buiten nam uiteraard toe nadat er extra veel geld was verdiend. Ook speelde de groeiende belangstelling voor landbouw en andere mogelijkheden om de opbrengst van het land te vergroten een rol, vooral aan het eind van de 18e en in de eerste helft 19e eeuw. Verschillende rijk geworden stadsbewoners zagen voor zichzelf een voortrekkersrol weggelegd bij bijvoorbeeld het in cultuur brengen van 'wildernissen', zoals bossen en duinen en de droogmakerijen.
De inrichting van het groen rond het buitenhuis was aan modetrends onderhevig. De belangrijkste perioden zijn daarbij de landschappelijke en de rationele of formele stijl. Vaak werd een buiten helemaal gerestyled wanneer er een nieuwe mode op was gekomen. Maar er zijn ook buitenplaatsen waar nu de elkaar opvolgende modes nog af te lezen zijn aan de inrichting. In de 17e en 18e eeuw werd in het algemeen voor een formele stijl gekozen, de Franse, met geometrische vormen. Vanaf het einde van de 18e eeuw kwam de Engelse landschapsstijl op, met kronkelende paden, slingerende waterpartijen, verhogingen en boomgroepen.
De modetrends waren een uitdrukking van houding van de mens ten opzichte van de natuur. In de rationele stijl probeerde men nadrukkelijk de natuur te 'temmen', in de landschapsstijl paste meer een aanpassing van de mens aan de natuur. Op paleis 't Loo in Apeldoorn is na de reconstructie te zien dat het feitelijke tuingedeelte een strak rationeel karakter draagt, terwijl in het omringende park nog allerlei lijnen herinneren aan de landschapsstijl.
Elementen op buitenplaatsen
Arboretum
In een arboretum is een collectie van boomsoorten. De aanleg heeft een recreatieve functie, maar kon ook uit wetenschappelijke belangstelling voorkomen en uit het populaire verzamelen van rariteiten. Staan er in zo'n collectie alleen naaldbomen, dan is het een pinetum.
Berceau
Een berceau is een heggenstelsel dat zo is geknipt dat de heggen zich boven het hoofd van de wandelaar op het pad sluiten. Bekende voorbeelden liggen bij 't Loo, op landgoed Mariëndaal tussen Arnhem en Oosterbeek en in de Prinsenstuin in de stad Groningen. Het verhaal gaat dat op die manier voor de bewoners een wandeling buiten mogelijk was zonder dat hun witte huid werd blootgesteld aan zonlicht. Het verschijnsel past bij de Franse landschapsstijl. Een berceau wordt ook wel loofgang genoemd.
Bosket
Een bosket (of bosquet) is een hakhout of productiebos, doorsneden door paden en omzoomd door een hoge heg.
Duiventil
Een duiventil is een statussymbool: alleen de rijkste eigenaren van buitenhuizen en landgoederen konden zicht de hoge belasting veroorloven die verbonden was aan het inrichten van een duiventil. Die werden gewoonlijk dan ook duidelijk in het zicht neergezet.
Folly
Wanneer iemand een 'nutteloos' bouwsel maakt zonder duidelijke functie, maar vaak wel met een verwijzing naar een wel functioneel type gebouw, noemen we dat een folly. Bij de Langbroekerwetering ligt zo'n folly in de vorm van een kapel. Het verschijnsel wordt vaak geassocieerd met de Romantiek.
Laan
Bij een laan is sprake van een aan twee kanten van een weg geplante bomenrij. Kenmerkend voor een laan zijn de brede bermen. Het laaneffect verdwijnt vaak doordat de berm volgroeid met struiken. Gewoonlijk bestaat de aanplant uit één boomsoort en het effect is het grootst wanneer alle bomen ongeveer dezelfde leeftijd hebben en er een soort is gebruikt die bijvoorbeeld in het omringende bos niet of weinig voorkomt. Als laanbomen worden al eeuwenlang beuken gebruikt, maar ook eiken-, linden- en iepenlanen komen traditioneel voor. Een mooie walnotenlaan ligt bij Mariënwaardt in de gemeente Geldermalsen. Meer recent zijn lanen met platanen, abelen en esdoorns. De aanplant van bomen langs wegen werd gestimuleerd door Napoleon door het zogenaamde voorplantrecht: aanwonenden mochten langs rijkswegen bomen planten om zelf het hout te oogsten. Een laan wordt ook wel allee genoemd.
Rosarium
Een rosarium is een rozentuin, in het algemeen met regelmatig gevormde perken met paden ertussen.
Slingermuur
Bij een slingermuur ontstaan door de golvende lijn nissen waarin extra luwte en extra warmte voor komt. Er bestaan zelf verwarmde slingermuren. De muur ligt vaak aan de zuidkant van een moestuin en vormt de begrenzing met de boomgaard. Op die warme plaats is de teelt van gewassen mogelijk, bijvoorbeeld lei-abrikozen, waarvoor normaal gesproken het klimaat in Nederland niet zacht genoeg is. Een variant op de slingermuur is de hoekige of half rond lopende leimuur.
Spreng
Een spreng is een kunstmatige watergang die dient voor het verzamelen van grondwater. Zie verder bij Sprengen.
Sterrenbos
Een sterrenbos is een bos waarin de paden stervormig lopen vanuit een centraal punt. Een mooi voorbeeld ligt bij kasteel De Schaffelaar bij Barneveld, een ander is de Zevensprong op Einde Gooi. Van sommige bossen is pas na het in kaart brengen van de paden of bestudering van oude kaarten vastgesteld dat het ooit een sterrenbos was. De bossen hebben vaak een functie bij de houtproductie.
Vijver
Vijvers bij buitenplaatsen (en landgoederen) kunnen verschillende functies hebben. Sommige dienen om het water dat door sprengen wordt aangevoerd te verzamelen, waarna met de opgebouwde 'waterkracht' bijvoorbeeld een watermolen kan worden aangedreven. Deze vijvers worden weijer(d) genoemd.
Andere vijvers zijn visvijvers, of maakten deel uit van een grachtenstelsel dat de woning of het kasteel beschermde.
Vinkenbaan
Een vinkenbaan is een terrein dat ingericht is om vinken (of andere vogels) te vangen. De vogels werden opgegeten of verkocht. Als vangmiddel werden gewoonlijk netten gebruikt. De banen lagen vooral in de binnenduinrand. Vinkenbanen die nu nog bestaan worden gebruikt voor vogelonderzoek, bijvoorbeeld van de trek. Veel vogels worden er geringd.
Warande
Een warande is een voor het houden van dieren ingericht stuk terrein. Vaak ging het daarbij om konijnen, die vanaf de Middeleeuwen een gewilde bontsoort leverden. Voor die waranden werden vaak kosten noch moeiten gespaard om de roofdieren zoals vossen , maar ook stropers, buiten te houden en uiteraard de konijnen binnen.
Ecologische waarden en potenties
Buitenplaatsen kunnen met name wanneer ze in een verder intensief agrarisch gebruikt landschap liggen een grote ecologische waarde hebben. Wanneer een buitenplaats in een verder open gebied ligt is het immers vaak de enige plaats met oud hout, en ook heeft de begroeiing met bomen en struiken een functie als schuilplaats en broedgelegenheid voor in de omgeving levende soorten. Vaak maken (voormalige) buitenplaatsen dan ook deel uit van geplande ecologische verbindingen.
Op buitenplaatsen zijn niet zelden al eeuwen geleden planten aangevoerd om bijvoorbeeld het voorjaar op te fleuren. Veel van die planten horen tot de stinseflora: knolgewassen die vanwege hun sierwaarde zijn aangeplant maar zijn verwilderd en zich hebben gehandhaafd. Bekende soorten zijn de bostulp, bosanemoon, Haarlemsklokkenspel ( een dubbele vorm van knolsteenbreek), daslook en holwortel. Deze soorten zijn buiten de stinsen (de term komt van het Friese woord voor een stenen huis) vaak zeldzaam.
Lees verder
Literatuur
- Albers, L.H. (1984), Landgoederen van Zuid-Kennemerland; inventarisatie en beschrijving van cultuurhistorische aspecten van tuinen, parken en bossen. Amsterdam.
- Albers, L. (1997), Landgoederen in het landschap. Historisch-Geografisch Tijdschrift 15, nr. 3, pp. 81-98.
- Backer, A.e.a. (1998), De natuur bezworen. Een inleiding in de geschiedenis van de Nederlandse tuin- en landschapsarchitectuur van de middeleeuwen tot het jaar 2005. Rotterdam.
- Blok, E. (1993), Jongere tuinkunst 1900-1940. Amsterdam.
- Jong, E. de (1993), Natuur en kunst; Nederlandse tuin- en landschapsarchitectuur, 1650-1740, Amsterdam.
- Matthey, I. (2002), Vincken moeten vincken loncken. Vijf eeuwen vangst van zangvogels en kwartels in Holland. Verloren, Hilversum.
- Oldenburger-Ebbers, C.S. et al. (1995-2000), Gids voor de Nederlandse tuin- en landschapsarchitectuur (4 delen), Rotterdam.
- Wijck, H.W.M. van der (1982), De Nederlandse buitenplaats, aspecten van ontwikkeling, bescherming en herstel.
Websites en organisaties
- Stichting In Arcadië, www.stichtinginarcadie.nl.
- Federatie Particulier Grondbezit, www.grondbezit.nl.
- Nederlandse Kastelen Stichting, www.kastelen.nl.
- Stichting Tuinhistorisch Genootschap Cascade, www.cascade1987.nl.
- Nederlandse Tuinenstichting, www.tuinenstichting.nl.
Zie ook
ArtikelenHoort bij deze thema'sSpecialist(en)
Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 24 aug 2023 om 03:03.