Panorama Landschap - Achterhoek

Versie door RCEbot (overleg | bijdragen) op 4 nov 2022 om 10:32

Introductie

De regio Achterhoek wordt gekenmerkt door een kleinschalig, gaaf dekzandlandschap met plaatselijk essen rond verspreid liggende boerderijen. De regio wordt doorsneden door beken en is bosrijk. Winterswijk is de grootste stad.


Deze regiobeschrijving maakt deel uit van Panorama Landschap - Karakterisering van het Nederlandse landschap in 78 regio’s.
Op de interactieve kaart van Panorama Landschap zijn alle regio's terug te vinden.

Boerderij. In de voorgrond de oprijlaan naar het erf, rechts een stal en in de achtergrond het woongedeelte.
Afb. 1. Boerderij in Woold. Foto: Edwin Raap
Oranje lucht van opkomende zon met in de voorgrond een wei waarin een grazend paard staat. Eromheen staan bomenrijen.
Afb. 2. Heidedijk. Foto: JeroendeJong, CC BY-SA 3.0, via Wikimedia Commons
Kasteel Vorden. In de voorgrond een kasteelgracht en in de achtergrond het kasteel zelf. Aan de randen van het water bevinden zich bomen, struiken en riet.
Afb. 3. Kasteel Vorden. Foto: Wim van der Ende
Korenspiker in Winterswijk. Het gebouwtje staat in een weiland en eromheen staan kale bomen. Het huis heeft rode-bruine accenten.
Afb. 4. Korenspiker in Winterswijk. Foto: Paul Paris
Kaart van Achterhoek.
Afb. 5. Achterhoek.

Karakteristiek

De regio Achterhoek is een plattelandsregio, zonder grote steden. Het bestaat uit een overwegend kleinschalig cultuurlandschap. In het oosten van de regio vormt het hoger gelegen Oost-Nederlands plateau een opvallende grens in de vorm van een steilrand. De overgang van het dekzand naar de IJsselvallei is vrij diffuus. De hoogteligging, de bodem en de waterstaatkundige situatie bepaalden waar de akkers, de weilanden en de woeste gronden lagen. Op sommige plekken konden grote essen ontstaan, terwijl elders het kleinschalige reliëf leidde tot kleine kampen.

Kenmerkend voor de regio is het grootgrondbezit. Er liggen tal van buitenplaatsen met concentraties in de omgeving van Vorden, bij Lochem en rond Zutphen. Er zijn flinke delen bedekt met bossen, laanstructuren en parken, waarin ook grotere en kleine natuurgebieden (Natura 2000) liggen.

Het landschap bestaat verder uit een afwisseling van kleinschalige gebieden en grotere open ruimten, zoals de grote essen en de voormalige venen. Het landschap wordt doorsneden door een groot aantal beken, die deels natuurlijk van oorsprong zijn, maar vaak ook door de mens zijn vergraven. Grootste nederzetting is Winterswijk (23500 inwoners). Daarnaast zijn er de historische stadjes Groenlo, Lochem en Bredevoort. Borculo, Lichtenvoorde en Aalten zijn de grootste dorpen.

De regio is via de A18/N18 op het landelijke netwerk van snelwegen aangesloten en voorts door meerdere provinciale wegen. In de regio liggen de spoorlijnen Winterswijk-Arnhem, Zutphen-Hengelo en Zutphen-Winterswijk. Bij Lichtenvoorde staat het Windpark Hagenwind, bestaande uit acht windturbines. Vanuit Doetinchem loopt een 110kV hoogspanningsleiding door de regio.

Ontstaan van het natuurlijke landschap

Pleistoceen

In de voorlaatste ijstijd was het noordelijke deel van ons land bedekt met landijs, ongeveer tot de lijn Haarlem-Nijmegen. IJstongen drongen in het IJsseldal en schoven alles voor zich uit. Zand en grind werden opgedrukt en zo ontstonden de stuwwallen van de Veluwe, Lochem/Barchem en Neede. Onder het landijs werd een laag keileem afgezet. Plaatselijk ligt dat aan het oppervlak.

Tijdens de laatste ijstijd bereikte het landijs ons land niet. Wel heerste er een toendraklimaat. De wind had vrij spel en zette een dikke laag zand af. Dit leidde tot een licht golvend landschap met een ingewikkeld patroon van welvingen, ruggen en kopjes. Aan de randen van het Oost-Nederlands Plateau ontstonden kleine dalen ten gevolge van erosie door smeltwater. Dit zijn nu de plekken waar beekjes ontspringen.

Holoceen

Circa 10.000 jaar geleden werd het warmer en begon het holoceen. In het overgrote deel van het landschap bleef het dekzand aan de oppervlakte liggen en raakte het bebost. Ook het grondwaterpeil ging stijgen. Op plekken met een gebrekkige waterafvoer ontstond veen, met name in de beekdalen. Afzettingen van de IJssel en Oude IJssel wiggen als het ware over het zand uit.

Landschappenkaart

Het oostelijke deel van de regio is onderdeel van het Oost-Nederlands Plateau of ‘Münsterland’, zoals de archeologische landschappenkaart deze onderscheidt. De overgang naar het westen bestaat uit een markante steilrand die de oostelijke oever vormde van het dal van de Oer-Rijn. Münsterland kent verder enkele landschapszones, zoals plateaus, dekzandvlakten en beekdalbodems. Verder komen de landschappen Noordelijk zandgebied (met dekzandvlakten, dekzandruggen, rivierduinen en beekdalbodems), stuwwallen (met o.m. plateaus en hellingen) en lage Rijnterrassen (met o.m. dekzandruggen, veenvlakten en terrasresten) voor.

Bewoningsgeschiedenis

Prehistorie en Romeinse tijd

Vanaf het einde van de oude steentijd verbleven jagers-verzamelaars in de regio. Zij zwierven door het gebied en leefden van wat de natuur te bieden had. Teruggevonden werktuigen zoals pijlpunten wijzen op hun aanwezigheid. In de nieuwe steentijd vestigden de eerste boeren zich in het gebied. Vooral de hogere delen in het landschap waren voor hen aantrekkelijk. Dat geldt in het bijzonder voor hoogtes in de nabijheid van beken en andere (vroeger) waterrijke gebieden. Hier bevinden zich niet alleen sporen van bewoning uit de steentijd, maar ook uit de bronstijd, ijzertijd en Romeinse tijd. Veel van die vroeg bewoonde plekken ontwikkelden zich vanaf de middeleeuwen tot essen/enken.

De structuur van het huidige cultuurlandschap met zijn nederzettingen en essen is in feite echter veel ouder. De randzone van het IJsseldal was al vroeg dicht bevolkt. Hier ontwikkelde Zutphen zich al in de vroege middeleeuwen tot een versterkt regionaal centrum. Het lage centrum van de Achterhoek werd in de loop van de tijd steeds natter. Er ontstond hier een moerassige wildernis die tot ver in de middeleeuwen vrijwel onbewoond was.

Middeleeuwen en nieuwe tijd

Pas vanaf de vroege middeleeuwen (9de-10de eeuw) bevonden nederzettingen zich op vaste plekken, bij voorkeur op de overgang van hogere naar lagere gronden. De boerderijen lagen in kleine dorpjes bijeen of wat meer verspreid rondom de akkers op de hogere dekzandruggen of -kopjes. De lager gelegen delen waren in gebruik als weiden en hooiland. Bossen – en later heidevelden – lagen verder weg. De broek- en veengebieden werden extensief gebruikt voor turfwinning, plaggensteken, het weiden van het vee en de jacht.

De akkers zijn op de bodemkaart te herkennen als enkeerdgronden of humuspodzolen, afhankelijk van de dikte van het door de mens opgebrachte materiaal. Ze zijn ontstaan door eeuwenlange bemesting van dierlijke (potstal)mest, vermengd met heideplaggen of bosstrooisel. De vorm en omvang van de oude akkers waren afhankelijk van het reliëf ter plekke. Waar grote ruggen en dekzandplateaus aanwezig waren, konden grote aaneengesloten essen of enken ontstaan. Waar het reliëf vooral bestaat uit kleine dekzandkopjes, vinden we vooral kampen of ‘eenmansessen’.

De verder weg gelegen woeste gronden waren tot de verdeling in de 19de eeuw in gemeenschappelijk gebruik. Er waren zowel drogere ‘velden’ (bijvoorbeeld het Grote Veld bij Lochem) als natte ‘broeken’ en venen. Door plaggensteken en overbegrazing traden plaatselijk verstuivingen op. Broeken en venen waren vooral gelegen in het vlakke centrale deel en in het westen van de Achterhoek. Het veen is in de loop der tijd geheel afgegraven.

Veel hooi- en weilanden stonden in de wintermaanden tijdelijk onder water, zodat ze bemest konden worden met het laagje slib dat achterbleef. Het bevloeien van de weiden gebeurde door natuurlijke overstromingen of kunstmatig, waarbij beken werden opgestuwd en het water over het weiland werd geleid. Hiervoor werden stelsels van stuwen, duikers en waterlopen aangelegd.

De weilanden waren meestal omrand door kades. Op diverse plaatsen in de regio zijn de restanten van de vloeisystemen te vinden in de vorm van houtwalbeken, overlopen en percelen die in een punt eindigen om het water uit te kunnen laten. Er is discussie over de schaal waarop dit plaatsvond en over de mate van vergraving door mensen van veel beken, maar zeker is dat het voorkwam.

De Marken

Door bevolkingsgroei in de loop van de 12de eeuw nam de druk op de grond toe. Ter bescherming van de rechten van de bestaande boeren op de woeste gronden richtten zij de marken op. Elke ‘gewaarde’ boer of eigenaar had een waardeel in de marke: het recht om vee te weiden op de gemeenschappelijke gronden. Dit waren aanvullende gronden voor het vee, die gebruikt werden als de dieren op eigen gronden onvoldoende voedsel vonden.

Vee was een belangrijke mestleverancier voor de bouwlanden. Dit systeem functioneerde tot in de 19de eeuw. Toen werd onder druk van landbouwvernieuwers gepleit voor verdeling van de woeste gronden om tot productieverhoging te komen. Vooralsnog veranderde er in de eerste helft van de 19de eeuw weinig, omdat de heidegronden de plaggen leverden die samen met de dierlijke mest nodig waren voor de bemesting van de essen. In de Achterhoek werden de marken uiteindelijk relatief vroeg verdeeld in vergelijking met de rest van het land. We mogen aannemen dat dit mede komt doordat veel grootgrondbezitters bezittingen hadden in de marken. Zij waren in staat het kapitaal bijeen te brengen voor nieuwe ontginningen en hadden meer kennis.

Vanaf het laatste kwart van de 19de en het begin van de 20ste eeuw namen de ontginningen een grote vlucht. De waterhuishouding in de regio werd verbeterd. Ook werd kunstmest geïntroduceerd, waardoor schrale gronden bewerkt konden worden. Deze hoefden dan niet meer als weiden voor schapen te dienen (die tot dan toe voor de mestvoorziening zorgden). Dit nieuwe landschap wordt heideontginning genoemd. Deze ontginningen worden gekarakteriseerd door een rationeel en grootschaliger verkavelingspatroon dan de oude bouwlanden met rechte wegen en waterlopen. Ook ontginning van heide tot bos kwam voor.

Grootgrondbezit

Opvallend is het aantal kastelen en buitenplaatsen in de regio. Veel daarvan zijn in de middeleeuwen ontstaan als leen aan adellijke families die verdedigbare huizen of havezaten bouwden. De eigenaar van een havezate was tevens lid van de ridderschap van Gelre.

De landschappelijke impact van een havezate reikte verder dan het huis zelf. Vaak ging het om flinke oppervlakten aan landgoederen met bossen, lanen in een geometrisch grondpatroon.

Er waren veel havezaten in de regio, vooral ten oosten van Zutphen (36 stuks). Dit maakt dat we daar van een ‘buitenplaatsenlandschap’ kunnen spreken. Kasteel Hackfort, in bezit van Natuurmonumenten is heel bekend.

In de buurt van Winterswijk kwamen scholteboeren voor. De scholteboer had als plaatsvervanger van de adellijke grootgrondbezitter enkele boerderijen onder zich. De scholteboeren werden in de loop van de 18de eeuw steeds welvarender en konden na 1795 aanzienlijke landerijen kopen.

Watermolens

De wateren in de Achterhoek werden benut om watermolens in de vorm van korenmolens, oliemolens en plaatselijk ook ijzermolens aan te drijven. Verschillende havezaten hadden een eigen watermolen, zoals Ruurlo, De Wiersse en Hackfort. Ook in de dorpen Borculo en Lochem stonden ze. De watervoorziening van de molens was vaak een probleem. ’s Winters en in delen van het voorjaar was er genoeg, later in het jaar was er vaak onvoldoende water. Ter voorkoming hiervan werden vaak molenvijvers of wijerds aangelegd, die als buffer dienden. Er zijn nog enkele molens overgebleven.

Ingrepen in de waterhuishouding

Door en langs het natuurlijke landschap van de Achterhoek liepen enkele rivieren en beken. Door de afwisseling van dekzandruggen en laagten was het water niet overal in staat natuurlijk af te stromen. Onderdeel van de ontginningen was het graven van verbindingsgeulen tussen de laagten, zodat aaneengesloten watergangen ontstonden. In de loop van de tijd ontstonden in die waterlopen meanders door uitschuring van de buitenoevers en het neerleggen van materiaal aan de binnenoevers. Veel beken hebben hierdoor een natuurlijk voorkomen, zoals de Ratumsche Beek en de Willinkbeek.

Op een wat hoger schaalniveau greep de mens ook in en is de loop van verschillende rivieren aangepast. De Aaltensche en Groenlose Slinge zijn op meerdere plekken aangepast, de Ruurlosche Beek is in de 18de eeuw gegraven als onderdeel van de Baakse Beek.

Doel was om de watervoorziening van Kasteel Ruurlo te verzekeren. In de Ruurlosche Broek werd in de 19de eeuw de Veengoot gegraven. Zelfs aan de Berkel is geknutseld: in 1250 werd een zandrug oostelijk van Borculo doorgraven en kreeg de Berkel zijn huidige loop. De Schipbeek ten slotte, is in zijn geheel gegraven.

Ontwikkelingen in de 19de en 20ste eeuw

Belangrijke voorwaarde bij de 19de-eeuwse ontginningen was om opnieuw voor een goede waterhuishouding te zorgen. Eerdere ingrepen voldeden niet meer, doordat er vanuit de nieuwe ontginningen ook water vrij kwam dat afgevoerd moest worden. Het zou tot de oprichting van de waterschappen na 1880 duren voordat er echt iets verbeterde. Nadien waren de maatregelen gericht op het voorkomen van de overstromingen in de zomer. Onder meer de Berkel en Oude IJssel werden aangepakt.

Na 1910 nam de oppervlakte van woeste grond zo snel af, dat de bergingscapaciteit van het gebied verminderde en het regenwater versneld wegliep. Louter verbreding van beken hielp niet meer, omdat dit verdroging in de hand werkte. In de Berkel zijn toen tien stuwen aangelegd. Tussen 1928 en 1940 werden daarnaast veel secundaire waterlopen verruimd en uitgediept. Veel van de werken zijn uitgevoerd in het kader van de werkverschaffing.

In combinatie met de bouw van diverse gemalen en nieuwe mondingen voor bestaande watergangen, zoals het Stroomkanaal van Hackfort, vormde dit de tweede fase in de verbetering.

Vanaf 1954 werden in de Achterhoek tal van ruilverkavelingen uitgevoerd. Verbetering van de waterhuishouding had daarbij de volle aandacht. Zo werd de Van Heeckerenbeek gegraven, waarmee het water van de Baakse Beek ten zuiden van Ruurlo naar de Veengoot stroomde. De Slinge werd op tal van plekken rechtgetrokken en opnieuw werden nieuwe waterlopen gegraven en stuwen geplaatst. De landbouw profiteerde hier enorm van en de productie schoot omhoog. In natuurgebieden trad echter verdroging op, wat weer tot tegenmaatregelen leidde vanaf de jaren 1990.

In veel dorpen en stadjes in de Achterhoek bestond al vanaf de 16de eeuw een traditie van kleinschalige textielnijverheid. Dit vormde de basis voor de industrialisatie van veel van deze nederzettingen in de tweede helft van de 19de eeuw. Onder meer in Winterswijk, Eibergen en Aalten was hiervan sprake.

Recente ontwikkelingen

Na de Tweede Wereldoorlog hebben 21 ruilverkavelingen, met een totaal oppervlak van ruim 80.000 ha, het landschap veranderd.

Ruilverkaveling Oppervlak (ha) Periode % in regio
Steenderen 4502 1976 - 1993 30,7%
Brammelo-Rietmolen 2773 1962 - 1970 48,5%
Dinxperlo 2140 1974 - 1986 71,6%
Warnsveld 8623 1960 - 1974 85,7%
Gelselaar 741 1951 - 1959 99,9%
Rekken 3706 1963 - 1974 99,9%
Laren 5009 1981 - 1996 100,0%
Aalten 7443 1972 - 1989 100,0%
Winterswijk-West 8529 1982 - 2003 100,0%
Hupsel-Zwolle1 4563 1997 - 2009 100,0%
Mallemsche Esch 102 1939 - 1947 100,0%
Lievelde (A) 1063 1994 - 2003 100,0%
Beltrum 2615 1950 - 1960 100,0%
Beltrum II 183 1953 - 1960 100,0%
Beltrum-Eibergen1 2797 1998 - 2008 100,0%
Zieuwent-Harreveld 5400 1965 - 1978 100,0%
Neederberg 1140 1953 - 1964 100,0%
Ruurlo 6342 1979 - 1995 100,0%
Borculo 4880 1976 - 1993 100,0%
Hengelo-Zelhem 8527 1983 - 2005 100,0%
Halle-Wolfersveen1 2606 1994 - 2001 100,0%
1. Ruilverkaveling met een administratief karakter

In het kader hiervan zijn tal van landschapselementen als houtwallen en bomenrijen opgeruimd en werd de waterbeheersing sterk verbeterd. In de gebieden die vaak door de IJssel werden overstroomd, veranderde het landschapsbeeld volkomen. Zo is in het gebied ten zuiden van Zutphen het onderscheid tussen de smalle strookvormige percelen in de lage delen en de grotere akkers van de enken voor het grootste deel verdwenen. Voor het landschapsbeeld is het verdwijnen van de vele elzen- en meidoornsingels in de lage delen van het gebied ingrijpend geweest. Sommige delen, zoals rond Beltrum en Lievelde, zijn twee maal ruilverkaveld. De ruilverkavelingen hebben in delen van de regio een geheel nieuw eigen landschap opgeleverd, dat intussen een eigen kwaliteit heeft. Zo is het landschap van de ruilverkavelingen Beltrum in de gemeente Berkelland door het rijk aangewezen als Wederopbouwgebied van nationaal belang. Het zorgvuldig ontworpen landschapsplan grijpt terug op karakteristieken van het oude landschap.

Verschillende dorpen en stadjes zijn aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht. Het betreft Hummelo, Laag-Keppel, Lochem, Eibergen-Mallemse Molen en Gelselaar. In 2006 werden twee delen van de regio tot Nationaal Landschap benoemd: De Achterhoek en de Graafschap.

De uitbreiding van steden en dorpen heeft het landschapsbeeld in sommige delen van het gebied sterk doen veranderen.

Lichtenvoorde en Winterswijk zijn bijvoorbeeld na de Tweede Wereldoorlog flink uitgebreid. Op andere plaatsen is het landschap de afgelopen tweehonderd jaar veel minder sterk veranderd. De infrastructuur is wel sterk verbeterd door de aanleg en vooral verbetering van provinciale wegen en de snelweg A18 tussen Arnhem en Doetinchem, die als N18 verdergaat richting Enschede. Rondom de dorpen en steden zijn op veel plaatsen rondwegen aangelegd. Voor de elektriciteitsvoorziening zijn enkele hoogspanningsleidingen in het gebied geplaatst. Bij Winterswijk ligt een verdeelstation.

Specifieke thema’s

Nederzettingen

Winterswijk (23.500 inwoners) heeft nooit stadsrechten gekregen maar ontwikkelde zich wel tot een regionaal centrum. Het is ontstaan aan de Whemerbeek, een oude loop van de Slinge.

In de 11de eeuw werd hier een uithof gesticht van het klooster St.- Mauritius in Munster. Rond de stad lag een flink aantal scholtegoederen. De scholteboeren zetten in de nieuwe tijd flink in op textielnijverheid en Winterswijk ontwikkelde zich tot een belangrijk textielcentrum. De aansluiting op het spoorwegennet vanaf 1878 was een stimulans voor de textielindustrie en de bevolking groeide door tot 12.000 inwoners in 1940. De kern verdichtte vooral noordelijk van de spoorlijnen. Het tuinwijkje Scholtenenk dateert uit 1926. Uitbreiding van nieuwe woonwijken vond concentrisch plaats rondom de oorspronkelijke kern, waarbij ook aan de zuidwestzijde van het spoor woningen werden gebouwd, zoals in de wijk Hazelder. Aan de zuidoostzijde van het station is een industriegebied aangelegd.

Lochem (14.000 inwoners) is een kleine stad die ontstond op de flank van de stuwwal, vlak bij de Berkel. Er kwamen verschillende oude wegen bij elkaar. Lochem kreeg in 1233 stadsrechten.

Door de aanleg van de spoorlijn Zutphen-Hengelo in 1865 en het Twentekanaal in 1936 werd het stadje aantrekkelijk voor verschillende vormen van bedrijvigheid. Lichtenvoorde (13.000 inwoners) ontstond als dorp bij een kasteel en kapel aan een voorde in de Baaksebeek aan de Hessenweg van Doesburg naar Bocholt. Het bleef tot ver in de 19de eeuw een kleine nederzetting. Door industrialisatie, onder meer de komst van de leerindustrie, groeide het dorp in de periode tot 1940. Na de Tweede Wereldoorlog ging dit door op een planmatige, concentrisch wijze.

Aalten (12.500 inwoners) is ontstaan aan de Boven Slinge als marktplaats op het kruispunt van handelswegen richting Bocholt, Deventer en Winterswijk. Evenals veel andere dorpen in de regio begint Aalten in de tweede helft van de 19de eeuw te groeien als gevolg van (textiel)industrialisatie. De aansluiting op het spoor was hiervoor een belangrijke voorwaarde. De industrialisatie vormde de basis voor de groei van het dorp en zette na de Tweede Wereldoorlog door. Nieuwe wijken als de Sterrenbuurt en een rondweg (N318/N313) werden gerealiseerd.

Groenlo (10.000 inwoners) ligt op de plek waar de Grolse Slinge en de oude hessenweg van Deventer naar Borken bij elkaar komen. In 1277 kreeg het stadsrechten. In de Tachtigjarige Oorlog ging de stad verschillende keren in andere handen over. In 1627 veroverde Frederik Hendrik de stad definitief op de Spanjaarden. Groenlo verloor de vestingstatus in 1878 en breidde zich na de Tweede Wereldoorlog sterk uit in westelijke richting. De vestingwerken zijn nog aanwezig. De stad is via de N18 of ‘Twenteroute’ verbonden met Enschede. Groenlo of ‘Grol’ is de naamgever van Grolsch bier. De brouwerij heeft tot 2004 in Groenlo gestaan.

Borculo (10.000 inwoners) ligt op de plek waar de Leerinkbeek in de Berkel uitmondt. In de 12de eeuw werd de Hof te Borculo gebouwd. In het midden van de 14de eeuw werd Borculo ommuurd en kreeg het stadsrechten. Het kreeg landelijke bekendheid door de tornado die in 1925 een groot deel van het stadje verwoestte. In het stadje zijn de wederopbouwsporen hiervan nog te zien.

IJzer

Een kenmerkende vorm van bedrijvigheid in de Achterhoek en langs de Oude IJssel was de ijzerindustrie. Op veel plekken komen plaatsen voor waar ijzeroer in de bodem zit. Dit wordt gevormd op plaatsen waar ijzerrijk kwelwater aan de oppervlakte komt. Als het kwelwater verdampt, blijft ijzer in de bodem achter en vormt daar oerbanken die enkele meters dik konden worden. De oerbanken zijn in de middeleeuwen gebruikt voor de bouw van huizen en kerken (bijvoorbeeld de kerk van Silvolde) en voor de winning van ijzer. In de nieuwe tijd zijn hoogovens gesticht, onder meer in Gaanderen (1689), Ulft (1754) en Keppel (1794). De hoogovens werden gestookt met houtskool uit de bossen of uit speciaal daarvoor aangelegde brede houtsingels. Verschillende watermolens werden ingericht om het gewonnen ijzer verder te bewerken. De vroege industrieën zijn verdwenen. Zie verder de regiobeschrijving van de IJsselvallei.

Literatuurlijst

  • Barends, S., 1981. Het landschap van de achterhoek, historisch-geografisch benaderd: ontstaansgeschiedenis van het land=schap en cultuurhistorische evaluatie van de gevolgen van ruilverkaveling.
  • Beek, R. van, 2009. Reliëf in ruimte en tijd. Interdisciplinair onderzoek naar de bewoning en landschap van Oost-Nederland tussen vroege prehistorie en middeleeuwen. Wageningen. (diss. WUR)
  • Cruyningen, P.J. van, 2005. Landgoederen en landschap in de Graafschap. Utrecht.
  • Keverling Buisman, F. (red.), 1998. Hackfort: huis en landgoed. Utrecht.
  • Neefjes, J. en N. Willemse, 2009. Cultuurhistorische Atlas Winterswijk, Weesp.
  • Smalbraak, J. 2013. Mooi (in ‘t) holt – De bosgeschiedenis van Nationaal Landschap Winterswijk. In: Historisch-Geografisch Tijdschrift 31/1, 35-50.
  • Westeringh, W. vd, 1984. Ontstaan, ontwikkeling en ligging van de Winterswijkse beken. KNAG Geografisch Tijdschrift 18, 294-308.

Structuurdragers

Landschapsvormende functie Elementen en structuren in het huidige landschap
Achterhoek
Algemeen zandgebied met overwegend kleinschalig cultuurlandschap met kleine landschapselementen doorsneden met beken en kleine rivieren
WCL (waardevol cultuurlandschap) Winterswijk
Wederopbouwgebied Nationaal belang Beltrum
Opvallende terrasrand naar hoger gelegen Oost-Nederlands Plateau
Landbouw Reliëf bepaalde ligging bouwlanden.
- Kleinschalig: kampen
- Grootschaliger: essen, oostelijk deel regio
Regelmatige verkaveling in heideontginningen en broek/veengebieden (veeteelt)
Herkenbaarheid verminderd na uitvoering ruilverkavelingen
Bosbouw en natuur Oude bossen westelijk deel
Bossen rond Winterswijk vnl heideontginning tot bos, ook ouder beekbegeleidend bos
Natura 2000 gebieden Stelkampseveld, Korenburgerveen, Willinks Weust, Bekendelle en Wooldse veen
Wonen Geen grote steden, maar enkele kleinere historische stadjes en dorpen: o.m. Winterswijk, Lochem, Bredevoort, Groenlo, Borculo
Waterstaat Berkel met stuwen
Slinge
Doorgraven dekzandruggen, ontstaan ‘beken’
- Ruurlosche Beek / Veengoot
- Baaksche Beek
- Schipbeek
- Willinkbeek
Veel beken in kader ruilverkavelingen genormaliseerd, recent ook hermeandering
Defensie Grote concentratie middeleeuwse kastelen / historische landgoederen, o.a.
- Hackfort, Ruurlo, Vorden, de Wiersse
Circumvallatielinie Grollo
Delfstofwinning Sporen ijzerindustrie
Bedrijvigheid (Kleinschalige) textielnijverheid in stadjes
Watermolens, o.m. Hackfort
Verkeer A18/N18
Twentekanaal met sluizencomplex
Spoorlijnen en stationsgebouwen
- Zutphen-Winterswijk
- Winterswijk-Arnhem
Bestuur Scholteboeren met bijhorende boerderijen
Veel vml havenzaten, vooral bij Zutphen (zie verder)
Landgoederen en buitenplaatsen Zie ook defensie
Concentratie van landgoederen en buitenplaatsen (havezaten) in westelijk deel Achterhoek

Over Panorama Landschap

Panorama Landschap beschrijft het karakter van het Nederlandse landschap in 78 regio’s en biedt hiermee inspiratie voor ruimtelijke ontwikkelingen. Panorama Landschap geeft voor heel Nederland -in 78 regio’s en een apart artikel over de grote wateren- een korte karakterschets van de geschiedenis van het landschap, vanuit het perspectief van eeuwenlange veranderingen. Deze landschapskarakteriseringen bevatten geen waardering voor het landschappelijke erfgoed, of een uitputtende inventarisatie van allerlei elementen en patronen. Het zijn kleine biografieën, gericht op de genese (wordingsgeschiedenis) van het landschap: van de prehistorie tot het heden.

Tekst: Edwin Raap. Foto’s: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, tenzij anders vermeld.
Aan dit artikel kunnen geen rechten worden ontleend.

Vragen, verbeteringen of opmerkingen?
U kunt op deze kennisbank reageren via het reactieformulier.

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 4 nov 2022 om 10:32.