Panorama Landschap - Eindhoven en de Kempen: verschil tussen versies

Geen bewerkingssamenvatting
Geen bewerkingssamenvatting
 
(Een tussenliggende versie door dezelfde gebruiker niet weergegeven)
Regel 214: Regel 214:
<table border="1" class="klein" width="80%" >
<table border="1" class="klein" width="80%" >
<tr>
<tr>
<th width="25%>Landschapsvormende functie</th>
<th>Landschapsvormende functie</th>
<th>Elementen en structuren in het huidige landschap<br/>
<th>Elementen en structuren in het huidige landschap - Eindhoven en de Kempen</th>
Eindhoven en de Kempen</th>
</tr>
</tr>
<tr>
<tr>
Regel 358: Regel 357:
</table>
</table>


{{Panorama Landschap}}
{{Panorama Landschap}}  
   
   
* [https://rce.webgispublisher.nl/user/uploads/pdfs/panoramalandschap/73_Eindhoven_en_de_Kempen.pdf Printversie] (pdf)
* [https://rce.webgispublisher.nl/user/uploads/pdfs/panoramalandschap/73_Eindhoven_en_de_Kempen.pdf Printversie] (pdf)

Huidige versie van 10 jan 2023 om 03:01

Introductie

Rond Eindhoven vindt veel verstedelijking en uitbreiding van infrastructuur plaats. Daaromheen ligt een golvend dekzandgebied met beekdalen, akkers (steilranden) en 19de-eeuwse heideontginningen.


Deze regiobeschrijving maakt deel uit van Panorama Landschap - Karakterisering van het Nederlandse landschap in 78 regio’s.
Op de interactieve kaart van Panorama Landschap zijn alle regio's terug te vinden.

Straat in Philipsdorp, Eindhoven. Achter de huizen is het dak van het voetbalstadion te zien.
Afb. 1. Philipsdorp, Eindhoven. Foto: Wim van der Ende
Twee gebouwen in het water met daartussen een watermolen.
Afb. 2. Dommelmolen. Foto: Wim van der Ende
Weiland met bomenrij waarachter Hilvarenbeek te zien is. Rechts een brandtoren.
Afb. 3. Hilvarenbeek. Foto: Paul Paris
Groot wit Philips-gebouw op de Science Park campus in Eindhoven.
Afb. 4. Science Park Eindhoven. Foto: Wim van der Ende
Vinexwijk Brandevoort aan de rand van het water.
Afb. 5. Brandevoort. Foto: Beeldbank RCE
Kaart van Eindhoven en De Kempen.
Afb. 6. Eindhoven en De Kempen

Karakteristiek

De regio Eindhoven en de Kempen is vooral in het noordoosten sterk verstedelijkt. Meest opvallend daarbij is Eindhoven. De stad die bekend staat om Philips, DAF en de Technische Universiteit, is met ruim 217.000 inwoners de vijfde stad van het land. Omliggende dorpen als Veldhoven, Best en Valkenswaard zijn tegenwoordig plaatsen met ruim 20.000 inwoners. Van en naar Eindhoven is in de afgelopen decennia vele nieuwe infrastructuur (A2, A50, A58, A67) aangelegd en zijn bedrijventerreinen verrezen. Eindhoven Airport verwerkt sinds ongeveer tien jaar een groeiend aantal passagiers.

Hierdoor is het oorspronkelijke zandlandschap vrijwel volledig onder bebouwing verdwenen. In andere delen van de regio is het oude landschap wel leesbaar gebleven. Dit landschap is van oorsprong een zwak golvend dekzandlandschap dat doorsneden wordt door een aantal beken. De beekdalen en de aangrenzende gronden vormden de oudst bewoonde delen, waar ook de akkers van de dorpen lagen. De tussen de beekdalen gelegen iets hogere dekzandruggen of -plateaus bestonden voor de ontginningen in de 19de en 20ste eeuw uit uitgestrekte woeste gronden, voornamelijk heidevelden. De ontginning van de broekgebieden en heidevelden plus de bouw van nieuwe boerderijen en ontginningsdorpen bracht een verandering van het bewoningspatroon met zich mee. Men was niet meer gebonden aan de oude nederzettingen aan de randen van de beekdalen en kon zich vestigen in het vanouds onbewoonde middengebied. De beekdalen veranderden door cultuurtechnische ingrepen van kleinschalige weiden en hooilanden in open maïsakkers. In de huidige situatie zijn de lager gelegen delen vrij open, terwijl de hogere gronden door de bebossing en een toename van de bebouwing een besloten karakter hebben.

Van en naar Eindhoven waaiert een aantal 150kV en 380 kV hoogspanningsleidingen uit over de regio, terwijl er vijf windturbines aan de Laarakkerdijk aan de grens met België zijn opgesteld.

Ontstaan van het natuurlijke landschap

Pleistoceen en ouder

De regio maakt deel uit van het tektonisch dalingsgebied van de Roerdalslenk, dat het oosten van Noord-Brabant doorsnijdt. Het wordt aan weerskanten door breuken begrensd: in het oosten de Peelrandbreuk, aan de westkant de Feldbiss. Het zijn breukzones in de aardkorst waarlangs al miljoenen jaren verschuivingen plaatsvinden.

Tijdens het pleistoceen, de periode van ijstijden, kwam het landijs niet tot aan de huidige regio. Wel heerste een poolklimaat en was het landschap te vergelijken met een poolwoestijn of een toendra.

Door de wind werden zand- en leemlagen afgezet. Zodoende ontstond het zwakgolvende dekzandlandschap, karakteristiek is voor de hoger gelegen zandgronden van de Kempen. In deze tijd ontstond de brede, west-oost lopende Midden-Brabantse rug. Ten noorden van Son en Breugel stroomt de Dommel door deze rug. De rug vormde een belemmering voor de afwatering in noordelijke richting. Door de stuwing traden beken veelvuldig buiten hun oevers en zetten in de dalen een laag sediment af.

Holoceen

Na afloop van de laatste ijstijd werd het klimaat warmer en vochtiger. De beken gingen meanderen en zetten leem af in de beekdalen. Op natte plekken van het beekdal en in afgesneden meanders van de beek ontstond broekveen. In de vennen en laagtes van het dekzandgebied ontstonden moerassen waarin zich eveneens veen kon gaan vormen.

De veentjes groeiden naar elkaar toe en bedekten uiteindelijk flinke oppervlakten van de Kempen, maar bereikten echter niet de omvang van de veengebieden in de Peel. Eén van de grotere veengebieden was de Turfbergsche Heide ten oosten van Valkenswaard. Toponiemen met ‘torf’, ‘veen’ en ‘pelt’ herinneren hier nog aan.

Voordat de mens het landschap ging ontginnen bestond dit uit een uitgestrekt licht golvend landschap met een afwisseling van dekzandruggen, beekdalen en grotere en kleinere hoogveentjes.

Landschappenkaart

De regio behoort op de archeologische landschappenkaart tot de Roerdalslenk en het Kempisch zandgebied. Als landschapszones hierbinnen zijn beekdalbodems, droogdalbodems, beek- en droogdalhellingen, dekzandruggen en dekzandvlakten onderscheiden.

Bewoningsgeschiedenis

Prehistorie en Romeinse tijd

Uit vondsten en archeologische opgravingen is duidelijk geworden dat dit deel van Brabant een lange en afwisselende bewoningsgeschiedenis kent. Die begint aan het einde van de oude steentijd toen het gebied zo nu en dan werd bezocht door nomadische jagers-verzamelaars van de Magdalenien-cultuur. In de jonge steentijd (vanaf circa 4000 v.Chr.) vond er voor het eerst landbouw in het gebied plaats. Sindsdien werd de invloed van de mens op het landschap steeds groter. In de bronstijd (vanaf ongeveer 2000 v.Chr.) breidden heidevelden zich uit ten koste van bos. In deze tijd en ook in de ijzertijd werden op veel plaatsen grafvelden aangelegd, onder meer bij Toterfout (Veldhoven), Knegsel en op de Regte heide bij Riel (Tilburg). De randen van beekdalen waren het meest aantrekkelijk voor bewoning. Opvallend zijn de oude wegenstructuur en voorden: doorwaadbare plekken in beken. Deels gaan die terug tot in de prehistorie of Romeinse tijd.

Woonplaatsen uit de Romeinse tijd zijn op diverse plaatsen gelokaliseerd, meestal op de overgang van de beekdalen naar de hogere gronden. In Hoogeloon zijn de resten van een Romeinse villa opgegraven.

Middeleeuwen en nieuwe tijd

Vanaf de 3deeeuw nam de bewoning sterk af. Veel van het Romeinse akkerland groeide weer vol met bos. In de 6de en 7deeeuw wordt het gebied opnieuw gekoloniseerd. In de 8ste en 9de eeuw werden de eerste dorpen in de regio gesticht. Uit dezelfde periode stammen de eerste vermeldingen van dorpen. In de eeuwen erna komen steeds meer dorpen tot ontwikkeling. Dat wil echter niet zeggen dat ze altijd op dezelfde plaats hebben gelegen. Kenmerkend voor de Kempense dorpen is het verschijnsel van de verplaatste dorpen. Op enkele plekken bleven de kerk en het kerkhof op de oude plek liggen, zoals in Knegsel waar het kerkhof op de plek van het oude dorp ligt.

De bevolking vond een bestaan in de landbouw. Het grootste probleem hierbij was het gebrek aan mest. Tot aan de uitvinding van kunstmest aan het einde van de 19de eeuw kwam die van de eigen dieren op het bedrijf. De akkers werden bemest met een mengsel van stalmest, bosstrooisel en heideplaggen. Er bestond een delicaat evenwicht tussen de hoeveelheid bouwland, de hoeveelheid en het areaal heide. Een extra moeilijkheid was het geringe areaal grasland: de beekdalen waren klein, en vaak ook nog te nat om als weiland of hooiland te gebruiken. Door de aanleg van rabattenbossen probeerden de boeren zoveel mogelijk rendement uit deze gronden te halen.

In de beekdalen werden in de middeleeuwen meerdere watermolens aangelegd, zoals in Valkenswaard, Riethoven, de Collse Watermolen Nuenen en de Gennepermolen in Eindhoven. De heide was belangrijk in het systeem. De koeien en schapen werden er geweid en de heideplaggen werden vermengd met de mest van het vee. Dit mengsel werd op de akkers gebracht, waardoor een karakteristieke bolle vorm ontstond.

De draagkracht van de heide was niet onbeperkt. Het gevaar van zandverstuivingen was reëel. Ook wilde men niet dat er zich nieuwe boeren op de heidevelden gingen vestigen. Om dit allemaal te reguleren werden de gebruiksrechten en -plichten van de inwoners binnen de dorpsgemeenschap of gemeynt bepaald. Na de Franse tijd kwam het eigendom van de gemeenschappelijk gebruikte gronden bij de toen nieuw gevormde gemeenten.

De uitvinding van de kunstmest betekende een grote omslag voor het landschap. De afhankelijkheid van dierlijke mest werd doorbroken en nieuwe ontginningen waren mogelijk, onder meer van de heide. Heidevelden veranderden in landbouwgrond, zowel in het beekdal als op de hogere gronden. Deze zogenaamde heideontginningen kenmerken zich door een rationeel verkavelingspatroon en rechte wegen, waarlangs laanbeplanting kan voorkomen. Daarnaast vond op grote schaal bebossing plaats van de heide en werden landgoederen gesticht (zie verder). Veel beken werden rechtgetrokken en kregen een grotere afvoercapaciteit. Al met al veranderde het landschap flink vanaf het einde van de 19de eeuw. Veel kenmerkende langgevelboerderijen zijn in die tijd gebouwd. Daarnaast gaan veel van deze boerderijen terug op oudere voorgangers.

In de beekdalen zette het proces van de ontginning en de verdichting in de vorm van perceelsrandbegroeiing aanvankelijk nog door. Waar men vroeger voor goede perceelsscheidingen was aangewezen op goed onderhouden singels of houtwallen, kon men na de komst van het prikkeldraad zo rond 1918 volstaan met een aantal paaltjes en een rol prikkeldraad. Het percentage heggen, hagen en houtwallen nam nadien drastisch af en op grote schaal zijn deze landschapselementen gerooid.

Een bijzondere vorm van inkomsten bestond in Waalre, Leende en vooral Valkenswaard, te weten de valkerij. De valken werden door de adel in heel Europa gebruikt voor de jachtsport. De inwoners van de dorpen hadden het recht om de ‘kleine’ jacht uit te oefenen en wisten hiervan gebruik te maken door zich toe te leggen op de valkerij. Op de Groote Heide heeft Staatsbosbeheer een reconstructie van een tobhut gemaakt, waarmee de valken werden gevangen.

Landgoederen, bossen en natuur

In de regio komen veel landgoederen voor, waarvan sommige teruggaan tot de middeleeuwen, zoals landgoed Heeze. Andere zijn 19de- of 20ste-eeuws, waaronder De Utrecht en Gorp en Reuvert.

Landgoed Heeze, dat maximaal 5.000 hectare groot was, was lang in het bezit van de familie van Tuyll van Serooskerken. Het westelijke deel van het landgoed was ingericht voor de visteelt (zie verder).

De Utrecht heeft zijn naam te danken aan de verzekeringsmaatschappij De Utrecht die op de grens van Nederland en België een groot ontginningsproject initieerde en er bos liet aanplanten.

Het landgoed Gorp en Rovert beslaat een oppervlakte van ruim 1.200 hectare en omvat loofbossen, naaldbossen, cultuurgronden, heide en vennen langs de bovenloop van de Rovertse Bosbouw, een van de belangrijkste vormen van bodemgebruik.

Het grootste deel van de heidevelden veranderde in bos.

Dit herstel van het natuurlijke bos kwam deels omdat er niet meer werd gegraasd. Belangrijker waren de uitgebreide bebossingsprojecten, die vooral in de jaren 1930 werden uitgevoerd. Vaak gebeurde dit in het kader van de werkverschaffing.

De bossen dienden voor het vastleggen van de stuifzanden en voor de productie van hout. Er werden veel naaldbomen aangeplant voor gebruik in de mijnen. Dennenhout gaat flink kraken als het onder druk komt te staan, zodat een dreigende instorting van een mijngang tijdig kon worden opgemerkt. Op de gronden van landgoed Heeze zijn de eerste bebossingen al gerealiseerd aan het einde van de 19de eeuw. Tegenwoordig herinneren alleen de namen van bossen nog aan het verleden als heide, zoals Geeneindsche Heide bij Helmond en de Nieuwe Heide bij Best.

Een ander deel van de heidevelden werd ingericht als militair oefenterrein (Oirschotsche Heide) of als natuurterrein, zoals de Cartierheide en de Groote Heide – beide in bezit bij Staatsbosbeheer –, de Plateaux en de Oisterwijkse Bossen en Vennen van Natuurmonumenten. Doordat niet meer alle mineralen en voedingsstoffen werden afgevoerd, veranderde in deze gebieden de vegetatie. Er liggen drie Natura 2000-gebieden in de regio: Kempenland-west, Strabrechtse Heide-Beuven en Leenderbos-Groote Heide-De Plateaux.

Industrialisatie en stedelijke ontwikkeling

Tot in het midden van de 19de eeuw was het gebied van de Kempen een van de dunst bevolkte delen van het land. Eindhoven had in 1840 nog geen 2500 inwoners, Helmond ongeveer 2000. Vanwege de aanwezigheid van goedkope arbeidskrachten en de aanleg van kanalen (Zuid-Willemsvaart, Eindhovensch Kanaal en Wilhelminakaal) en spoorwegen, vestigden zich vanaf het einde van de 19de eeuw tal van bedrijven in de Kempen. Verspreid in het landelijke gebied kwamen verschillende sigarenfabrieken.

De textielindustrie vestigde zich vooral in Helmond en Philips startte in Eindhoven. Door de snelle ontwikkeling van de werkgelegenheid bouwden verschillende bedrijven in de eerste decennia van de 20steeeuw wijken of hele dorpen voor hun werknemers, zoals Batadorp in Best (een beschermd dorpsgezicht), Philipsdorp in Eindhoven en Hemelrijk en Klaverhof in Helmond (zie ook verder).

Recente ontwikkelingen

Tegenwoordig is de agglomeratie Eindhoven-Helmond een vrijwel aaneengesloten stedelijk gebied met meer dan 350.000 inwoners. Er lopen grote infrastructuurlijnen door het gebied, waarvan met name de snelwegen A2, A50, A58, A67 en knooppunten opvallen.

De Randweg Eindhoven (N2/A2) verbindt er vijf: Ekkerswijer, Batadorp, de Hogt, Leenderheide en de Aansluiting Helmond op de A50. Hierlangs liggen meerdere grote bedrijventerreinen, waaronder de High Tech Campus. De A2 en de N69 gaan terug op 18de en 19de-eeuwse straatwegen, de overige snelwegen zijn geheel nieuw. Dit geldt ook voor veel provinciale wegen, hoewel een aantal daarvan teruggaat tot oude verbindingen, zoals de Middelbeerse Dijk, de huidige N395 en de N284 langs Bladel en Hapert. Door de toename van het wegverkeer zijn rond veel dorpen randwegen aangelegd, zoals bij de genoemde N284.

Ten westen van Eindhoven werd in 1932 het vliegveld Welschap geopend. Dit gecombineerde militaire en civiele vliegveld heeft zich na 2000 ontwikkeld tot het grootste regionale vliegveld van Nederland. Het ruimtegebruik is sindsdien flink toegenomen. Een andere grote ruimtegebruiker is het Safaripark Beekse Bergen bij Hilvarenbeek, dat jaarlijks duizenden dagjesmensen trekt.

De dorpen zijn alle flink doorgegroeid na 1950, zeker de dorpen in de omgeving van Eindhoven, waarvan sommige thans meer dan 20.000 inwoners tellen. Niettemin is een beperkt aantal klein gebleven en heeft het landelijk karakter min of meer behouden. Dit geldt voor de beschermde dorpsgezichten: Riel, Loon, Broek, Eerel, Oirschot en De Bollen. Een bijzonder beschermd gezicht is Budel-Dorplein, aan het eind van de 19de eeuw als fabrieksnederzetting bij een zinkfabriek ontstaan. Na de Tweede Wereldoorlog is een verdere schaalvergroting in de landbouw opgetreden. Specialisatie in melkveehouderij, kippenen varkensfokkerij en vergroting van de bedrijven trad veel op.

Naam Oppervlak (ha) Periode % in regio
Oirschot-Best 4970 1966 - 1986 37,0%
De Hilver 8115 1997 - 2013 60,7%
Mierlo 2190 1965 - 1977 73,5%
Diessensche Broek 561 1939 - 1951 81,3%
Hooghaghorst 48 1953 - 1958 99,0%
Schaft 2232 1976 - 1990 100,0%
Strijper Aa-Budel 5662 1968 - 1982 100,0%
Mierde 6117 1959 - 1977 100,0%
Bergeijk 6744 1961 - 1975 100,0%
Bladel 62 1937 - 1942 100,0%
Zaligheden-West 4682 1964 - 1976 100,0%
Vliegveld Welschap 1256 1950 - 1963 100,0%
Zaligheden-Oost 5503 1964 - 1977 100,0%
Middelbeers 1959 1962 - 1973 100,0%
Wintelre-Oerle 1523 2010 - 0 100,0%

Grote delen van het agrarische landschap werden opnieuw ingericht en vormgegeven in het kader van ruilverkavelingen.

De smalle, vaak strookvormige percelen werden vervangen door grotere blokvormige kavels; de verspreid gelegen percelen van de boeren werden geconcentreerd. Er werden nieuwe boerderijen gebouwd en veel beken gekanaliseerd. De laatste jaren zijn beekherstelprojecten uitgevoerd en komen de meanders weer terug in het landschap, zoals bij de Grote Beerze rond Bladel.

De visueel-ruimtelijke verschillen tussen de open, oude bouwlanden en het grasland verdwenen vrijwel geheel. De laaggelegen graslandgebieden werden even open als de akkercomplexen. Ook in het bodemgebruik verdwenen de verschillen grotendeels. Door de aanpassingen in de waterhuishouding kon ook in de vanouds nattere terreinen akkerbouw plaatsvinden.

Specifieke thema’s

Nederzettingen

Eindhoven (217.000 inwoners) ontstond tussen de riviertjes de Dommel en de Gender. Het kreeg stadsrechten in 1232 van de hertog van Brabant. In de 14de eeuw werd de stad versterkt en werd een kasteel gebouwd. Beide werden op bevel van de Spanjaarden geslecht. Eeuwenlang bleef Eindhoven een landelijke nederzetting, tot het betere verbindingen kreeg met de omgeving.

Achtereenvolgens de steenweg Luik- ‘s-Hertogenbosch (1818), het Eindhovens Kanaal naar de Zuid-Willemsvaart (1846) en de aansluiting op het spoor (1866) waren van grote betekenis. Dit in combinatie met goedkope grond en lage arbeidskosten, maakte Eindhoven tot een aantrekkelijke plek voor bedrijven. Aanvankelijk waren het de textiel- en sigarenindustrie, maar toen in 1891 de Philips gloeilampenfabriek werd gesticht, werd Eindhoven een companytown. Philips ontwikkelde zich tot de grootste werkgever en trok tienduizenden nieuwkomers naar de stad, waarvoor in hoog tempo op particulier initiatief woningen moesten worden gebouwd, onder andere door Philips zelf (Philipsdorp, Drents dorp). Langs verschillende uitvalswegen vonden uitbreidingen plaats en omliggende dorpen als Woensel en Strijp werden opgeslokt. De ongebreidelde groei leidde tot flinke verkeersproblemen. Diverse plannen om hierin verbetering te brengen leidden aanvankelijk tot niets, onder meer doordat de groei zo hoog bleef en de plannen achter de realiteit aanliepen. Oorlogsschade leidde tot een wederopbouwplan voor de binnenstad. Schaalvergroting was het gevolg. Buiten dit gebied, werden na 1955 op grote schaal nieuwbouwwijken ontwikkeld volgens modernistische principes op basis van een plan van bureau Grandpré Moliere. Het voorzag onder meer in twee ringwegen en de aanleg van de President Kennedylaan, die het centrum met de A50 verbindt. In de stad is vrij veel hoogbouw gerealiseerd. In ’t Hool zijn enkele experimentele woonvormen toegepast. Deze wijk is dan ook door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed aangewezen als wederop bouwwijk van nationaal belang. De laatste uitbrieding is de Vinex-wijk Meerhoven. In alle plannen is het laaggelegen Dommeldal als groene scheg gespaard gebleven, ondanks dat deze in het centrum smaller is dan erbuiten. Vanwege de aanwezigheid van Philips, werd in 1953 besloten om de nieuwe Technische Hogeschool in Eindhoven te vestigen. Deze opende in 1957 en is thans als TU Eindhoven bekend. De campus ligt noordelijk van het station aan de Dommel. Het is samen met DAF en Philips een van de grootste werkgevers van de stad. De huidige samenballing van onderwijs, productie en innovatie leidt tot de aanduiding van Eindhoven en omgeving als Brainport. De stad kent vier beschermde stadsgezichten.

Helmond (88.000 inwoners) is ontstaan bij een uithof van een norbertijnenklooster Floreffe. In 1241 werd Helmond vermeld als stad, maar het bleef klein. Door de aanleg van de Zuid-Willemsvaart (1826) kreeg de stad nieuwe impulsen. De bereikbaarheid in combinatie met lage arbeidskosten maakten de plaats aantrekkelijk, net als in Eindhoven het geval was. De textielindustrie en de metaalindustrie werden de belangrijkste dragers van de Helmondse economie. Op grote schaal werden arbeiderswijken gebouwd, zoals het Klaverhof, die voornamelijk ten oosten van het kanaal liggen. De beter gesitueerden woonden aan de westkant (onder meer Herenbult). Dit onderscheid is na 1960 versterkt met de aanleg van de wijken Haverveld en Oost.

De teloorgang van de industrie vanaf de jaren 1970 raakte Helmond hard. De stad kreeg de status groeistad in 1976 waarna in hoog tempo nieuwe wijken werden gebouwd. Sindsdien zijn enkele opmerkelijke wijken gerealiseerd die opvallen door hun afwijkende stedenbouwkundige opzet. Brandevoort, naar ontwerp van Rob Krier, geniet landelijke bekendheid als Vinexwijk gebouwd in retrostijl, die doet denken aan een Hollands vestingstadje met Amsterdamse grachten. Ook Dierdonk kent een opmerkelijke opzet. Tot op zekere hoogte zijn deze wijken met deze architectuur trendsettend geworden voor andere Vinex-wijken.

Vloeiweiden en visvijvers

Aan het einde van de 19de eeuw werden in de Kempen vloeiweiden aangelegd. Laaggelegen delen van beekdalen konden periodiek onder water worden gezet, waarbij het gras kon profiteren van de voedingsstoffen in het water en in het slib. Voor de bevloeiing werd gebruik gemaakt van voedselrijk en tamelijk kalkrijk water uit het kanaal Bocholt-Herentals. Vanuit ‘opgeleide beken’ – hooggelegen aanvoersloten – liet men het water over de graslanden stromen. Met behulp van duikers kon het water naar andere percelen worden geleid tot het uiteindelijk weer in de beek terechtkwam. Enkele aanvoersloten van de vloeisystemen werden later gebruikt voor wateraanvoer richting de visvijvers in de buurt van Luyksgestel en Valkenswaard. De vijvers bij Valkenswaard zijn het meest uitgestrekt en liggen in het dal van de Tongelreep. Via een ingenieus netwerk van inlaatwerken, aanvoerkanaaltjes en overloopjes werden de verschillende vijvers voortdurend van vers water voorzien. De visvijvers worden nu gebruikt voor sportvisserij.

Literatuurlijst

  • Bont, C. de, 1993. Al het merkwaardige in bonte afwisseling. Een historische geografie van Midden en Oost-Brabant. Waalre.
  • Eerenbeemt, H. van den (red.), 1996, Geschiedenis van NoordBrabant, 3 delen, Boom, Amsterdam
  • Horst, M. en Th. Spek, 2011. Het Leenderbos en de Groote Heide Ontginningsbossen bovenop een eeuwenoud cultuurlandschap. In Brabant, 2, nr 6, p. 34-55.
  • Oorschot, J.P.M. van, 1982. Eindhoven, Een samenleving in verandering (2 delen), Gemeente Eindhoven, Eindhoven.
  • Thissen, P.H.M., 1989. Veranderende landbouw, veranderend landschap, Ontginning, bebossing en ruilverkaveling in de voormalige gemeente Lierop, 1880-heden, in: T. Maas (red.), Lierop, ‘n beeld van een dorp, Rabobank Lierop, Lierop.

Structuurdragers

Landschapsvormende functie Elementen en structuren in het huidige landschap - Eindhoven en de Kempen
Algemeen Zwak golvend dekzandlandschap doorsneden door beken, waarbij de beekdalen open zijn en de hogere delen besloten en bebost
Mozaïek van verspreid liggende bebouwing, bosjes, houtsingels, etc.
Verstedelijkt gebied Eindhoven – Helmond met omliggende dorpen
Landbouw en natuur Onderscheid in oude zandontginningen met open (bolle) akkers en de voormalige woeste gronden, die zijn omgezet in 19de-eeuwse, rationeel verkavelde heideontginningen (+ bosbouw; zie aldaar)
Grote veehouderijen in rationele heideontginningen
Graslanden in beekdalen en broekontginningen
Door ruilverkavelingen verminderd herkenbaar onderscheid tussen de onderdelen en grootschaliger landschap
Diverse N2000 gebieden
Bosbouw Heideontginning tot bossen van gemeenten, op landgoederen en natuurbieden
- De Utrecht
Wonen Archeologie, o.a. grafheuvels Toterfout-Halfmijl
Eindhoven, o.a.
- Samenstolsel van meerdere dorpen
- Companytown Philips
- TU Eindhoven en campus
Helmond
- Brandevoort als prototype retrostijl
Oude dorpen bij beekdalen
19de eeuwse ontginningsdorpen hoger gelegen
Vanaf jaren 1950 flinke groei van alle dorpen
Fabrieksdorpen en –wijken, bv Budel-Dorplein
Kenmerkende langgevelboerderijen
Waterstaat Schelde-Rijn kanaal met Kreekraksluizen, Oesterdam en windmolens (zie ook verkeer)
Dijken buitenwateren, her en der Muraltmuurtjes
Sporen achtereenvolgende bedijkingen polders
Defensie Middeleeuwse kastelen (o.a. Croy, Geldrop, Heeze)
Militaire oefenterreinen Oirschot met kazernes
Delen van de Peel-Raamstelling
Visserij Vloeiweiden en visvijvers Tongelreep / Valkenswaard
Bedrijvigheid Watermolens Dommeldal
Industrieel erfgoed Helmond en Eindhoven
- Philips / Strijp S
- DAF
Brainport Eindhoven met bedrijventerreinen
Elk dorp relatief groot eigen bedrijventerrein
Verkeer A2 (vml Straatweg) - Randweg Eindhoven met knooppunten / A50 / A58 / A67
Spoorlijnen met stationsgebouwen
- Den Bosch – Eindhoven – Weert
- Eindhoven – Venlo
Zuid-Willemsvaart met sluizen en beplanting
Eindhovens Kanaal met beplanting
Wilhelminakanaal met sluizen en beplanting
Eindhoven Airport (v/h Vliegveld Welschap)
Bestuur Grenspalen op rijksgrens België
Recreatie/sport Beekse Bergen
Recreatiegebied E3 Strand
Veel camping- en huisjesterreinen in de bossen
Landgoederen en buitenplaatsen 19de eeuwse landgoederen na heideontginning tot bos, bv De Utrecht, Gorp en Rovert (zie ook bosbouw)
Religie Concentratie van grafheuvels/-velden
Sporen van Rooms-Katholicisme: kloosters, kapellen, wegkruizen, Hagelkruis, kerken

Over Panorama Landschap

Panorama Landschap beschrijft het karakter van het Nederlandse landschap in 78 regio’s en biedt hiermee inspiratie voor ruimtelijke ontwikkelingen. Panorama Landschap geeft voor heel Nederland -in 78 regio’s en een apart artikel over de grote wateren- een korte karakterschets van de geschiedenis van het landschap, vanuit het perspectief van eeuwenlange veranderingen. Deze landschapskarakteriseringen bevatten geen waardering voor het landschappelijke erfgoed, of een uitputtende inventarisatie van allerlei elementen en patronen. Het zijn kleine biografieën, gericht op de genese (wordingsgeschiedenis) van het landschap: van de prehistorie tot het heden.

Tekst: Edwin Raap. Foto’s: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, tenzij anders vermeld.
Aan dit artikel kunnen geen rechten worden ontleend.

Vragen, verbeteringen of opmerkingen?
U kunt op deze kennisbank reageren via het reactieformulier.

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 10 jan 2023 om 03:01.