Panorama Landschap - Friese Meren

Versie door RCEbot (overleg | bijdragen) op 10 jan 2023 om 04:05
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

Introductie

De regio Friese Meren is zoals de naam aangeeft een waterrijk gebied, gelegen in het zuidwesten van de provincie. Er liggen kleine stadjes en dorpen in een open klei- en veenlandschap met stroken- en blokverkaveling.


Deze regiobeschrijving maakt deel uit van Panorama Landschap - Karakterisering van het Nederlandse landschap in 78 regio’s.
Op de interactieve kaart van Panorama Landschap zijn alle regio's terug te vinden.

Skutsjezeilen. In de achtergrond staat gemaal Lemmer.
Afb. 1. Skutsjezeilen. Foto: Paul Paris
Luchtfoto van het Groot Gaastmeer met daarom heen weiland
Afb. 2. Groot Gaastmeer. Foto: Paul Paris
Luchtfoto van het dorp Blauwhuis met in het midden de Hemdijk. Daaromheen weiland en enkele huizen, dorpen en water.
Afb. 3. het dorp Blauwhuis met de Hemdijk. Foto: Paul Paris
Sneker Waterpoort over het Hoogendsterpijp. De poort heeft aan weerszijden een toren staan. De brug is overdekt met een afdak met een klok erin.
Afb. 4. Sneker Waterpoort over het Hoogendsterpijp. Foto: Jos Stöver
Stadsaanzicht van Joure. In de voorgrond stilliggende boten aan beide kanten van de kades en in de achtergrond een huizenrij.
Afb. 6. Joure. Foto: Paul Paris
Kaart van de Friese Meren
Afb. 4. Friese Meren

Karakteristiek

Het deelgebied is een dunbevolkt en waterrijk gebied in het zuidwesten van Fryslân. Er liggen enkele kleine stadjes en één grotere stad, Sneek. Alle zijn ontstaan op kruispunten van handelswegen en vaarroutes. De dorpen zijn meestal klein gebleven en bestaan uit lintbebouwing langs het water, de dijk of de doorgaande weg. Soms heeft er een bescheiden komvorming in het centrum plaatsgevonden. Op de kerkhoven vinden we vaak eenvoudige kerkjes met klokkenstoelen in plaats van een kerktoren.

In het zuiden ligt een aantal grote meren, zoals het Fluessen en Slotermeer. Ten oosten van Sneek vormen het Sneekermeer, Goengarijpsterpoelen en Terkaplersterpoelen een ander merencluster.

Buiten de steden en dorpen strekt het vlakke, open landschap zich uit. Voor het grootste deel is land in gebruik als grasland en kent het een strokenverkaveling. Daar waar het veengebied overgaat in het zeekleigebied, liggen terpdorpen en vinden we ook de karakteristieke onregelmatige blokverkaveling. De grote waterrijkdom, de kleine stadjes, de vele dorpen en buurtschappen en het open landschap, vrijwel zonder bomen, vormen de belangrijkste ruimtelijke kenmerken van het gebied.

Het landschap wordt doorsneden door water in allerhande vormen: natuurlijke meren en rivieren en veel door de mens gegraven wateren: sloten, vaarten, kanalen, petgaten en veenplassen. Voor de waterbeheersing zijn tal van dijken, kaden, sluizen, molens en gemalen aangelegd. Naast landbouw is de waterrecreatie van grote economische betekenis voor de streek. Er liggen bij alle Friese Meren tezamen – in een gebied dat ruimer is dan de regio – 219 jachthavens. De regio wordt ontsloten over de weg via de A7 en de N354, N928 en N359. De A6 takt bij Joure, net buiten de regio af van de A7. De spoorlijn LeeuwardenStavoren loopt door het gebied.

Door het uiterste noordoosten van de regio loopt één 110kV hoogspanningsleiding. Langs het Prinses Margrietkanaal staat bij Spannenburg een windpark van zes windturbines. Dit zijn de enige in de regio.

Ontstaan van het natuurlijke landschap

Holoceen

De huidige ondergrond van de regio bestaat uit veen dat gevormd is in de huidige geologische periode het holoceen. Na afloop van de laatste ijstijd, zo’n 10.000 jaar geleden, werd het klimaat warmer en vochtiger. In een grote laaggelegen zone tussen de pleistocene hogere zandgronden stagneerde het water en ontstonden veenmoerassen, waarin zich een dikke laag veen vormde. Het noordelijke deel van de regio bleef onder invloed van de zee staan. Hier werd klei afgezet.

Naarmate de zeespiegel hoger lag, breidde het veenmoeras naar het zuiden uit tot het de laagten van het keileem- en dekzandgebied geheel vulde en grote delen van de hoger gelegen ruggen bedekte. In de regio Friese Meren stak het veen 3 tot 4 meter boven zeeniveau uit.

Landschappenkaart

Op de archeologische landschappenkaart hoort de regio tot het Noordelijk kustveengebied, het Fries-Gronings kleigebied en een klein stuk van het Keileemgebied. Daarbinnen zijn veenvlakten, droogmakerijen, kreken en prielen, kwelder- en kreekruggen, kwelders, keileemvlakten en -ruggen als landschapszones onderscheiden.

Bewoningsgeschiedenis

Prehistorie en Romeinse Tijd

Het veengebied was schaars bewoond in de prehistorie. In de Romeinse tijd werd hier en daar op het veen gewoond, zoals blijkt uit archeologische vondsten in Sneek. Men woonde op de oeverwallen van riviertjes of op lage veenterpen van maximaal 60 centimeter hoogte. Na deze bewoningsfase is in de vroege middeleeuwen vanuit de Middelzee over grote oppervlakten een laag klei op het veen afgezet, namelijk tussen Sneek, IJlst, Sandfirden, Koudum en Warns. Het slotenpatroon uit die tijd is hier en daar in de bodem teruggevonden.

Middeleeuwen en nieuwe tijd

Vanaf de 10de eeuw begonnen terpbewoners van de noordelijke kleigronden het hoogveen te ontginnen. Doordat de ontginningen min of meer loodrecht vanaf de basis steeds verder naar achteren schoven, ontstond de karakteristieke opstrekkende verkaveling. Voor een deel gebruikte men de oevers van natuurlijke waterlopen als ontginningsbasis, maar groef ook nieuwe kanalen en sloten die als basis dienden. In de eeuwen na de eerste ontginningen ontstonden in het veengebied nieuwe nederzettingen, veelal langgerekte lintdorpen langs een dijk of water. Opvallend in veel dorpen is het voorkomen van klokkenstoelen. Vaak zijn ze in de plaats gekomen van oudere kerkgebouwen of kerktorens die in het veen waren verzakt of niet konden worden behouden. Ze staan allemaal op een kerkhof of begraafplaats.

Kades, dijken en sluizen waren al snel noodzakelijk, omdat het gebied in toenemende mate te maken kreeg met wateroverlast. Dit kwam door bodemdaling, veroorzaakt door landbouwkundig gebruik. Doordat het veen ontwaterd werd, klonk het in.

Tegelijkertijd trad oxidatie van het veen op doordat lucht kon toetreden. Hierdoor daalde het maaiveld soms wel 3 meter en liepen de laagste delen vol met water en ontstonden meren als het Fluessen en het Sneekermeer. De afwatering werd verder bemoeilijkt doordat ook de Middelzee dichtslibde en het water niet meer via die kant kon wegstromen. In het gebied moesten uiteindelijk polders worden aangelegd, die hier hemmen worden genoemd. In de regio liggen de Riperdahem rondom Sandfirden en Nijhuizum, de hem van Oudega en Heeg en de Scherwolderhem bij Abbega en Oosthem. Andere hempolders liggen net buiten de regio. De hempolders werden door binnendijken beschermd.

De Hemdijk, die de noordwestgrens van de regio vormt, was zo’n binnendijk en tevens weg die van Sneek en IJlst naar Westhem, Blauwhuis en Tjerkwerd liep.

Doordat het maaiveld daalde, was het gebruik van het land voor akkerbouw of gemengd bedrijf aan het eind van de middeleeuwen niet meer mogelijk. De boeren legden zich toe op veeteelt en de handel in boter. Het maakte van de regio een welvarende streek tot ver in de 19de eeuw. Een aantal voornamelijk agrarische nederzettingen ontwikkelde zich tot stadjes en vlekken. Sneek groeide uit tot belangrijkste nederzetting in de regio en het overvleugelde IJlst, dat in de 13de eeuw uitgegroeid was tot een handels- en nijverheidsplaats. Woudsend en Joure waren een ‘vleck’, een Friese mengvorm van dorp en stad met een stedelijke nederzettingsvorm. Eind 19de eeuw brak de landbouwcrisis uit die ook de regio trof. Deze werd met succes bestreden, onder meer met de oprichting in 1879 van het Friesch Rundveestamboek en door de komst van de coöperatieve zuivelfabrieken, die een betere kwaliteit boter leverden dan die van de boerderij zelf. Onder meer in Sneek en Heeg verrezen boterfabrieken.

Sommige meren zijn natuurlijk, zoals Morra en het Slotermeer. Bij andere meren is duidelijk te zien dat de percelering aan weerskanten van het meer doorloopt. Hier zijn de oude ontginningsblokken onderbroken door meren. Dit wijst erop dat de meren na de ontginning zijn ontstaan. De bodemdaling, kleinschalige veenwinning of oeverafslag kunnen hiervan de oorzaak zijn. Vaak hadden de boeren een deel van hun land aan de andere kant van het meer liggen. In de buurtschap Dijken bij Langweer is bijvoorbeeld bekend dat ze hooilanden aan de overkant van het Koevordermeer hadden. De meren zijn tussen de 12de en 15de eeuw ontstaan en uitgegroeid tot hun huidige vorm.

De laaggelegen gronden moesten door dijken tegen het hoge water beschermd worden. Om te voorkomen dat Oostergo last zou krijgen van het water in de regio werd ten noorden van de Boorne de Leppedijk aangelegd. Een andere belangrijke binnendijk was de Slagtedijk, vermoedelijk aangelegd in de 13de eeuw. De dijk liep aan de oostkant van de Nieuwe Wetering tussen Oude Schouw en Joure. Het wordt de ‘Oude Slagte’ genoemd omdat er in 1883 een Nieuwe Slagte is aangelegd, direct aan de oostkant van het Snekermeer. De Nieuwe Slagte sluit aan op de uit de 13de eeuw daterende Groene Dijk, de zuidelijke dijk van de Rauwerderhem. Beide binnendijken hebben een waterkerende functie.

Veel, vooral kleinere meren zijn in later tijd drooggelegd. De meeste kwamen tot stand in de tweede helft van de 19de en eerste helft van de 20ste eeuw; een enkele is ouder, zoals de Sens- en Atzemeer uit 1633. In de regio liggen voorts twee gebieden die verveend zijn en naderhand zijn drooggemalen en opnieuw voor landbouwkundig gebruik ingericht: de Groote Noordwolder Veenpolder en de Heidenschapster veenpolder, beide grenzend aan de Fluessen.

Overigens was de animo om de meren in de regio droog te malen niet erg groot. Dit had te maken met het feit dat de zandige bodems van de meren als landbouwgrond geen hoog rendement opleverden, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Noord-Holland, waar de bodem van de droogmakerijen uit klei bestaat. Daarnaast ontbrak de noodzaak, er was geen bevolkingsdruk en het kapitaal was eveneens niet aanwezig.

Infrastructuur

Doorgaande landwegen waren er vroeger maar weinig, het meeste vervoer ging per schip over de vele waterwegen die de regio rijk is. Voor een deel zijn het natuurlijke wateren, voor een deel zijn ze gegraven. De belangrijkste doorgaande scheepvaartverbinding is het Prinses Margrietkanaal, dat begint in Lemmer. Het is Friese deel van het scheepvaartkanaal loopt van Lemmer naar Groningen en werd geopend in 1938. In Groningen heet het Van Starkenborgkanaal. Het Prinses Margrietkanaal begint twee kilometer ten westen van Lemmer.

De Workumertrekvaart dateert uit de 17de eeuw en was onderdeel van het Friese netwerk van trekvaarten, waarin Sneek een knooppunt was. De jaagpaden langs de trekvaarten werden vaak als landweg gebruikt. Echte verharde wegen waren zeldzaam tot in de 19de eeuw, toen het wegennet na overheidsbemoeienis werd uitgebreid. In het midden van de 19de eeuw waren de weg van Lemmer naar Sneek, de weg van Sneek naar Bolsward, de Hemdijk tussen Blauwhuis en Sneek en de straatweg van Sneek naar Leeuwarden verhard.

Recente ontwikkelingen

De Friese Meren zijn tegenwoordig buiten de provincie bekend om de uitstekende watersportmogelijkheden die de regio te bieden heeft. Sneek is het centrum van de watersport. Het ligt centraal ten opzichte van de meren, terwijl het historisch centrum, dat per boot bereikt kan worden, veel toeristen trekt. De voorzieningen voor de watersportrecreant en de verblijfsrecreant zijn goed en alom aanwezig. Vrijwel elk dorp heeft een jachthaven met verblijfsfaciliteiten, sommige meerdere. Het bekendste evenement, de ‘Sneekweek’ trekt ieder jaar duizenden liefhebbers.

Het dorp Terhorne afficheert zich tegenwoordig als het ‘Kameleondorp’, naar de jeugdboeken van H. de Roos. Behalve voor watersport, is het land in gebruik bij de landbouw.

Ruilverkaveling Oppervlak (ha) Periode % in regio
Doniawerstal 4667 1995 - 2014 5,4%
Haskerveenpolder 4316 1957 - 1970 8,1%
Warns 3029 1966 - 1974 9,6%
De Sneeker Oudvaart 5517 1965 - 1977 17,5%
Wonseradeel-Zuid 8894 1986 - 2005 22,9%
Gaasterland 10896 1963 - 1978 32,7%
Wollegaast 2099 1952 - 1961 41,9%
Koudum 6933 1977 - 1994 42,5%
Wymbritseradeel 8104 1991 - 2010 50,5%
Akmarijp 2756 1967 - 1977 94,7%
Hommerts-Oppenhuizen 4525 1970 - 1985 98,4%

Het landschap is heeft in veel opzichten zijn oorspronkelijke open karakter bewaard. Er zijn vanaf de jaren 1960 enkele ruilverkavelingen doorgevoerd, die de openheid en de oriëntering van het landschap niet wezenlijk hebben aangetast. Wel is de afwatering sterk verbeterd, werden de percelen in de regel grootschaliger en werd verbetering van de ontsluiting over de weg ter hand genomen met de aanleg van enkele doorgaande provinciale wegen, zoals de N354 van Sneek naar Lemmer en de aanleg van de A7 en A6 (de laatste net buiten de regio, maar wel van belang). Tot de grootste ruilverkavelingen die zijn uitgevoerd in de regio behoorden ‘Wonseradeel-zuid’, ‘Wymbritseradeel’ en ‘HommertsOppenhuizen’. In het kader van deze ruilverkaveling werden ook het recreatieplan De Potten en 80 hectare boezemland voor watervogels gecreëerd. Na 1975 zette de schaalvergroting in de veeteelt door en in elk dorp zijn er slechts enkele agrariërs overgebleven.

De afwatering van de regio bleef tot ver in de 20ste eeuw moeilijk te beheersen. De aanleg van het Ir. W.F. Woudagemaal in 1920 in Lemmer (regio Friese Veengebieden) was voor de hele provincie van grote betekenis. De problemen behoorden definitief tot het verleden toen het J.J. Hooglandgemaal bij Stavoren in gebruik werd genomen in 1966.

Van de nederzettingen zijn IJlst en vooral Sneek na de Tweede Wereldoorlog flink uitgebreid. Er liggen vier beschermde stads- of dorpsgezichten in de regio: Sneek, IJlst, Woudsend en Heeg.

Drie (delen van) meren zijn uitgeroepen tot Natura 2000-gebied: het Snekermeer, Fluessen en de Witte en Zwarte Brekken.

Specifieke thema’s

Steden

Sneek (33.000 inwoners) is in de 10de eeuw ontstaan op een terp aan de zuidkant van de voormalige Middelzee. Het lag op het kruispunt van vaarwegen richting onder meer IJlst, Stavoren (en verder naar Holland) en Leeuwarden. Al in de 11de eeuw werd een stenen kerk gebouwd. In de 12de en 13de eeuw werd een deel van de Middelzee ingepolderd en legde men dijken aan rondom lage gronden ten zuiden van de voormalige zeearm. Sneek kwam aan de zuidkant van de Hemdijk te liggen. In verband met de veranderde waterhuishouding werden de Sneeker Oudvaart en verschillende sluizen aangelegd. Tegelijkertijd werd de haven van Sneek vergroot. In de 1456 kreeg de nederzetting marktrecht en stadsrecht. Sneek werd het belangrijkste centrum voor de handel in zuivelproducten in Friesland en maakte een flinke groei door. Aan het eind van de 15de eeuw legde men de eerste gracht en stadswal aan, enige decennia later kreeg de stad een stadsmuur. Hiermee was Sneek de enige volledig ommuurde stad van Fryslân. De Waterpoort en het Bolwerk resteren hiervan. Het centrum is een beschermd stadsgezicht.

In de 18de en 19de eeuw maakte Sneek een periode van grote welvaart mee. De botermarkt was de grootste van Friesland en naast de zuivelhandel kwamen andere vormen van bedrijvigheid op. Met de aanleg van landwegen bleef Sneek een belangrijk kruispunt. Het werd aangetakt op het net van lokale tramwegen en het spoor Stavoren-Leeuwarden. Over het tracé van de tram naar Joure loopt de A7.

Langs de Houkesloot in het oosten verrezen na 1900 de eerste industriële bedrijven. Buiten het centrum werden nieuwe wijken gebouwd, onder meer rond het Sint Antoniusziekenhuis en de buurt Sperkhem in het zuiden. Na 1945 werd de stadsuitbreiding planmatiger aangepakt. Ten noorden van het centrum verrezen in de jaren 1960 de woonwijken Noorderhoek I en II en werd het Industrieterrein Houkesloot aangelegd. Ten westen van de stad werd in de jaren 1990 het industrieterrein Hemmen-A7 in gebruik genomen. Nieuwbouwwijken van na 1970 zijn onder meer Stadsfenne en Duinterpen. Om de nieuwe wijken te ontsluiten werd in 1975 begonnen met de aanleg van een rondweg. Met de voltooiing van het Houkeslootaquaduct (2003) en het Geauakwadukt (2008) was deze operatie voltooid en had Sneek een goede aansluiting met de A7.

Joure (13.000 inwoners) is de hoofdnederzetting van de gemeente Fryske Marren. Het is ontstaan op de zandrug waarop ook het Sint Nicolaasga is gelegen. Door de gunstige ligging nabij waterwegen ontwikkelde Joure zich tot handelsnederzetting. In 1614 werd dicht bij de zijl een binnenhaven gegraven (de Kolk). De nederzetting werd ook wel aangeduid als ‘vleck’. De bebouwing concentreerde zich langs de huidige Midstraat. In de loop van de 19de eeuw breidde de bebouwing zich in de richting van Westermeer uit. De Patrimoniumbuurt (1920) was de eerste uitbreiding op grotere schaal voor 1940. In 1934 werd het uitbreidingsplan Joure vastgesteld, maar pas in de jaren 1950 kwam de woningbouw op gang. Er werden onder meer woningen gebouwd voor het personeel van Douwe Egberts, die sinds 1754 in Joure was gevestigd. Snelweg A7 vormde een begrenzing voor verdere uitbreidingen in zuidoostelijke richting. Het plan Westermeer is in de jaren 1970 en 1980 gerealiseerd. Mede door de aanwezigheid van het knooppunt, heeft Joure stedelijke allure gekregen. Joure is een regionaal verzorgingscentrum en kent veel evenementen.

IJlst (3.200 inwoners) is ook ontstaan op kruispunten van infrastructuur: dat van de IJ of Oude Ee en de Geeuw. De nederzetting kreeg in 1268 stadsrechten en ontwikkelde zich tot een handelsstadje, maar werd al aan het einde van de middeleeuwen door Sneek overvleugeld. Het is één van de elf Friese Steden. Het centrum is beschermd stadsgezicht.

Literatuurlijst

  • Bakker, G., 2001. Het ontstaan van het Sneekermeer in relatie tot de ontginning van een laagveengebied, 950-1300. Tijdschrift voor waterstaatsgeschiedenis, 54-66.
  • Bakker, G., 2003. Veenontginningen in Wymbritseradeel en Doniawertel vanuit Goënga, Aneek, IJlst en Abbega 900-1330. It Beaken, 65, 3/4, 87-124.
  • Frieswijk, J., J.J. Huizinga, L.C. Jansma en Y.B. Kuiper (1998) Geschiedenis van Friesland 1750-1995. Amsterdam.
  • Horst, M., 2015, De Pingjumer Gulden Halsband,; acht fasen van een Friese ringdijk. Historisch Geografisch Tijdschrift 33-3 p. 131-145
  • Stol, T., 1993. Wassend water, dalend land. Geschiedenis van Nederland en het water. Utrecht/Antwerpen.
  • Thurkow, A.J.,1992. De Friese en Noordhollandse droogmakerijen: een vergelijking. In: E.H. Walsmit en M.H. Boetes (red.), Strijd tegen het water. Het beheer van land en water in het Zuiderzeegebied. Enkhuizen.

Structuurdragers

Landschapsvormende functie Elementen en structuren in het huidige landschap - Friese Meren
Algemeen Open landschap, vooral in gebruik voor veeteelt
Waterrijk, veel watersportrecreatie
Landbouw en natuur Strokenverkaveling in diverse ontginningsrichtingen in veengebied
Grasland en veeteelt
- Zuivelfabrieken
Onregelmatige blokverkaveling op overgang veen naar klei
Wonen Sneek en IJlst 2 van de 11 Friese steden
Joure en Woudsend ‘vlek’
Veel lintdorpen, al dan niet aan het water
Terpdorpen in kleigebied
Waterstaat Veel meren en plassen, bv Sneekermeer, Fluessen, Heegermeer, Slotermeer, Koeverdermeer
Dijken en kaden
- Slagtedyk
- Leppedyk
Sluizen, molens en gemalen
Veel sloten, tochten en vaarten tbv afwatering
Wymerts, centrale ontginningsas
Enkele kleine droogmakerijen (bv Sensmeer)
Defensie Waterpoort en Bolwerk Sneek
Delfstoffenwinning Petgaten verspreid door de regio
Turfwinning Noordwolder Polder, later drooggelegd
Verkeer A7
N354, N928
Spoorlijn Leeuwarden-Sneek-Stavoren
Prinses Margrietkanaal
Havens Sneek
Sneker Oudvaart met sluis
Sneker Terkvaart (Zwette); deels
Recreatie/sport Watersportvoorzieningen door hele regio (Sneekweek)
Jachthavens, o.a. Sneek, Heech, Langwar, Boarnsweach
Religie Klokkenstoelen

Over Panorama Landschap

Panorama Landschap beschrijft het karakter van het Nederlandse landschap in 78 regio’s en biedt hiermee inspiratie voor ruimtelijke ontwikkelingen. Panorama Landschap geeft voor heel Nederland -in 78 regio’s en een apart artikel over de grote wateren- een korte karakterschets van de geschiedenis van het landschap, vanuit het perspectief van eeuwenlange veranderingen. Deze landschapskarakteriseringen bevatten geen waardering voor het landschappelijke erfgoed, of een uitputtende inventarisatie van allerlei elementen en patronen. Het zijn kleine biografieën, gericht op de genese (wordingsgeschiedenis) van het landschap: van de prehistorie tot het heden.

Tekst: Edwin Raap. Foto’s: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, tenzij anders vermeld.
Aan dit artikel kunnen geen rechten worden ontleend.

Vragen, verbeteringen of opmerkingen?
U kunt op deze kennisbank reageren via het reactieformulier.

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 10 jan 2023 om 04:05.