Panorama Landschap - Meierij

Versie door RCEbot (overleg | bijdragen) op 20 dec 2022 om 03:04

Introductie

Dit is een verstedelijkte regio (’s-Hertogenbosch, Tilburg), met flinke oppervlakten bos en landbouw. Het beeld wordt bepaald door dekzandruggen, beekdalen, broekgebieden en heideontginningen met veel verspreide bewoning. Het Groene Woud (thans Van Gogh Nationaal Park) vormt het centrale deel van de regio.


Deze regiobeschrijving maakt deel uit van Panorama Landschap - Karakterisering van het Nederlandse landschap in 78 regio’s.
Op de interactieve kaart van Panorama Landschap zijn alle regio's terug te vinden.

Luchtfoto van De Dommel.
Afb. 1. De Dommel. Foto: Paul Paris
Afb. 2 Loonse & Drunense Duinen . Foto: Paul Paris. alt= Luchtfoto van de Loonse & Drunense Duinen.
Het stelsel van de Beerse Maas bij ’s-Hertogenbosch.
Afb. 3. Het stelsel van de Beerse Maas bij ’s-Hertogenbosch. Bron: De Bont, 1993.
de luchtboogbeelden van de Sint jan kathedraal in den bosch .
Afb. 4. St. Jan kathedraal in Den Bosch Foto: Wim van der Ende
Lucht panoramafoto van Tilburg.
Afb. 5. Tilburg. Foto: Secure in air
Drie keien op elkaar die fungeren als grafsteen van het graf van tienhoven.
Afb. 6 Graf van Tienhoven. Foto: Wim van der Ende
Kaart van Meierij.
Afb. 7. Meierij

Karakteristiek

De Meierij beslaat het centrale zandgebied van Brabant, globaal gelegen tussen Eindhoven, Tilburg en ’s-Hertogenbosch[1]. De twee steden zijn ruimtelijk dominant in de regio. Ze maken, samen met flinke nederzettingen als Boxtel en Veghel dit deel van Brabant tot een verstedelijkte regio, waar desondanks ook grote bosgebieden en agrarische delen in voorkomen. In het westen liggen de bos- en heidegebieden Kampina en het Nationaal Park De Loonse en Drunense Duinen. Ook het Nationaal Landschap het Groene Woud ligt in de regio. In het landschap wisselen dekzandruggen, beekdalen en broekgebieden elkaar af en komt verspreid veel bewoning voor. De regio is een schakel tussen het noorden en zuiden van het land, wat vooral blijkt uit de aanwezigheid van veel snelwegen (A2, A50, A58, A59 en A/N65) en spoorlijnen. Van en naar ’s-Hertogenbosch lopen spoorlijnen richting Eindhoven, Tilburg, Utrecht en Oss/Nijmegen. Langs de snelwegen liggen grootschalige bedrijventerreinen. Bij twee ervan in Tilburg en ‘s-Hertogenbosch staan enkele windturbines.

Vanouds waren de randen van de beekdalen en de dekzandruggen de meest geschikte plek voor bewoning en de akkers. Op de hogere delen bevonden zich uitgestrekte open heidevelden, bossen en stuifzanden. In de 19de en 20ste eeuw zijn veel woeste gronden omgezet in landbouwgrond. De ontginning van de broekgebieden en heidevelden en de bouw van nieuwe boerderijen en ontginningsdorpen betekende dat voorheen lege gebieden konden worden bewoond. Na de Tweede Wereldoorlog veranderden de beekdalen na diverse ruilverkavelingen in open gebieden.

In de Meierij komen vrij veel kastelen en buitenplaatsen voor, onder meer rond Vught en Berlicum. Vanuit ’s-Hertogenbosch lopen twee 150kV hoogspanningsleidingen door het gebied, één loopt parallel aan de Zuid-Willemsvaart.

Ontstaan van het natuurlijke landschap

Pleistoceen en ouder

De regio maakt deel uit van het tektonisch dalingsgebied van de Roerdalslenk, dat het oosten van Noord-Brabant doorsnijdt. Het wordt in het oosten door de Peelrandbreuk begrensd. Langs de breukzone in de aardkorst vinden al miljoenen jaren verschuivingen plaats. Aan de oppervlakte is er niet zo veel van te zien, omdat de Maas in de laagte afzettingen heeft neergelegd die hoogteverschillen grotendeels hebben opgevuld.

Tijdens het pleistoceen, de periode van ijstijden kwam het landijs niet tot aan de huidige regio. Wel heerste een poolklimaat en was het landschap te vergelijken met een poolwoestijn of een toendra. Door de wind werden zand- en leemlagen afgezet. Zodoende ontstond het zwakgolvende dekzandlandschap dat karakteristiek is voor deze regio. Dit landschap bestaat uit een afwisseling van dekzandruggen, lager gelegen beekdalen en broekgebieden.

De meeste dekzandruggen lopen min of meer oost-west. Er loopt een brede rug ten zuiden van de Maas van Waalwijk naar ‘s-Hertogenbosch, welke na een korte onderbreking verder loopt van Rosmalen naar Oss. Beken en rivieren volgen de algemene helling van het terrein en lopen globaal van zuid naar noord. Al het water van Dommel, de Beerze, de Reusel, Essche Stroom, Dieze en Aa moet door de nauwe doorgang bij ‘s-Hertogenbosch om de Maas te bereiken, waarmee de streek rondom deze stad heel waterrijk is en vaak met overlast kampte.

Holoceen

Ongeveer 10.000 jaar geleden kwam een einde aan de laatste ijstijd en begon het holoceen. De temperatuur steeg, het werd vochtiger en de open, vrijwel boomloze vlakte veranderde in een gesloten bos. Door de stijging van de grondwaterspiegel kwam op plaatsen met een slechte afwatering veenvorming voor.

Uitgestrekte veenmoerassen zijn in de Meierij niet tot ontwikkeling gekomen. Dit beperkte zich tot kleinere gebieden, die we vaak nog als vennen in het landschap terugvinden. In de beekdalen hebben de rivieren leem- en zandlaagjes afgezet.

Landschappenkaart

De regio behoort op de archeologische landschappenkaart tot de Roerdalslenk en een klein deel tot de Rijn-Maasdelta. Als landschapszones hierbinnen zijn beekdalbodems, droogdalbodems, beek- en droogdalhellingen, dekzandruggen en dekzandvlakten onderscheiden. De Rijn-Maasdelta is niet verder onderverdeeld.

Bewoningsgeschiedenis

Prehistorie en Romeinse tijd

Op verschillende plaatsen in de Meierij zijn sporen uit de prehistorie gevonden op onder meer de hoge gronden langs de Dommel. Recent zijn in ‘s-Hertogenbosch aanwijzingen ontdekt voor de aanwezigheid van Neanderthalers (circa 40.000 tot 70.000 jaar geleden.). Van de perioden daarna is weinig bekend. Wel zijn in het Bosse Broek sporen gevonden van jagers-verzamelaars uit het mesolithicum (9000-7000 v.Chr.). In dit waterrijke gebied was voor hen veel voedsel te vinden. Na de introductie van de landbouw werden op diverse plaatsen boerderijen gebouwd en akkers aangelegd, meestal op de flanken van dekzandruggen. Rond 1000 v.Chr. ontstonden al heidevelden en verstuivingen.

Uit de bronstijd en de ijzertijd dateren onder meer de grafheuvels op de Rechte Heide bij Goirle en de resten van boerderijen die bij St.-Oedenrode zijn opgegraven. Bij Goirle zijn onder meer resten van boerderijen uit de bronstijd (2000-800 v.Chr.) gevonden.

Langs de Dommel zijn op verschillende plaatsen vondsten uit de Romeinse tijd gedaan. Bij Halder, waar de Dommel en de Essche Stroom bij elkaar komen, lag een handelsnederzetting.

Bij Esch zijn zeven grafheuvels uit de Romeinse tijd gevonden. Ten noordoosten van Heesakker in het Helvoirtsche Broek is in de jaren 1950 een Romeinse veenbrug of veenweg ontdekt.

Middeleeuwen en nieuwe tijd

Vanaf de 3de eeuw n.Chr. liep de bevolking sterk terug. Vanaf de 7de eeuw nam de bevolking in deze streken weer toe en werden nieuwe ontginningen ter hand genomen. Veelal ging het om domeinen: een hoofdboerderij met enkele hiertoe behorende hoeven. Deze grotere bedrijven werden later gesplitst en vormen de kern van veel huidige buurtschappen. Voorbeelden zijn Wolfswinkel, Vressel en Ten Hulst bij St.-Oedenrode. Ook vanuit oude bewoningskernen werden de aantrekkelijkste delen van het landschap ontgonnen. Gaandeweg groeide de bevolking verder en ook de mindere delen werden ontgonnen. Dit gebeurde vaak in georganiseerd verband. Deze ontginningen werden geïnitieerd door de hertogen van Brabant om daarmee meer belastinggeld te innen. In het landschap zien we deze gebieden terug als complexen van lange strookvormige percelen, zoals in de buurt van Gemonde en Schijndel. Het huidige natuurgebied De Brand, onderdeel van de Loonse en Drunense duinen kent eveneens zo’n opmerkelijke strokenverkaveling. Ook verschillende kloosters waren actief met dergelijke ontginningen.

In de 13de eeuw groeiden kleine individuele akkertjes aaneen tot grote open akkercomplexen. In dezelfde periode nam plaggenbemesting een aanvang. Om de opbrengst van de arme zandgronden te vergroten moest er bemest worden. De mest van de dieren werd vermengd met bosstrooisel of heideplaggen waarna het op de akkers werd gebracht. Er bestond een delicaat evenwicht tussen de hoeveelheid bouwland, de hoeveelheid mest en het areaal heide. Een extra moeilijkheid was het areaal grasland: de beekdalen waren vaak te nat om als weiland of hooiland te gebruiken. Door de aanleg van rabattenbossen probeerden men zoveel mogelijk rendement uit deze gronden te halen. In de beekdalen werden in de middeleeuwen meerdere watermolens aangelegd, zoals de Kilsdonkse molen in Veghel, een opmerkelijke combinatie van een wind- en watermolen.

De heide was belangrijk in het systeem. De koeien en schapen werden er geweid en het leverde heideplaggen, die vermengd werd met de mest van het vee. Dit mengsel werd op de akkers gebracht, waardoor een karakteristieke bolle vorm ontstond. Deze open, bolle akkercomplexen zijn nog op veel plaatsen aanwezig. De bodem met opgebracht materiaal wordt een enkeerdgrond genoemd.

Soms leidde het ontstaan van grote akkers ertoe dat de oude dorpen verplaatst werden naar de rand van de akkers. Vaak bleef de kerk dan op de oude plek staan. Voorbeelden van verplaatste dorpen zijn Haaren, Liempde en Nuenen. In Nederwetten staat de oude kerktoren op een boerenerf.

Bebossing en heideontginningen

Vanaf ongeveer 1800 zijn delen van de heide, vooral bij Vught en tussen Boxtel en Schijndel, omgezet in bos. Het Veldersbosch, ten zuiden van Boxtel, is zo’n oud bos. Karakteristiek aan dit bos is de overgebleven padenstructuur. Door introductie van kunstmest aan het einde van de 19de en het begin van de 20steeeuw veranderde het landschap. De heidevelden verloren toen definitief hun oude functie voor de landbouw. Op grote schaal werd de heide omgezet in landbouwgrond. Er kwam een rationeel ingericht, grootschalig en overwegend open akkerlandschap tot stand, doorsneden met rechte wegen. Alleen de naam heide leeft nog voort rond veel dorpen, zoals de Oisterwijkse en de Schijndelse Heide.

Daarnaast werden opnieuw grote delen van de heide bebost, vooral in de jaren 1930 in het kader van de werkverschaffing. De bossen dienden voor het vastleggen van de stuifzanden, maar vooral voor de productie van hout. Er werden veel naaldbomen aangeplant voor gebruik in de mijnen, omdat dennenhout gaat kraken als het onder druk komt te staan. Zo kon een dreigende instorting van een mijngang tijdig worden opgemerkt. De Loonse en Drunense Duinen zijn in deze periode grotendeels bebost; in een deel van het gebied zijn nog actieve stuifzanden aanwezig. Op de Kampina is een landschap van vennen, droge en natte heidevelden bewaard gebleven.

Kastelen en buitenplaatsen

Er zijn middeleeuwse kastelen bewaard gebleven, onder meer Oud-Herlaer, Nieuw-Herlaer, Haanwijk, Durendaal, Ter Borch, Maurick, Stapelen en Nemerlaer. In de omgeving van ‘s-Hertogenbosch liggen veel landgoederen, buitenplaatsen en villa’s. Oudere buitenplaatsen zijn vaak voortgekomen uit boerderijen, zoals het Groot Duifhuis bij Liempde. Landgoederen en buitenplaatsen uit de 19de en 20ste eeuw, die vaak op de voormalige heide liggen, zijn meestal in een keer aangelegd. Voorbeelden hiervan zijn Dommeloord, Huis ter Heide (bij Tilburg), De Oude Hondsberg, Sparrenrijk, Beukenhorst, Halse Barrier en Eikenhorst.

Waterstaat

In de late middeleeuwen werd de wateroverlast rond ‘s-Hertogenbosch een steeds groter probleem. De laaggelegen gebieden rond de stad overstroomden regelmatig als gevolg van hoog Maaswater. De Brabantse beken die via de Dieze op de Maas moesten lozen, konden hun water niet meer kwijt waardoor de Bossche Broek en andere lage polders onderliepen. Daarom werd in de 16deeeuw het systeem van de Beerse Maas ingesteld.

Bij topafvoer van de Maas kon een deel van het water in de buurt van Cuijk binnendijks afstromen, om bij ’s-Hertogenbosch via de Bokhovense Overlaat weer in de Maas terecht te komen. Als dit niet lukte, bleef het water alsnog lange tijd daar staan. In de 18de eeuw werd daarop bij Heusden de Baardwijkse overlaat gerealiseerd, zodat het water naar de Biesbosch kon worden afgevoerd. Verdere verbeteringen konden pas worden uitgevoerd nadat de vestingstatus van ’s-Hertogenbosch was opgeheven. Omstreeks 1900 is het Afwateringskanaal ’s-Hertogenbosch-Drongelen aangelegd. De Beerse Overlaat werd uiteindelijk in 1942 gesloten (zie ook regio Maaskant).

Naarmate de ontginning van de heidevelden en broekgronden vorderde, nam ook de hoeveelheid af te voeren water toe. De beken en rivieren in de regio konden dit lang niet allemaal verwerken en wateroverlast trad in de loop van de 19deeeuw veelvuldig op. Na de oprichting van het Waterschap de Dommel in 1863 werd de kanalisatie van de beken voortvarend ter hand genomen. Beken werden rechtgetrokken en kregen een grotere afvoercapaciteit. Hierdoor kwam een einde aan de jaarlijkse overstromingen en konden moerassige broekgebieden worden ontgonnen en als grasland worden gebruikt. In de jaren na 1960 vond een tweede ronde verbeteringen plaats aan de rivieren en beken, veelal in het kader van ruilverkavelingen. De eisen van de landbouw werden hoger en door de groei van steden en dorpen nam ook de afvoer van stedelijk water toen. Opnieuw werden meanders in beken afgesneden, waardoor de natuurlijke oorsprong nog maar moeilijk herkenbaar was. In de laatste vijftien jaar vind het omgekeerde plaats en worden oude meanders in beken weer hersteld, de zogenaamde hermeandering. Een goed voorbeeld is de Essche Stroom, die rond Boxtel weer meandert. Natuur en recreatie profiteren daar in grote mate van.


Recente ontwikkelingen

De meest in het oog springende ontwikkeling in de regio is de enorme groei van steden en dorpen. ’s-Hertogenbosch en vooral Tilburg zijn de afgelopen decennia gegroeid tot hun huidige omvang. Ook veel dorpen in het gebied zijn de afgelopen eeuw sterk uitgebreid. Denk aan Boxtel, Oisterwijk, Schijndel en Nuenen: dorpen met circa 20.000 inwoners, waarmee de regio flink verstedelijkt is geraakt. De bijhorende groei van de infrastructuur, met name van snelwegen is eveneens onmiskenbaar.

Langs veel snelwegen en aan kanalen zijn grote industrie- en bedrijventerreinen ontwikkeld. Nuenen, Liempde en Oisterwijk zijn aangewezen als beschermd dorpsgezicht.

Na de Tweede Wereldoorlog trad in de landbouw verdere schaalvergroting op. In de Kempen namen de gespecialiseerde melkveehouderijen, kippen- en varkensfokkerijen in omvang toe. De bedrijfsvoering raakte steeds meer los van de grond, extra veevoer werd van elders aangevoerd. De resterende grond kwam grotendeels in dienst te staan van de veehouderij en maisteelt.

Grote delen van het agrarische landschap werden opnieuw ingericht en vormgegeven in het kader van ruilverkavelingen. In de regio zijn er veel uitgevoerd.

Grote delen van het agrarische landschap werden opnieuw ingericht en vormgegeven. Smalle, vaak strookvormige percelen werden vervangen door grotere blokvormige kavels. Nieuwe boerderijen werden gebouwd op plaatsen waar er tot dan geen had gestaan. De schaalvergroting betekende dat de fijnmazige structuur van in de beekdalen en veel karakteristieke populierenbosjes en rijen populieren langs percelen verdwenen. De visueelruimtelijke verschillen tussen de oude bouwlanden op de uitgestrekte open akkercomplexen, de heidevelden en het grasland werden genivelleerd. De laaggelegen graslandgebieden werden even open als de akkercomplexen. Ook in het bodemgebruik verdwenen de verschillen grotendeels. Door de aanpassingen in de waterhuishouding kon ook in de vanouds nattere terreinen akkerbouw of maïsteelt plaatsvinden. Eén van de uitgevoerde ruilverkavelingen, de Scheeken, is aangewezen als wederopbouwgebied van nationaal belang. Bijzonder aan deze ruilverkaveling is dat in de uitvoering de bestaande opbouw is gehandhaafd en een compartimentering door middel van laanbeplanting tot stand is gebracht.

Naam Oppervlak (ha) Periode % in regio
Zuiden Afwateringskanaal Beneden Donge 9454 1970 - 1994 2,5%
Alphen en Riel 4194 1984 - 1999 4,9%
Moersche Heide 633 1988 - 1997 5,0%
Geffen 437 1937 - 1940 5,3%
Heusden-Vlijmen 9383 1959 - 1977 7,2%
Gilze-Bavel-Rijensbroek 6964 1971 - 1988 8,5%
De Leek (RVK administratief karakter) 239 1930 - 1935 13,7%
Rosmalen (v/h Rosmalen-Empel) 745 2000 - 2005 15,6%
Uden 3713 1967 - 1982 17,3%
Diessensche Broek 561 1939 - 1951 18,7%
Midden-Maasland 13951 1974 - 1997 27,6%
De Hilver (Strategisch Groenproject) 8115 1997 - 2013 39,3%
Maaskant West 3548 1950 - 1964 47,3%
Lieshoutsche Beemden en Beeksc 825 1940 - 1951 58,7%
Oirschot-Best 4970 1966 - 1986 63,0%
Veghel-Erp 5056 1966 - 1986 98,0
Lieshout 1603 1970 - 1983 99,6%
Scheeken, De 1028 1941 - 1955 100,0%
Oedenrode, Sint/Algemeen 15589 1986 - 2007 100,0%
Bleeken, De 173 1927 - 1931 100,0%
Moergestel 736 1930 - 1935 100,0%
Spoordonk 1710 1948 - 1958 100,0%
Bossche Broek 2594 1957 - 1978 100,0%
Leygraaf, De 5868 1963 - 1980 100,0%
Viermannekesbrug (SGP) 605 1989 - 2000 100,0%

Specifieke thema’s

De steden

’s-Hertogenbosch (108.000 inwoners) is ontstaan op een zandrug in het mondingsgebied van de Aa, de Dommel en de Essche Stroom in de Maas. Stadsrechten dateren van 1195, waarna de stad zich ontwikkelde tot een bestuurlijk en kerkelijk centrum en tot de 17de eeuw een grote bloei doormaakte. Bekendste monument uit die tijd is de gotische Sint Janskathedraal, gebouwd tussen circa 1370 en 1530. Enkele malen werd de stad vergroot en ommuurd. Door haar gunstige ligging aan zowel water- als landwegen werd het een belangrijke handelsstad. De stad was van groot militairstrategisch belang. In de 17de eeuw werden daarom een citadel en bolwerken aangelegd en ten zuiden van de stad werd Fort Isabella gebouwd. De verdedigingswerken waren een onderdeel van de Zuidelijke Waterlinie, waarvan in en om de stad nog enkele werken resteren (Orthen, Pettelaarschans, Engelen, Crevecoeur, Herven en de lunetten rond Vught). In 1874 is de vesting ’s-Hertogenbosch officieel opgeheven. De verdedigingswerken werden niet geslecht, omdat ze een waterkerende functie hadden. Net als in veel Nederlandse steden werd de stad in het midden van de 19de eeuw aangesloten op het spoorwegennet en begon de economie aan het eind van die eeuw weer op te bloeien. Tot nieuwe uitbreidingen leidde dit vooralsnog niet, omdat in het oude centrum nog ruimte was. Pas na 1900 verrees de eerste bebouwing buiten het centrum, aan de westkant. In de decennia erna groeide de stad gestaag door. De Muntel bijvoorbeeld, ten noordoosten van de oude stad, volgde na 1918. De bedrijvigheid concentreerde zich vooral aan de noordwestkant van de stad. Opvallend is dat er niet naar het zuiden toe werd gebouwd.

De natte gronden van de Bossche Broek zijn tot op de dag van vandaag open gebleven als gevolg van een vroege vorm van ‘landschapsbescherming’. Ze vormen een belangrijk recreatiegebied.

Structurerende elementen in de naoorlogse groei waren de A2 en de A59. Karakteristiek voorbeeld uit deze periode is de wijk de Pettelaar, bekend om de architectuur van de Bossche School. De wijk, met het opvallende provinciehuis aan de A2, is aangewezen tot wederopbouwgebied van nationaal belang. Intussen is de stad tot over de snelwegen heen gegroeid. Haverleij aan de Maas is een van de laatste uitbreidingen van de stad. De gaaf bewaarde binnenstad vormt samen met de vestingwerken en de Bossche Broek een beschermd stadsgezicht en is een geliefde toeristische bestemming.

Tilburg (191.000 inwoners) is pas in de 19de eeuw een stad geworden, toen Lodewijk Napoleon het in 1809 stadsrechten gaf. De stad begon als een collectief van onderling verbonden gehuchten, de zogenoemde herdgangen. Vanaf het begin van de 17de eeuw ontwikkelden deze zich tot het belangrijkste wolcentrum van het land. Aanvankelijk was de wolbewerking beperkt tot de huisnijverheid, in de loop van de 19de eeuw echter, werd de productie steeds meer fabrieksmatig en grootschalig aangepakt.

De ontwikkeling van de infrastructuur betekende een belangrijke impuls voor de groei van de stad. De aanleg van wegen en spoorwegen in de tweede helft van de 19de eeuw en het Wilhelminakanaal in 1919-1923 zorgden voor een goed bereikbare stad. Gaandeweg de 19de eeuw groeiden de buurtschappen aan elkaar tot een merkwaardig stedelijk gebied, omdat de uitbreidingen weinig planmatig waren. In de eerste helft van de 20ste eeuw kwam er meer structuur in de uitbreidingen. Het noorden van de stad werden arbeiders- en middenstandwijken gerealiseerd, zoals Molenbochten en Veldhoven. In het zuiden en langs de uitvalswegen verrezen villawijken. Na de Tweede Wereldoorlog groeide de stad stevig door, vooral naar het westen met wijken als het Zand en de Reit. De oorspronkelijke buurtschappen waaruit de stad is gevormd zijn nog goed te herkennen. Door de instorting van de textielindustrie zijn veel van de vroegere fabrieksterreinen omgevormd tot woonwijken. Sinds de jaren 1980 heeft Tilburg een universiteit, later kwam daar een hogeschool bij, zodat er tegenwoordig veel studenten in de stad wonen.

In 1997 is de gemeente uitgebreid met Udenhout en BerkelEnschot, zodat een gemeente met ruim 213.000 inwoners ontstond, de zesde qua inwonertal van ons land. Enkele hoge kantoorgebouwen bepalen de skyline van de stad vanuit de omgeving.

Populieren en klompen

Grote delen van de Meierij worden gekenmerkt door een kleinschalig landschap met kleine bosjes en rijen populieren langs de wegen en kavelgrenzen. Dit kwam door het voorpootrecht, dat recht gaf bomen te planten op gemeenschappelijke gronden die aan eigen land grensden. Op plaatsen waar geen voorpootrecht van kracht was werd de houtproductie van overheidswege opgelegd. Mede hierdoor werd de houtteelt in de Meierij steeds belangrijker. Gaandeweg werden steeds meer populieren aangeplant. Sommige delen ontwikkelden zich tot echte populierenlandschappen. Er waren zelfs speciale bomenakkertjes.

De populieren dienden vooral om klompen van te maken. De klompenmakerij nam een vlucht in de 19de en het begin van de 20ste eeuw. Kerngebied waren St.-Oedenrode, Schijndel, Veghel, Liempde, Best en Boxtel. Na de Tweede Wereldoorlog nam deze productie snel af en daarmee ook de populierenteelt. In delen van het gebied verdween deze soort nagenoeg, maar recent zijn initiatieven ontplooid tot instandhouding en versterking van het populierenlandschap.

Infrastructuur

Tegenwoordig is de regio zeer goed ontsloten over de weg, water en per spoor. Dat was lange tijd niet het geval. Doorgaande landwegen waren tot het begin van de 20ste eeuw schaars.

De belangrijkste noord-zuidverbinding was de in 1742 verharde steenweg tussen ’s-Hertogenbosch en Eindhoven. Tussen 1819 en 1840 kwam de verbinding Breda-Tilburg-’s-Hertogenbosch-Grave tot stand. De snelwegen volgden vanaf de jaren 1960 en werden aan het einde van de 20ste

De Randweg ’s-Hertogenbosch is begin deze eeuw verbreed, inclusief de knooppunten Empel, Vught en Hintham. Bij Tillburg ligt knooppunt de Baars.

Van belang voor de economische ontwikkeling van de regio was de aanleg van kanalen en spoorwegen. In 1826 werd de Zuid-Willemsvaart geopend. Het kanaal verbond de steden ’s-Hertogenbosch en Maastricht en had een lengte van ruim 120 kilometer met 21 sluizen. De Maas was tot in de jaren 1920, toen de Maaswerken werden uitgevoerd, geen betrouwbare vaarverbinding; verschillende maanden in het jaar stond het peil in de rivier te laag om er te kunnen varen. In 1923 werd het Wilhelminakanaal gegraven. Dit kanaal verbindt de Zuid-Willemsvaart met de Bergsche Maas in Geertruidenberg en bood Tilburg en Oosterhout een goede vaarverbinding.

Vanaf de jaren 1860 kwam het spoorwegnetwerk tot stand. ’s-Hertogenbosch werd het knooppunt in Brabant. Van hieruit zijn alle andere steden in de provincie te bereiken. De spoorbrug tussen Hedel en ’s-Hertogenbosch voor het spoor vanuit Utrecht kwam in 1870 gereed. Een intussen gesloten spoorlijn was het ‘Halve Zolenlijntje’ door de Langstraat uit 1890. De spoorbrug door de Moerputten is recentelijk gerestaureerd en in gebruik als voet- en fietspad. De goederenspoorlijn van Boxtel naar Veghel, tot 1972 doorgaand tot Mill, werd in 2008 officieel opgeheven. Ook hiervan zijn delen van het tracé in gebruik als fietspad.

Natuur

Ondanks de landbouwontginningen en de bebossingen bleven aanzienlijke delen van de vroegere woeste gronden als natuurterrein gespaard. Natuurbeschermingsorganisaties beheren grote delen van deze natuurgebieden: Regte Heide, de Loonse en Drunense Duinen (een Nationaal Park), de Oisterwijkse Bossen en Vennen, de Kampina. De laatste drie zijn in het bezit van Natuurmonumenten.

Het nationaal landschap Het Groene Woud ligt centraal in de Meierij en wordt door de provincie, gemeenten en natuurbeheerders gepromoot. Onder meer de Mortelen maakt er deel van uit.

Er is ook plaats voor landbouw in het nationale landschap. Het gaat om duurzame landbouw die van belang is om de variatie van het nationale landschap als geheel te behouden. De meeste natuurgebieden zijn beschermd als Natura 2000-gebied. De natuurgebieden vormen voor de stedelijke bevolking belangrijke recreatieterreinen.

Literatuurlijst

  • Bont, C. de, 1993. Al het merkwaardige in bonte afwisseling. Een historische geografie van Midden en Oost-Brabant. Waalre.
  • Crijns, A.H. en F.W.J. Kriellaars, 1987. Het gemengde landbouwbedrijf op de zandgronden in Noord-Brabant 1800-1885. Serie: Bijdragen tot de geschiedenis van het zuiden van Nederland, Tilburg.
  • Eerenbeemt, H. van den (red.), 1996, Geschiedenis van NoordBrabant, 3 delen, Boom, Amsterdam
  • Leenders, K.A.H.W., 1994. Het Schijndelse cultuurlandschap. Een detailstudie. Schijndel.

Structuurdragers

Landschapsvormende functie Elementen en structuren in het huidige landschap - Meierij
Algemeen Zwak golvend dekzandlandschap, doorsneden door beken, die afstromen richting Den Bosch
Afwisseling van dekzandruggen, beekdalen en voormalige broekgebieden
Op veel plaatsen leem in de ondergrond
Breukenstelsel Peelrandbreuk e.a.
Landbouw Onderscheid open (bolle) akkers – woeste gronden, die zijn omgezet in 19de -eeuwse, rationeel verkavelde heideontginningen (+ bosbouw); zie aldaar)
Graslanden / maisteelt in beekdalen en broekontginningen t.b.v. veehouderijen
Oorspronkelijk kleinschalig agrarisch landschap op overgang beekdalen naar hogere gronden
- Door ruilverkavelingen verminderd herkenbaar onderscheid tussen en grootschaliger landschap
Agrofoodindustrie
De Scheeken Wederopbouwgebied
Bosbouw en natuur Kleinschalige oude cultuurlandschappen met wegbeplanting in voorpootstroken
Populierenlandschap langs Dommel
N2000 gebieden met bossen, heide en vennen (o.a. Kampina en Regte Heide)
NP Loonse en Drunense Duinen (stuifzand en bos)
NP Van Gogh (in oprichting)
Wonen ’s-Hertogenbosch historische (bestuurs- en vesting)stad, met bijzondere ligging Bossche Broek
Tilburg, collectief van herdgangen vormde de stad
- Universiteit
Oude dorpen bij beekdalen, overgang hoog - laag
19de-eeuwse ontginningsdorpen
Flinke groei steden en dorpen vanaf 1950
Veel verspreide bebouwing in het buitengebied
Kenmerkende langgevelboerderijen
Waterstaat (Binnen)Dieze
Beeksystemen Dommel, Aa en Beerze
Meerdere hermeanderingsprojecten (beekherstel)
Zuid-Willemsvaart en Maximakanaal
Afwateringskanaal Den Bosch-Drongelen
Bossche Broek, N2000 en waterbergingsgebied
Resten Beerse Maas en Overlaat
Defensie Middeleeuwse kastelen
Zuiderwaterlinie
- Vesting en Citadel Den Bosch
- O.a. Lunetten Vught en Fort Isabella, Crèvecoeur
Vml Kamp Vught en herdenkingsplek
Delfstoffenwinning Zandwinplassen, veelal omgezet in recreatieterrein
Leemwinning, leemputten
Bedrijvigheid Watermolens Dommeldal en Beerze
Tilburgs industrieel erfgoed (textiel)
Sporen klompenindustrie: populierenlandschap rond Liempde
Veel industrie- en bedrijventerreinen
Verkeer Zuid-Willemsvaart en Maximakanaal met sluizen en stuwen
Wilhelminakanaal met sluizen, stuwen en beplanting
Steenweg ’s-Hertogenbosch-Grave (1823-25)
A2 (vml Steenweg Den Bosch-Eindhoven)
A50
A59 (vml Steenweg Den Bosch – Grave)
A/N65
N279
Spoorlijnen en stationsgebouwen
- Utrecht-Den Bosch-Eindhoven
- Tilburg-Boxtel
- Den Bosch - Oss
Restanten spoorlijn Boxtel-Wesel (Duits lijntje)
Bestuur Provinciehuis Brabant te Den Bosch/td>
Religie Sporen Rooms-Katholicisme: o.a. kloosters, abdijen, Lourdesgrot, kapellen, St Janskathedraal
Landgoederen en buitenplaatsen Landgoederen, voortkomend uit oudere kastelen (zie defensie). Concentratie rond Den Bosch
19de-eeuwse landgoederen na heideontginning tot bos

Over Panorama Landschap

Panorama Landschap beschrijft het karakter van het Nederlandse landschap in 78 regio’s en biedt hiermee inspiratie voor ruimtelijke ontwikkelingen. Panorama Landschap geeft voor heel Nederland -in 78 regio’s en een apart artikel over de grote wateren- een korte karakterschets van de geschiedenis van het landschap, vanuit het perspectief van eeuwenlange veranderingen. Deze landschapskarakteriseringen bevatten geen waardering voor het landschappelijke erfgoed, of een uitputtende inventarisatie van allerlei elementen en patronen. Het zijn kleine biografieën, gericht op de genese (wordingsgeschiedenis) van het landschap: van de prehistorie tot het heden.

Tekst: Edwin Raap. Foto’s: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, tenzij anders vermeld.
Aan dit artikel kunnen geen rechten worden ontleend.

Vragen, verbeteringen of opmerkingen?
U kunt op deze kennisbank reageren via het reactieformulier.

  1. Eindhoven ligt buiten het gebied, de beide andere steden erbinnen.

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 20 dec 2022 om 03:04.