Panorama Landschap - Noordelijke Friese Wouden

Versie door RCEbot (overleg | bijdragen) op 10 jan 2023 om 04:07
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

Introductie

De regio, die grotendeels samenvalt met het gelijknamige Nationaal Landschap, kent een zwak golvend landschap, waar ook op beperkte schaal veen is gewonnen. De regio is bekend om de vele elzensingels en houtwallen. Drachten is de grootste stad.


Deze regiobeschrijving maakt deel uit van Panorama Landschap - Karakterisering van het Nederlandse landschap in 78 regio’s.
Op de interactieve kaart van Panorama Landschap zijn alle regio's terug te vinden.

Luchtfoto van het gebied Buitenpost-Burgum met dobbes.
Afb. 1. Buitenpost-Burgum met dobbes. Foto: Paul Paris
Fries rood bonte koeien die staan de grazen in de Friese Wouden. Achter hun staan hoge bomen en struiken en in de voorgrond is gras met gele bloemetjes te zien.
Afb. 2. Fries rood bonte koeien in de Friese Wouden. Foto: Wikipedia [1]
Het Thalenpark in Drachten. In de voorgrond een water met stepping stones en in de achtergrond bomen en bebouwing.
Afb. 3. Thalenpark in Drachten. Foto: Beeldbank RCE
Luchtfoto van een besneeuwde Drachstercompagnie.
Afb. 4. Drachtstercompagnie. Foto: Paul Paris
Kaart van Noordelijke Friese Wouden
Afb. 5. Noordelijke Friese Wouden

Karakteristiek

Het gebied van de Friese Wouden ligt op de noordelijke uitloper van het Fries-Drents plateau, een keileem- en dekzandlandschap dat in de ijstijden is gevormd. Het bestaat uit een zwak golvend landschap van dekzandruggen en tussenliggende laagten. Vóór de komst van de mens was het hele gebied bedekt met veen. De ontginning van het gebied en de veenwinning hebben geleid tot langgerekte lintvormige dorpen langs wegen en waterlopen. Loodrecht op deze ontginningsassen is het land verdeeld in lange strookvormige percelen, die van elkaar gescheiden zijn door sloten, elzensingels of houtwallen. De regio is bekend om dit elzensingel- en houtwallenlandschap met lange, smalle kavels. Dit cultuurlandschap wordt actief door de agrariërs in stand gehouden. Grote delen van de regio behoren tot het Nationaal Landschap Noardlike Fryske Wâlden.

In de laatste eeuw heeft in veel gevallen komvorming plaatsgevonden en zijn de meeste dorpen flink uitgedijd. Drachten heeft tegenwoordig na Leeuwarden de meeste inwoners in de provincie. Verder komt in het hele gebied verspreide bebouwing voor. Het bodemgebruik is voornamelijk grasland, kleine arealen bouwland komen voor op de hoger gelegen delen van het terrein.

Ten noorden van de lijn Rinsumageast-Kollum gaat het zandgebied van de Friese Wouden over in het terpenlandschap van Oostergo. In het huidige landschap is het onderscheid in verschillende landschappelijke eenheden duidelijk te herkennen. Het zandgebied kenmerkt zich door een grote mate van beslotenheid. De grootste dorpen liggen hier, terwijl tal van elzensingels en kleine bosjes het landschap een kleinschalig karakter geven. Het laagveengebied is vrij open en zeer waterrijk. Het weidse landschap van de klei wordt slechts hier en daar onderbroken door opgaande elementen als een boerderij of een bosje. Hier is sprake van onregelmatige blokverkaveling.

Bij Bergum staat een grote elektriciteitscentrale, van waaruit meerdere 110Kv en 220kV hoogspanningsleidingen door de regio lopen. De regio is over de weg ontsloten via de A7 in het zuiden; de N31 is de belangrijkste provinciale weg. Voorts zijn de N355, N356, N361 en N369 van belang. De aansluiting per spoor verloopt via de lijn Leeuwarden-Groningen met stations in Hardegaryp, Veenwouden, Zwaagwesteinde en Buitenpost.

Ontstaan van het natuurlijke landschap

Pleistoceen

Het landschap van de regio is vooral gevormd in de ijstijden. Tijdens de voorlaatste ijstijd, het saalien (250.000-120.000 jaar geleden) werd Friesland bedekt door ijs. Gletsjertongen schuurden voor het vanuit Scandinavië schuivende ijs brede, ondiepe dalen uit en zetten een laag keileem af, een mengsel van fijne leem en door het landijs meegevoerde stenen. Op veel plaatsen in de regio ligt dit aan of dicht onder het oppervlak, ook in het laagveengebied. Het keileemplateau is later door erosie aangetast. In het erop volgende weichselien is een aantal noordoost-zuidwest lopende laagten ontstaan die het plateau in verschillende onderdelen hebben verdeeld. De belangrijkste zijn die van Damwoude-Driesum-Westergeest, Zwaagwesteinde-Eestrum-Twijzel- Buitenpost-Kollum en Oostermeer-Hoogzand-Harkema-Drogeham-Surhuizum. Zij werden doorsneden door afwateringsgeulen, waarvan de Boorne (ook wel Koningsdiep of Ouddiep genoemd) de bekendste is.

In deze periode werd door de wind zand in een dunne laag over het gebied afgezet (dekzand) en vormden zich uitblazingskommen en pingoruïnes. Uitblazingskommen zijn door de wind uitgeblazen komvormige laagtes. Een pingo is een heuveltje waaronder zich een ijskern bevindt. Deze wordt door opwellend grondwater voortdurend groter en duwt de bovengrond omhoog. Op een gegeven moment glijdt de grond van het ijs af. Als het ijs smelt blijft er een laagte met een ringwal over: de pingoruïne.

Holoceen

Zo’n 10.000 jaar geleden kwam er een eind aan de laatste ijstijd. Het klimaat werd warmer en vochtiger en al spoedig was het hele gebied met bos bedekt. De zeespiegel steeg en daarmee ook het grondwaterpeil. Er ontstond hoogveen, een proces dat rond het begin van de jaartelling voltooid was. De keileem- en dekzandruggen kwamen als geïsoleerde eilanden in de moerasgebieden te liggen. Door oxidatie en turfgraverij is het veen op veel plekken verdwenen. De meest uitgestrekte veengronden vinden we nu nog ten noorden van Veenwouden en in de omgeving van De Leijen. Ook pingoruïnes waren vroeger of zijn nog steeds gevuld met veen. Ze zijn vaak gebruikt als veedrinkplaats. Aan de lagere randen van het gebied zette de zee laagjes klei af via onder meer de Dokkumer Ee en de Lauwers.

Landschappenkaart

Op de archeologische landschappenkaart behoort de regio voor het overgrote deel tot het Noordelijk keileemgebied. Aan de randen behoort het tot het Noordelijk kustveengebied en het Fries-Gronings kleigebied met een nog kleiner deel Jonge zeeinbraken. Hierbinnen zijn als landschapszones keileemvlakten, keileemruggen, beekdalbodems, veenvlakten, kwelders en enkele droogmakerijen onderscheiden.

Bewoningsgeschiedenis

Prehistorie en Romeinse tijd

De oudste sporen van menselijke aanwezigheid dateren uit de oude steentijd (eindigend 10.000 jaar geleden) en middensteentijd (8800-5300 v Chr). Het gaat om vuursteenvondsten uit de Hamburgcultuur en de Tjongercultuur. Op enkele plaatsen op de hogere delen van het gebied zijn de gebruiksvoorwerpen gevonden, onder meer bij Buitenpost, Houtigehage, Zwaagwesteinde en Suameer. Bij het meer De Leijen werd een tijdelijke nederzetting getraceerd. Een grote hoeveelheid vuurstenen artefacten werd aangetroffen bij Opeinde, de Sippenfennen, langs de Bovenweg tussen Feanwâlden en De Westerein en bij Steenendam ten noorden van Aldtsjerk.

Rond 4000 v.Chr. ging de mens in permanente nederzettingen wonen. Deze Trechterbekercultuur liet sporen na – vooral stenen bijlen – bij onder meer Houtigehage, Rottevalle, Drachten, Opende en bij Nijega. Uit de daarop volgende bronstijd (3000-800 v.Chr.) werd onder meer een vuurstenen dolk bij Drachtstercompagnie teruggevonden. Van de Standvoetbekercultuur (2800-2400 v.Chr.) zijn vondsten uit de Egbertsgaasten, Buitenpost en Zwaagwesteinde bekend.

Nadien werd het gebied steeds natter en daarmee minder geschikt voor bewoning. Wel zullen op hogere zandruggen mensen gewoond hebben, zoals bleek uit een grafheuvel en scherven ten oosten van Drachten.

Middeleeuwen en nieuwe tijd

Vanaf 700 v.Chr. wierpen de bewoners op de kwelders terpen op. En kolonisten vestigden zich in midden en oostelijk Friesland. Ten noorden van de lijn Oudkerk-Rinsumageest-Kollum ligt een reeks kleine terpen van waaruit vanaf ongeveer 400 de noordrand van het toenmalige veengebied is ontgonnen. Vanaf de 10de eeuw trok men verder het veen in tot naar de Noordelijke Friese Wouden. De vraag naar landbouwgrond en de verbeterde toegankelijkheid van het veen waren hiervan de oorzaak. Op grote schaal werd het veen ontwaterd om het geschikt te maken voor landbouw. Hierdoor ontstond een regelmatig slotenpatroon. In het gebied aan weerszijden van de Wijde Ee is dit nog goed herkenbaar, bij Opeinde, Ureterp en Oudega. Ook in andere delen van het gebied werden de beekdalen als basis gebruikt voor de ontginning, zoals in de buurt van Buitenpost. In de laagte van de Oude Ried is de veenontginning omstreeks het jaar 1000 begonnen. Het resultaat is de reeks dorpen Augustinusga, Drogeham, Kootstertille, Twijzel en Buitenpost, die in de vorm van een hoefijzer rondom de bovenloop van de Oude Ried ligt. Aan de oost-west lopende ontginningsas met boerderijen werden lange strookvormige percelen naar het zuiden uitgezet. De verkaveling vertoont trekken van een veenontginning, hoewel de veenlaag door kleinschalige turfwinning of oxidatie intussen is verdwenen.

Ook Bergum en Suameer ontstonden aan de noord- en zuidoever van de Smalle Ee. De verkaveling stond loodrecht op het water. Een andere vorm was randveenontginning. Vanuit Leeuwarden-Dokkum in Oostergo werd via opstrekkende verkaveling het hoogveen ontgonnen. Door bodemdaling van het veen moesten de boerderijen na verloop van tijd een eind verderop worden gebouwd. Dorpsverplaatsingen in 12de eeuw als die van Akkerwoude, Murmerwoude en Dantumawoude zijn karakteristiek voor de regio.

De zandrug van Driezum-Rinsumageast is vanuit de terpen in het noorden ontgonnen en ingericht. Zwaagwesteinde is een langgerekt dorp op het westelijke deel van een keileemrug met daarop ook Veenklooster en Kollumerzwaag. Een laagte scheidt deze rug van Veenwouden.

Na 1200 hielden de kloosters zich bezig met ontginning in de regio. De belangrijkste waren Klaarkamp bij Rinsumageest en het dochterklooster Gerkesklooster, waar zich de gelijknamige nederzetting ontwikkelde; één van de acht kerspelen van het gebied Achtkarspelen. De kloosters verveenden ook, onder meer bij Veenwouden en Bergum en wonnen klei voor steenbakkerijen. Klaarkamp had grote invloed op het landschap. Het klooster initieerde bedijking langs de Dokkumer Ee en legde er een dam in, regelde ontwatering, organiseerde de vervening en maakte gronden geschikt voor landbouw. Klaarkamp had op het hoogtepunt van zijn bestaan meer dan 2.500 hectare land in bezit. Na de Hervorming is Klaarkamp gesloopt.

Veenwouden (Feanwâlden) is rond 1500 ontstaan door samenvoeging van St-Johanneswald en Eslawald. In Veenwouden staat een van de oudste stenen woonhuizen van Friesland, de Schierstins. Gebouwd als een verdedigbaar huis van een lokale landedelman (hoofdeling), kwam het in bezit van het klooster Klaarkamp, dat het huis als uithof gebruikte.

Landbouw

Grasland is momenteel de dominante vorm van bodemgebruik. Dat was het vroeger alleen in de lager gelegen veen- en kleigronden. Op de hogere zandgronden overheerste de akkerbouw en ontstonden essen, aaneengesloten akkercomplexen, zoals in Jistrum, Heechsân en Westergeest. Dit hing samen met het reliëf: ze liggen op een geïsoleerde dekzandheuvel. In de andere dorpen op het zand liggen geen essen, maar werd een minder dik plaggendek (maximaal 50 centimeter) opgebracht.

Bossen waren schaars: kleine bosjes waren te vinden op de verschillende stateterreinen, zoals Rinsmastate in Driezum, de states bij Rinsumageast en de states in de Trynwâlden. De laaggelegen gebieden werden zeer extensief gebruikt. Het was er tot diep in het voorjaar nat, zodat de percelen vrijwel uitsluitend als hooiland konden worden gebruikt. In de eerste decennia van de vorige eeuw is de waterhuishouding verbeterd en zijn er boerderijen gebouwd.

Systematische vervening

In de loop van de 16de eeuw nam de vraag naar brandstof toe, vooral vanuit de Hollandse steden. In de veengebieden in Noord-Nederland werd begonnen met grootschalige, commerciële vervening. Ook in de regio Friese Wouden vond dit plaats, met name in het zuiden. Bij Surhuisterveen en in de omgeving van Drachten lag een meters dik veenpakket. Hier loonde het de moeite om de vervening grootscheeps aan te pakken. In de 16de eeuw werden contracten afgesloten met particuliere verveners, die de vervening op systematische wijze ter hand namen. In Drachten gebeurde dat door de speciaal voor dit doel opgerichte Drachtster Compagnie. Er werden kanalen aangelegd (de Drachtstervaart en de Drachtster Compagnonsvaart, maar ook de rivier de Lits werd gekanaliseerd) om de turf af te voeren. Ook de Kuikhornstervaart en de Nieuwe Vaart zijn in de 16de eeuw gegraven voor de afvoer van turf. Op veel kanalen werden wijken aangesloten ter ontwatering en om de turf af te voeren. Vooral in de omgeving van Drachten heeft dit geleid tot een heel rationeel ingericht landschap, met lange wijken die vanaf de Drachtstervaart en de Draait in oostelijke richting zijn gegraven. Ondernemers uit Leeuwarden verveenden vooral in de driehoek Suameer-Oostermeer-Opeinde. Als gevolg van de verveningen ontstond in de 18de eeuw De Leijen.

De afgeveende grond transformeerde het landschap van de Noordelijke Friese Wouden. Door de vervening waren lange, smalle percelen ontstaan. Op de hoger gelegen zandgronden werden deze door elzen- en houtsingels gescheiden. Voor een snelle afwatering lagen aan weerszijden greppels. De houtsingels dienden als veekering en leverden hout. Na 1700 werden ook houtwallen aangelegd tussen Buitenpost en Zwaagwesteinde en zuidwaarts in de driehoek Eestrum-Oostermeer-Drogeham. Hierdoor kregen de Friese Wouden hun karakteristieke, intieme karakter.

Dat ontdekte ook de adel en de stedelijke elite. Vanaf eind 17de eeuw vestigden zij zich in stinzen of lieten zij buitenhuizen met parken aanleggen. Vooral in de dicht bij Leeuwarden gelegen Trynwâlden stonden talloze huizen. Ook Damwoude en Rinsumageast telden enkele buitens. Van de tientallen buitenplaatsen zijn alleen die van Veenwouden (de eerder genoemde 13de-eeuwse Schierstins), Oenkerk (Stania State), Oudkerk (De Klinze) en Driesum (Rinsmastate) bewaard gebleven.

Nieuwste tijd

De regio werd minder zwaar door de landbouwcrisis (1878-1895) getroffen, omdat de bedrijven nauwelijks voor de markt produceerden. Wel had de akkerbouw te maken met concurrentie van buitenlands graan. Een belangrijke ontwikkeling aan het einde van de 19de eeuw was de komst van zuivelfabrieken. In Veenwouden werd in 1879 de eerste particuliere zuivelfabriek van Nederland gesticht, Freia. Dit werd gevolgd door de komst van de coöperatieve zuivelfabrieken. Voor de kleine boeren in de Noordelijke Friese Wouden was dit een uitkomst. In het deelgebied verrezen vanaf het einde van de 19de eeuw ruim twintig ‘boterfabrieken’. De Friese Maatschappij van Landbouw legde in 1899 in Suameer een proefveld aan, waar het bekende aardappelras Bintje werd ontwikkeld.

Nieuwe dorpen

Vanaf de 19de eeuw ontstonden in de regio de heidedorpen Zwaagwesteinde (De Westerein), Kollumerzwaag, Twijzelerheide, Broeksterwoude, Rottevalle, Harkema en Houtigehage. Ze begonnen als turfgraversnederzettingen, die na afloop van de vervening zich langzaam ontwikkelden tot woonplaats voor keuterboeren en vooral (seizoen)arbeiders. De zogeheten heidedorpen behoorden tot de armste van de provincie en tot in de 20ste eeuw bestond een groot deel van de ‘huizen’ uit plaggenhutten of spitketen, vaak als éénkamerwoning.

Wanneer de veenlaag was afgegraven, bleef het land vaak onbenut liggen en kon er heide ontstaan. In de regio werden geen voorschriften gehanteerd om afgegraven veengrond geschikt te maken als landbouwgrond, zoals elders wel het geval was (Groningen, Drenthe, rondom Drachten).

Tot in 20ste eeuw ontstonden nieuwe dorpen. Molenend bijvoorbeeld ontstond na 1899 nabij een vlasfabriek. Noordbergum komt voort uit de ontginning die de arts Nicolaas Ypey startte in het midden van de 19de eeuw op de Bergumerheide. Ten zuiden van Dokkum werd in 1971 Damwoude gevormd uit Dantumawoude, Akkerwoude en Murmerwoude, naar de drie eerste letters van de oude dorpsnamen.

Infrastructuur

Lange tijd was vervoer over water het belangrijkst. Voor de bedijking stond de Dokkumer Ee in verbinding met Leeuwarden en vandaar met de Lauwerszee en de Middelzee. Via diverse zijkreken vertakte deze zich landinwaarts in onder meer de Zwemmer.

Voorts zijn in de loop der tijd veel vaarten gegraven, waaronder de verbinding tussen Veenwouden en de Ee, via de Veenwoudstervaart, de Schiersloot, de Lyts en de Galgesloot. Uit het midden van de 17de eeuw dateren ook de trekvaarten: de Stroobossertrekvaart (1652), die Dokkum met Groningen verbond en de trekvaart van Rinsumageast (1648), die de verbinding vormde tussen de Murk en de Ee.

Landwegen waren van minder belang en hadden alleen betekenis om boerderijen binnen een dorp of dorpen onderling met elkaar te verbinden. Het Kloosterpad uit 1453 was de eerste doorgaande landweg. Vanaf de jaren 1820-1830 werden de belangrijkste wegen verhard, wat in de regio betekende dat de Groningerstraatweg van Leeuwarden tot stand kwam: de huidige N355. Kort na 1850 volgde de straatweg van Heerenveen over Gorredijk, Beetsterzwaag en Drachten naar de Groningerstraatweg. Aan het einde van de 19de eeuw werd de bereikbaarheid van de regio verbeterd door de aanleg van de spoorlijn Leeuwarden-Groningen, met stations in Veenwouden, Zwaagwesteinde, Hardegaryp en Buitenpost. Er heeft ook een tramverbinding tussen Veenwouden en Dokkum bestaan, welke tegenwoordig globaal in het tracé van de N356 te volgen is.

De A7 loopt langs Drachten. De weg is tussen 1960 en 1981 in delen geopend. Recent is de ‘Centrale As’ geopend, een wegverbinding tussen Drachten en Dokkum. Omdat het landschap met elzensingels door de weg werd doorsneden, riep de aanleg veel protest op bij bewoners, landschap- en milieuorganisaties.

Recente ontwikkelingen

Na de Tweede Wereldoorlog zijn op de meeste plaatsen in ons land de kleinschalige landschappen met elzensingels en houtwallen drastisch veranderd. Dit kwam doordat de houtopstanden voor de boeren geen functie meer hadden. In het kader van ruilverkavelingen zijn kilometers singels gerooid. In de Friese Wouden hadden de agrariërs ook vaak kleine percelen, terwijl het patroon van sloten en houtwallen een moderne efficiënte bedrijfsvoering in de weg stond. Toch zijn hier niet op grote schaal singels gerooid. Bij de uitgevoerde landinrichtingsprojecten is zorgvuldig met deze elementen omgegaan. Dit kwam ook doordat in de Landinrichtingswet van 1985 de natuur een belangrijkere rol ging spelen en er aandacht voor cultuurhistorie kwam. Er is ruilverkaveld in de regio en veel van belemmeringen voor grootschaliger grondgebruik verdwenen. Er is echter ook voor gezorgd dat de in cultuurhistorisch en ecologisch opzicht karakteristieke elzensingels grotendeels in stand bleven. Er ligt nu 700 kilometer aan houtwallen in de Friese Wouden. Het landbouwkundige gebruik in de lage delen van het gebied is veranderd. Veel grond is niet meer van de boeren en het beheer wordt uitgevoerd door de Vereniging Noardlike Fryske Walden. Voor een deel hebben de gebieden een natuurbestemming gekregen.

Ruilverkaveling Oppervlak (ha) Periode % in regio
Kollumerland 8164 1992 - 2009 27,6%
Koningsdiep 11285 1959 - 1971 51,4%
Garijp-Wartena 9494 1961 - 1975 59,1%
Tietjerksteradeel 7372 1979 - 2000 62,0%
Dantumadeel 8445 1964 - 1976 65,7%
Damwoude 2027 1998 - 2007 99,9%
Oostermeer 1938 1989 - 1999 100,0%
Twijzel-Buitenpost 2339 1994 - 2008 100,0%
Jistrum 783 1999 - 2008 100,0%

In veel langgerekte wegdorpen is in de laatste decennia de bevolking flink gegroeid. Dit is vooral opgevangen door komvorming in en om het centrum. Dit was onder meer het geval in Burgum, Hurdegaryp, Buitenpost en Surhuisterveen. Drachten is qua inwonertal uitgegroeid tot de tweede plaats van Friesland (zie verder). Kollumerzwaag is een beschermd dorpsgezicht.

Specifieke thema’s

Nederzettingen

Drachten (45.000 inwoners) is na Leeuwarden de grootste plaats in Friesland. Het is ontstaan als een kleine verzameling huizen op het kruispunt van de Drachtster Vaart, de Zuider Dwarsvaart en de huidige Stationsweg/Burg. Wuiteweg. Aanvankelijk waren er twee nederzettingen, Noorder- en Zuider Drachten. Het graven van de Drachtster Compagnonsvaart in 1641 tussen beide dorpjes was het begin van de veenkolonie, toen in de omgeving de venen commercieel werden afgegraven. De vaart lag loodrecht op de weg waardoor de karakteristieke kruisvormige plattegrond ontstond die bepalend zou blijven tot in de 20ste eeuw. Hier kwam het zwaartepunt van de bebouwing (herberg, woningen, pakhuizen en bedrijfjes). Ook tussen de wijken aan de meer oostelijk gelegen Dwarsvaart ontstond bebouwing. Omstreeks 1850 lag het accent van de bebouwing sterk op het assenkruis. De dichtheid van de bebouwing nam verder van het kruispunt van weg en vaart geleidelijk af. Van een duidelijk centrum was tot het begin van de 20ste eeuw geen sprake. Dit veranderde toen opdracht werd gegeven voor een uitbreidingsplan in 1916 aan architect G.Stapensea. Uitbreidingen vonden vanaf toen planmatig rondom de kern plaats. Na de Tweede Wereldoorlog groeide Drachten sterk uit na de komst van een Philipsfabriek in 1950 en enkele andere bedrijven. Door het Rijk werd Drachten aangewezen als industrie- en groeikern. Het inwonertal groeide van 10.000 tot ruim 45.000. De drie Tjaardaflats van veertien verdiepingen hoog aan de oostrand van Drachten zijn beeldbepalend. Wijken als De Swetten en Fennepark verrezen in het noorden. De vaarten in het centrum zijn in de jaren 1960 gedempt. Drachten kreeg aansluiting op het Prinses Margrietkanaal en de A7. Langs de A7 en in het noordwesten liggen nu bedrijventerreinen.

Elzensingels en houtwallen: Nationaal Landschap

In de Friese Wouden, met name in de buurt van Twijzel, Buitenpost en Oostermeer, valt het kleinschalige landschap op van smalle percelen, omringd met elzensingels of houtwallen. Een elzensingel is een smalle rij bomen en struiken langs een greppel of sloot, die meestal voornamelijk bestaat uit elzen. Voor de komst van het prikkeldraad werden ze aangelegd als perceelsscheiding en veekering. Daarnaast leverden ze brand- en geriefhout. Bijkomend voordeel was dat de bomen ook geriefhout leverden en beschutting boden tegen verstuiving. Ook houtwallen leverden brand- en geriefhout. Elzensingels en houtwallen moeten meestal om de 4 tot 7 jaar worden afgezet en zijn vrij arbeidsintensief in hun beheer. Toen het prikkeldraad werd geïntroduceerd zijn ze op grote schaal gerooid, waarbij de regio Friese Wouden een belangrijke uitzondering was en is. Een groot deel van de regio is in 2006 uitgeroepen tot Nationaal Landschap ‘Noardlike Fryske Wâlden’. De provincie en vijf gemeenten gingen een samenwerkingsverband aan om het karakter van dit gebied te behouden en te versterken. Het beheer kwam in handen van de Vereniging NFW (Noardlike Fryske Wâlden), een koepelorganisatie van zes verenigingen voor natuur- en landschapsbeheer. De NFW wil zowel de belangen van de landbouw als het landschap en de natuurwaarden behartigen. Zij vertegenwoordigt 850 agrariërs met 40.000 hectare grond en steeds meer burgers. NFW combineert agrarisch ondernemen met de instandhouding van natuur en landschap. De NFW ziet toe op 150 kilometer houtwal en 1500 kilometer elzensingels, terwijl de honderden dobben en pingoruïnes ook beschermd worden. De landbouw steunt de doelen.

Literatuurlijst

  • Brinkkemper, O. et al, 2009. De Mieden. Een landschap in de Noordelijke Friese Wouden. Utrecht.
  • Frieswijk, J., 1989. Om een beter leven. Land- en veenarbeiders in het noorden van Nederland 1850-1914. Ljouwert.
  • Mol, J.A., P.N. Noomen, J.H.P. van der Vaart, 1990. Achtkarspelen-Zuid/Eestrum. Een historisch-geografisch onderzoek voor de landinrichting. Ljouwert.
  • Molen, S.J. van der, 1978. Turf uit de Wouden. Bijdrage tot de geschiedenis van de hoogveengraverij in oostelijk Friesland tot 1900. Leeuwarden.
  • Post, J., 2004. De kolonisatie van de Friese Wouden: een verklaring van het ontstaan van de doorgaande verkavelingen. Leeuwarden.
  • Slabbers, S., 2009. Boer en landschap in de Noardlike Fryske Wâlden. Den Haag.
  • Wielenga, K., K. Stavenga en J. Wijbenga, 2002. Skiednis fan Feanwâlden, de Wâl en Kûkherne. Feanwâlden.
  • Zomer, J., 2016,Middeleeuwse veenontginningen in het getijdenbekken van de Hunze: Een interdisciplinair landschapshistorisch onderzoek naar de paleogeografie, ontginning en waterhuishouding (ca 800-ca 1500) (diss. RUG), Groningen.

Structuurdragers

Landschapsvormende functie Elementen en structuren in het huidige landschap - Noordelijke Friese Wouden
Algemeen Zwakgolvend landschap van dekzandruggen en tussenliggende laagten
Elzensingels
Landbouw en natuur Nationaal Landschap Noardlike Fryske Walden
Houtwallen (dykswalen) in hogere deel van de regio (Twijzel-Buitenpost)
Elzensingels in lagere delen
Diverse essen
Overwegen grasland en lange, smalle percelen
Bosbouw Kleine bossen rond vml stateterreinen
Wonen Drachten grootste nederzetting
Veenontinningen in reeks, bv Augustinusga-Twijzel-Buitenpost
Veenkoloniale dorpen, bv Drachtstercompagnie
Straatdorpen
Esdorpen
Verplaatste dorpen, oa. Akkerwoude
Enkele terpen in het noorden van de regio
Waterstaat Wijde Ee met dijken
Dokkumer Ee (ook verkeer)
Murk
Burgumer Mar
De Leijen
Delfstoffenwinning Resten turfwinningen rond Drachten en Surhuisterveen
- Kanalen, wijken, dwarsssloten en De Leijen
Bedrijvigheid Philipsfabriek Drachten
Verkeer Prinses Margtietkanaal (v/h Kolonelsdiep)
A7, N355 (Groningerstraatweg), N356 (Centrale As), N369
Dokkumer Ee (trekvaart)
Veenstervaart (Oude Vaart)
Drachtster Compagnonsvaart
Drachtstervaart
Nieuwe Vaart/Petsloot
Draait
Stroobosser trekvaart
Trekvaart Rinsumageest
Veenwoudstervaart/Lyts
Spoorlijn Leeuwarden-Groningen
Resten tram-/spoorlijn Drachten-Groningen (delen zijn fietspad)
Landgoederen en buitenplaatsen Schierstins
Staniastate
De Klinze
Rinsmastate

Over Panorama Landschap

Panorama Landschap beschrijft het karakter van het Nederlandse landschap in 78 regio’s en biedt hiermee inspiratie voor ruimtelijke ontwikkelingen. Panorama Landschap geeft voor heel Nederland -in 78 regio’s en een apart artikel over de grote wateren- een korte karakterschets van de geschiedenis van het landschap, vanuit het perspectief van eeuwenlange veranderingen. Deze landschapskarakteriseringen bevatten geen waardering voor het landschappelijke erfgoed, of een uitputtende inventarisatie van allerlei elementen en patronen. Het zijn kleine biografieën, gericht op de genese (wordingsgeschiedenis) van het landschap: van de prehistorie tot het heden.

Tekst: Edwin Raap. Foto’s: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, tenzij anders vermeld.
Aan dit artikel kunnen geen rechten worden ontleend.

Vragen, verbeteringen of opmerkingen?
U kunt op deze kennisbank reageren via het reactieformulier.

  1. Baykedevries - Eigen werk, CC BY-SA 3.0

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 10 jan 2023 om 04:07.