Panorama Landschap - Noordenveld

Versie door RCEbot (overleg | bijdragen) op 10 jan 2023 om 03:02
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

Introductie

Noordenveld vormt een typisch landschap van esdorpen, beekdalen en jonge ontginningen. In het noorden vond turfwinning plaats, in de omgeving van Eelde zijn landhuizen te vinden.


Deze regiobeschrijving maakt deel uit van Panorama Landschap - Karakterisering van het Nederlandse landschap in 78 regio’s.
Op de interactieve kaart van Panorama Landschap zijn alle regio's terug te vinden.

Glimmermade. In de voorgrond is water te zien en in de achtergrond een weiland met bomen.
Afb. 1. Glimmermade . Foto: Wim van der Ende
Paterswolde Blik in Beekdal. Links en rechts grote bomen. In het midden een doorkijk naar een weiland.
Afb. 2. Paterswolde Blik in Beekdal. Foto: Wim van der Ende
Luchtfoto van Roderwolde met het Leekstermeer.
Afb. 3. Roderwolde met het Leekstermeer. Foto: Paul Paris
Kaart van Noordenveld.
Afb. 4. Noordenveld.

Karakteristiek

Het Noordenveld herbergt alle landschappen van Drenthe: hoogveen en veenkoloniën in het zuiden, het karakteristieke esdorpenlandschap in het midden en oosten en in het noorden het laagveengebied rondom het Leekstermeer. In het plateau hebben zich verschillende beken ingesneden, zoals het Eelderdiep, het Peizerdiep en het Groote Diep. Op de hogere gronden tussen deze beekdalen liggen de dorpen met essen. De beekdalen en het gebied noordelijk van het plateau werden als weiland en hooiland gebruikt, terwijl de minder vruchtbare delen van de hogere gronden tot ongeveer 1900 uit heidevelden bestonden.

Deze indeling in agrarische gebruikseenheden is ook in het huidige landschap herkenbaar, hoewel naoorlogse ontwikkelingen het onderscheid hebben vervaagd. Ook is er veel grond tot bos omgevormd. Karakteristiek is het besloten karakter van het landschap. Dit komt vooral door het voorkomen van veel groene landschapselementen als singels, houtwallen en strubben. Bossen en erfbeplanting vormen grotere groenstructuren. Naast landbouw, is het toerisme een belangrijke economische kracht, vooral in de omgeving van Norg.

Roden en Eelde zijn de grootste nederzettingen, gevolgd door kleinere dorpen als Peize, Vries en Norg. Veel inwoners van de regio werken in Assen of Groningen. De belangrijkste wegen zijn de N372, N373 en N386; de snelwegen A7 en A28 lopen vlak bij de regio. Tussen Groningen en Assen loopt een 220kV hoogspanningsleiding door het oosten van de regio. Er staan geen windturbines.

Ontstaan van het natuurlijke landschap

Pleistoceen

Tijdens de voorlaatste ijstijd, het saalien, was de regio bedekt met landijs. Onder het ijs werd het Drents Plateau gevormd, dat voornamelijk uit keileem bestaat, een mengsel van zand, leem en keien. In de beekdalen en in het noorden van het gebied is dit door erosie verdwenen. Na de landijsbedekking is het afwateringsstelsel ontstaan zoals dat er nu ligt met de beekdalen van onder meer het Peizerdiep en Oostervoortsche Diep. De beken sneden zich in het keileemplateau in.

In het weichselien, de laatste ijstijd bereikte het landijs ons land niet. Over het keileem werd een laag dekzand afgezet, die nu in grote delen aan het oppervlak ligt. Hierin komen veel komvormige laagten of pingoruïnes voor. Dit is een heuveltje waaronder zich in de ijstijd een ijslens bevond. Door opwellend grondwater werd deze voortdurend groter. Het duwde daarbij de bovengrond omhoog, totdat dit op een gegeven moment van het ijs afgleed. Toen het ijs uiteindelijk smolt bleef een laagte met een ringwal over: de pingoruïne. Het zijn nu kleine meertjes met een lage wal eromheen.

Holoceen

In het holoceen, dat zo’n 10.000 jaar geleden begon, werd het klimaat warmer en vochtiger, zodat zich een gesloten vegetatiedek ontwikkelde. Er trad veenvorming op in de lagere delen van het landschap. Grotere hoogveencomplexen kwamen tot ontwikkeling ten westen van Roden bij het huidige buurschap Oost-Indië en rondom Veenhuizen. Die laatste maakte deel uit van het grote veengebied van Smilde. Tussen de complexen ligt een smalle dekzandrug.

In de middeleeuwen breidde de invloed van de zee zich uit tot in het noorden van het Noordenveld. Een dunne kleilaag werd afgezet over het veen ten noorden van Peize en Roderwolde.

Op de heidevelden in het keileem- en dekzandgebied vond op veel plaatsen overbeweiding en te intensief afplaggen plaats, wat tot in Foto Wim van der Ende de 19de eeuw leidde tot zandverstuivingen, zoals tussen Norg en Langelo en bij Steenbergen.

Landschappenkaart

Op de archeologische landschappenkaart hoort de regio tot het Keileemgebied en het Noordelijk kustveengebied. Daarbinnen zijn keileemvlakten, beekdalbodems, dekzandruggen en veenvlakten als landschapszones onderscheiden.

Bewoningsgeschiedenis

Prehistorie en Romeinse tijd

Uit vondsten is gebleken dat in de oude steentijd al mensen in de regio verbleven. In de buurt van Assen en bij Zeijen zijn concentraties vuurstenen werktuigen gevonden die wijzen op de aanwezigheid van Neanderthalers tussen 50.000 en 40.000 jaar v.Chr.

Bij Zuidvelde is een kampement van de Hamburgcultuur gevonden (ongeveer 13.000 jaar geleden). Uit een iets recentere periode, ongeveer 11.000 jaar geleden zijn uit de buurt van Norg en Een vondsten bekend. Vanaf de jonge steentijd, zo’n 5.000 jaar geleden, raakte het gebied continu bewoond. Men vestigde zich op de gunstige plekken voor de landbouw, op de overgangen van hogere gronden naar de beekdalen. De bekendste archeologische sporen zijn de hunebedden. In de regio liggen er drie: D1 (Steenbergen), D2 (Westervelde) en D5 (Zeijen). Ze werden tussen 3400 en 2800 v.Chr. als grafkamers gebouwd door het volk van de Trechterbekercultuur. In het Noordse Veld liggen enkele grafheuvels uit de bronstijd en ijzertijd. Daar, maar ook in het Tonkenbosch en op andere plekken in de regio zijn celtic fields (prehistorische akkers) ontdekt, daterend uit de ijzertijd (vanaf de 7de eeuw v.Chr.).

Ten slotte is Yde bekend geworden om de vondst van het meisje van Yde. Zij werd rond het begin van de jaartelling in een veentje ten zuiden van Yde om het leven gebracht, waarschijnlijk als een offer aan de goden. Zij is nu het bekendste veenlijk van Nederland en ligt in het Drents Museum in Assen.

Middeleeuwen en nieuwe tijd

Omstreeks het jaar 800 eindigde het gebruik dat nederzettingen zo nu en dan werden verplaatst. Door de nieuwe Frankische machthebbers werden de boeren gedwongen om zich permanent te vestigen op één plek. De meeste dorpen lagen intussen op de overgang van hoog naar laag, zodat zowel de akkergronden als het hooiland dichtbij lagen. De oudste sporen van deze dorpen treffen we aan in de essen: de bijbehorende akkercomplexen. Vanaf die tijd is een landbouwsysteem ontstaan dat in essentie tot aan het eind van de 19de eeuw in zwang bleef. Dit betekent niet dat het landschap niet veranderde. Door toenemende bevolkingsdruk, moesten telkens aanpassingen worden gedaan. Zo werd het areaal bos steeds kleiner door nieuwe ontginningen. Centraal in het systeem stond het op peil houden van de bodemvruchtbaarheid van de akkers door het opbrengen van plaggen, vermengd met dierlijke mest en bosstrooisel. De ligging van de akkers, weien hooilanden en heidevelden (woeste gronden) was bepalend voor de nederzettingsvorm. Op het lichtgolvende keileem- en dekzandplateau in het centrale deel van het Noordenveld ontstonden esdorpen als Een en Peest. De es of de essen (er konden er meerdere bij een dorp horen) waren gemeenschappelijk in gebruik en lagen nabij het dorp. Esdorpen konden ook dochternederzettingen hebben, zoals Norg met Zuidvelde en Westervelde. In het noorden van het gebied, aan de randen van het Drents Plateau, ontstonden karakteristieke wegdorpen als Roderwolde en Sandebuur. De bevolkingsgroei sloeg tijdens de Tachtigjarige Oorlog om in een afname.

Akkers, grasland en heide

De akkers lagen op plaatsen met de beste waterhuishouding, bij voorkeur op de randen van de beekdalen, zoals de essen van Peest, Lieveren, Een, Eelde en Steenbergen. De gronden met een hogere gemiddelde grondwaterstand, zoals in de beekdalen, waren in gebruik als weide en hooiland. Op de hogere zandgronden waar eerst bos was, ontstonden heidevelden.

De weidegronden waren over het algemeen gemeenschappelijk bezit. Door jaarlijkse overstromingen van de beek werden deze graslanden bemest. In sommige dalen legde men singels of houtwallen aan om het overstromingswater langer vast te houden en de afzetting van slib te bevorderen. De armere gronden in de beekdalen werden gebruikt als hooiland. De bij de dorpsgebieden behorende heidevelden zijn in de loop van de 19de eeuw verdeeld. Op de heide graasden schapen en werden plaggen gestoken.

De plaggen – al dan niet in combinatie met mest uit de potstallen – werden gebruikt om de vruchtbaarheid van de akkers te vergroten. De essen kregen door die eeuwenlange bemesting met plaggen hun karakteristieke bolle vorm. De bodem onder de essen wordt afhankelijk van de dikte van het opgebrachte dek, een enkeerdgrond of laarpodzol genoemd.

In de bedrijfsvoering stond de veeteelt in dienst van de akkerbouw. Op de essen werden voedselgewassen als rogge en boekweit verbouwd, maar ook hop voor bierbrouwerijen buiten de regio. Doordat de graanprijzen na 1650 bleven dalen, namen de inkomsten af. Door intensivering van het bodemgebruik – en in het noorden door omzetting van bouwland tot grasland – kon de productie wel worden verhoogd. De intensivering betekende ook kleinere bedrijven, toename van keuters, zeker in Rolde en omgeving, en een nog grotere druk op de woeste gronden.

De mestinzameling evolueerde in de loop van de tijd in de potstal. Er werden steeds meer schapen gehouden en meer plaggen gestoken. De heide degenereerde tot zandverstuivingen, zoals die ten noorden van Norg en bij Een en Steenbergen uit het einde van de 18de en het begin van de 19de eeuw.

De indeling van het landschap in essen, hooi- en weilanden langs de beekdalen en woeste gronden/heide op de hogere, verder van de dorpen gelegen gronden, is op oude kaarten van rond 1900 goed zichtbaar. Het was het eindstadium van een eeuwenlange ontwikkeling.

De markegenootschappen

Het gebruik van de gemeenschappelijke gronden moest goed geregeld worden, omdat deze van groot belang waren voor de bedrijfsvoering. De balans tussen de hoeveelheid vee, de hoeveelheid landbouwgrond en het gebruik van de gemeenschappelijke woeste gronden – de heide en de weilanden – werd gewaarborgd door de marken. De functie van de marken was om de grens van het dorp vast te leggen en nieuwkomers te weren, om zo de rechten van de bestaande boeren te beschermen. Toch kwamen in de loop der eeuwen steeds meer kleine boeren (keuters of brinkzitters) bij. Vooral in het kerspel Roden was het aantal keuters groot. Waarschijnlijk zijn de marken in de eerste helft van de 13de eeuw opgericht, omdat toen de bevolking groeide.

Een boer had één of meer waardelen of waren, welke recht gaven op gebruik van de markegrond. Al naar gelang de grootte van het waardeel mocht men vee weiden, hooien, hout kappen, strooisel halen, plaggen en turf steken. In sommige marken bestonden bepalingen dat er niet geplagd mocht worden. Omstreeks 1800 waren in Drenthe ongeveer honderd marken. De grenzen werden zorgvuldig vastgesteld, al kwamen conflicten vaak voor. Voor het vastleggen van grenzen koos men vaak natuurlijke punten of plaatste men veldkeien. Bossen en veengebieden behoorden vanouds tot de markebezittingen. Bij de ontginning van de heidevelden en de venen in de 19de eeuw zijn de markegrenzen medebepalend geweest voor de ontginningspatronen en de inrichting van het landschap.

De veengebieden

Vanaf de 12de eeuw werd het laagveengebied ten noorden van Roderwolde-Leutingewolde in gebruik genomen. Er liggen zogenaamde veenterpen in het gebied, 10 tot 40 meter in doorsnede en 35 tot 90 centimeter hoog. Veel van de terpen liggen langs de Matsloot. Mogelijk is de ontginning van het gebied van hieruit begonnen en is de bewoning naar het zuiden, bijvoorbeeld naar Sandebuur, opgeschoven toen het door klink te nat werd om te wonen. Roderwolde is nog verder naar het zuiden verplaatst, alleen het kerkhof ligt nog op de oude plek.

De uitgebreide hoogveengebieden op de grens tussen Drenthe, Friesland en Groningen zijn voor een groot deel ten behoeve van de turfwinning afgegraven. Het Fochtelooërveen is dit lot bespaard gebleven, hoewel er wel pogingen zijn gedaan het commercieel af te graven. Westelijk van Roden zou ook commercieel turf gegraven worden, maar tussen de eigenaren en beoogde verveners werd geen overstemming bereikt. Het noordelijke deel ervan werd uiteindelijk aan het begin van de 19de eeuw vanuit het aangrenzende Oost-Indië (Groningen) ontsloten door een aantal wijken, waaronder de Drentse Wijk. Hierna kon de turfwinning beginnen. De grond werd nadien geschikt gemaakt als landbouwgrond en er werden boerderijen gebouwd. Het landschap wordt gekenmerkt door langgerekte, smalle kavels, loodrecht op de voormalige basis van waaruit het veen werd gewonnen.

Het Steenberger Veld in het zuiden, is recent ontgonnen. Ditzelfde geldt voor het Bunneveen, tussen Norg, Eelde en Roden.

19de eeuw: heideontginningen en infrastructuur

In de tweede helft van de 19de eeuw zette een aantal ontwikkelingen in die het karakter van de agrarische bedrijfsvoering zouden veranderen. Door het gebruik van kunstmest werd de afhankelijkheid van dierlijke mest voor de akkerbouw doorbroken. Dit leidde ertoe dat grote delen van de heidevelden konden worden ontgonnen en werden omgezet in landbouwgrond of bos. In het Noordenveld heeft de ontginning van de ‘velden’ vooral in de 20ste eeuw plaatsgehad. Opvallende uitzondering vormde Eelde, waar rond 1850 slechts 20% woest was, tegenover gemiddeld 65% in de rest van Drenthe. De ontginningen werden bevorderd door de opleving van de landbouw en door het uiteenvallen van de markeorganisaties. De gemeenschappelijke gronden werden voor het grootste deel aan het einde van de 19de eeuw verdeeld. Formeel was hier al midden 19de eeuw wetgeving voor aangenomen, maar door de nog bestaande afhankelijkheid van het landbouwsysteem van de heide en het vee, gebeurde er lange tijd niets. Het Norgerholt, een bos tussen de essen van Norg, Westervelde en Zuidvelde was tot 1962 eigendom van de marke van Norg, waarna het verkocht werd aan Natuurmonumenten.

De landbouw profiteerde ook van twee andere ontwikkelingen in de 19de eeuw. Ten eerste was dat de komst van zuivelcoöperaties en boerenleenbanken. Boeren gingen gezamenlijk op grote schaal zuivelproducten in fabrieken vervaardigen en konden via de banken makkelijker aan krediet komen. Ten tweede werd door verbeteringen in de infrastructuur het afzetgebied voor landbouwproducten aanzienlijk vergroot. De opening van het Noord-Willemskanaal in 1861 betekende bijvoorbeeld een stimulans voor Eelde. De tuinbouw profiteerde van de verbeterde transportmogelijkheden naar Groningen via de straatweg Groningen-Assen. Producten werden ook per spoor vervoerd. Vanaf 1910 werden in Noord-Drenthe grote landbouwtentoonstellingen gehouden, die tussen 1920 en 2010 werden georganiseerd door de Tentoonstellingsvereniging Noordenveld.

Recente ontwikkelingen

Na afloop van de Tweede Wereldoorlog zijn op verschillende plaatsen heidevelden ontgonnen en in landbouwgrond omgezet, zoals het Ankehaarveld, het Peesterveld, het Steenbergerveld en het Bunnenveen. In de laatste twee gevallen werd het nog aanwezige hoogveen geheel ontgonnen en bleven enkele restanten veen over. Daarnaast werden veel beken gekanaliseerd, zodat hun afvoerend vermogen toenam. De landbouw profiteerde daarvan. Er trad een verdere ontmenging van de gemengde bedrijven op en de gemiddelde bedrijfsgrootte nam flink toe.

Om de agrarische productieomstandigheden te verbeteren werden in de regio verschillende ruilverkavelingen uitgevoerd (zie tabel). Waar dit op veel plekken leidde tot een achteruitgang van de leesbaarheid van het landschap, was dit in Drenthe minder het geval. Er is over het algemeen zorgvuldig omgegaan met de karakteristieken van het Drentse cultuurlandschap, vooral dankzij de landschapsarchitect Harry de Vroome. Niet alleen de landbouw stond centraal, ook aan de belangen van de recreatie en de natuur werd gedacht, door iedere ruilverkaveling gepaard te laten gaan met een landschapsplan. Zo zijn maatregelen genomen om natuurterreinen veilig te stellen en werden nieuwe groenstructuren ontworpen. Door de diverse ruilverkavelingen is vooral tussen Roden, Peize, Eelde in het noorden en Norg en Vries in het zuiden een coulisselandschap ontstaan. Natuurmonumenten heeft in veel gebieden zijn bezit weten uit te breiden en bijvoorbeeld het veenweidegebied getransformeerd in een belangrijk natuurgebied. De Peizer- en Eeldermaden zijn tegenwoordig bekend als de Onlanden en fungeren als noodbergingsgebied bij hoge waterstanden. In de ruilverkaveling Vries werd de aandacht voor natuur en milieu steeds groter. Zo kocht de provincie de aanwezige houtwallen en werd het Stijfveen als restant van het Hooge Veen bewaard. De herinrichting Roden-Norg besloeg het Oostervoortsche Diep, het Groote Diep en het Peizerdiep.

Deze werd integraal aangepakt met aandacht voor landbouw, natuur en recreatie. Vanaf de diepen en de binnenwegen werden langgerekte kavels gecreëerd. Er bevinden zich meerdere natuurgebied: het Mensingerbosch, de Zuursche Duinen en de Langeloër Duinen. Leekstermeer en Norgerholt zijn beschermde Natura 2000-gebieden.

Ruilverkaveling Oppervlak (ha) Periode % in regio
Vries 7531 1966 - 1979 55,9%
Roden-Norg1 12987 1997 - 2013 88,4%
Peizermade 4201 1963 - 1977 100,0%
Peize e.o. 2 5426 2008 - 2014 100,0%
Peize-Bunne 2765 1956 - 1977 100,0%
1. Herinrichting
2. Wet Inrichting Landelijk Gebied

Verschillende dorpen zijn na de Tweede Wereldoorlog flink uitgebreid: Eelde-Paterswolde is nu een dubbelnederzetting, Norg, Vries, Peize en Roden hebben er flinke uitbreidingswijken bij gekregen. Dit deel van de provincie bleek een aantrekkelijk woongebied voor kapitaalkrachtige gepensioneerden. De andere dorpen zijn minder hard gegroeid. Oorzaak van de groei is de suburbanisatie vanuit voornamelijk de stad Groningen. Veel inwoners in de dorpen werken in de stad. Recent is er met Eelderwolde een stukje Groningen Noord-Drenthe bij gekomen (dit deel wordt daarom tot de regio Groningen-Gorecht gerekend). Er zijn diverse bedrijventerreinen gerealiseerd, vooral in de buurt van uitvalswegen.

Veel dorpen hebben hun landelijke sfeer weten te behouden, vooral als de brink nog gaaf aanwezig is, zoals in Vries en Norg en kleinere kernen als Bunne, Oudemolen en Taarlo. Dit is ook ontdekt door het toerisme. Dit resulteerde in een aantal recreatieve voorzieningen, vooral in en rond Norg. In Vries, Eelde-Paterswolde, Westervelde en Zuidvelde liggen beschermde dorpsgezichten.

Specifieke thema’s

Grootgrondbezit en villa’s

Het grootgrondbezit heeft, zoals ook elders in Drenthe, slechts plaatselijk een rol gespeeld in de landschapsontwikkeling. De fraaie landhuizen en de bijbehorende parkaanleg van de landgoederen Mensinge en Westervelde vormen herkenbare elementen in het landschap die getuigen van het grootgrondbezit van de Drentse landadel. Waarschijnlijk was het winnen van potklei voor de steenfabricage de belangrijkste taak van dit klooster of voorwerk.

Na de Reformatie (in 1594) kwamen de kloostergoederen in Terheijl in handen van de stad Groningen. Het hoofdgebouw is in 1855 afgebroken; op de plaats hiervan staat nu een boerderij. Een aantal landschapselementen herinnert nog aan de parkaanleg, zoals de Toutenburgersingel.

In Noordenveld waren voorts havezaten te vinden in Eelde-Paterswolde (Oosterbroek en Ter Borch), Roden (Mensinge) en Peize (Huis te Peize).

Met name in de 18de en 19de eeuw verrezen in de Eelde verschillende landhuizen. In de omgeving van de huizen werden bossen aangelegd, die vaak doorsneden werden door brede beplante lanen en wandelpaden. Uiteindelijk resulteerde dit in een gordel van landgoederen: De Braak, De Duinen, Lemferdinge, De Marsch, Oosterbroek, Vennebroek, Vosbergen en Westerbroek.

Opvallend was de bouw van diverse renteniers- en burgerswoningen, vooral in de nabijheid van de stad Groningen. Voorbeelden hiervan zijn Bosch in Vaart, Rustica en Heidenheim in Vries. In Eelde en Paterswolde kwamen fraaie woningen, zoals De Duinen, Vosbergen, De Marsch, Villa Anna, Villa Meta en Huize Weltevreden.

Defensie: De Zwartendijksterschans

In de periode 1580-1594, toen Friesland zich bij de Republiek had aangesloten en Groningen en de regio Noordenveld Spaans waren, was de regio het decor van oorlogshandelingen. In 1593 werd ten westen van Een, op de smalle doorgang tussen de grensvenen van Friesland en Drenthe, op gezag van stadhouder Willem Lodewijk van Friesland de Eener- of Zwartendijkster schans aangelegd. Ten oosten van het Zuideinde van Een, langs de weg naar Norg, wierpen de Spaanse troepen de schans Portugal op. De laatste is verdwenen, de eerste ligt er nog steeds. Begin jaren 1980 is de schans gerestaureerd en toegankelijk voor het publiek gemaakt.

Eelde Airport

Ten zuidoosten van Groningen is in 1931 de luchthaven Eelde geopend, tegenwoordig bekend onder de naam Groningen Airport Eelde. Het is in bezit van de twee provincies en enkele gemeenten. Vanaf deze luchthaven worden door enkele low-budget maatschappijen chartervluchten uitgevoerd. Na jarenlange procedures werd in 2013 de vernieuwde start- en landingsbaan in gebruik genomen. Tot op heden is de luchthaven verliesgevend gebleken (zie ook regio Noordenveld).

Literatuurlijst

  • Heringa, J., D.P. Blok, M.G. Buist en H.T. Waterbolk. 1985. Geschiedenis van Drenthe. Samengesteld in opdracht van het provinciaal bestuur van Drenthe. Boom Meppel, Amsterdam.
  • Michel, B., 1984. Roderwolde, een Drents ‘wolddorp’. Historisch- Geografisch Tijdschrift 2: 65-71.
  • Mulder, A., z.j. De historie van Norg in woord en beeld. z.pl.
  • Vroome, H.W. de, 1972. Geschiedenis van het Drentse cultuurlandschap. Stedebouw en Volkshuisvesting 53: 298-301.
  • Waterbolk, H.Tj., et al., 1984. Het Drentse landschap. Zutphen.
  • Zomer, J., 2016. Middeleeuwse veenontginningen in het getijdenbekken van de Hunze. Een interdisciplinair landschapshistorisch onderzoek naar de paleogeografie, ontginning en waterhuishouding (ca 800-ca 1500). Proefschrift RUG.

Structuurdragers

Landschapsvormende functie Elementen en structuren in het huidige landschap - Noordenveld
Algemeen Veenkoloniaal landschap, esdorpenlandschap en laagveenontginningen in één regio
Landbouw en natuur Madenlanden in beekdalen met onregelmatige strokenverkaveling, o.a. Peizer- en Eeldermaden (tegenwoordig Onlanden
Grote escomplexen met akkerbouw, o.a. rond Norg, Zeijen en Donderen
Heideontginningen tot landbouwgrond, o.a. Peesterveld
Vml turfwinningsgebied Drentse Wijk, thans akkerbouw en veeteeld
Bosbouw Heideontginning tot bos, o.a. Langeloër duinen en Mensingerbos
Wonen Esdorpen met brink, o.a. Norg, Roden, Eelde-Paterswolde, Vries, Peize
- Flinke groei na 1970 oiv suburbanisatie vanuit Groningen
Wegdorpen in noorden regio, o.a. Roderwolde, Nieuw Roden, met verschoven dorpen bv Sandebuur
Veenterpen langs Matsloot
Waterstaat Eelderdiep
Peizerdiep met dijken
Grote Masloot
Matsloot
Leekstermeer met dijken om nabij liggende polders
Defensie Eener- of Zwartendijkerschans
Delfstoffenwinning Turfwinning Oost-Indië/Roden met wijken
Potkleiwinning bij Foxwolde/Kleibosch
Verkeer A28, N373, N386, N858
Straatweg Roden-Peize-Groningen/N372
Straatweg Assen-Groningen
Weg Roden-Steenbergen-Een
Noord-Willemskanaal
Rodervaart
Vliegveld Eelde
Spoorlijn Assen-Groningen
Landgoederen en buitenplaatsen Landgoederen/havezaten Eelde en Paterswolde
- o.a. Oosterbroek (met WOII bunkers)
Landgoed Mensinge
Landgoed Westervelde
Recreatie Vakantieparken/campings en overige recreatieve voorzieningen tbv toerisme, o.a. rond Norg
Archeologische waarden Hunebedden (Steenbergen, Westervelde, Tynaarlo, Zeijen)
Hunebedden (Steenbergen, Westervelde, Tynaarlo, Zeijen)
Celtic fields, o.a. Westervelde, Een, Peest

Over Panorama Landschap

Panorama Landschap beschrijft het karakter van het Nederlandse landschap in 78 regio’s en biedt hiermee inspiratie voor ruimtelijke ontwikkelingen. Panorama Landschap geeft voor heel Nederland -in 78 regio’s en een apart artikel over de grote wateren- een korte karakterschets van de geschiedenis van het landschap, vanuit het perspectief van eeuwenlange veranderingen. Deze landschapskarakteriseringen bevatten geen waardering voor het landschappelijke erfgoed, of een uitputtende inventarisatie van allerlei elementen en patronen. Het zijn kleine biografieën, gericht op de genese (wordingsgeschiedenis) van het landschap: van de prehistorie tot het heden.

Tekst: Edwin Raap. Foto’s: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, tenzij anders vermeld.
Aan dit artikel kunnen geen rechten worden ontleend.

Vragen, verbeteringen of opmerkingen?
U kunt op deze kennisbank reageren via het reactieformulier.

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 10 jan 2023 om 03:02.