Panorama Landschap - Salland

Versie door RCEbot (overleg | bijdragen) op 3 nov 2022 om 03:02

Introductie

De regio Salland wordt gekenmerkt door een open tot zeer open zandlandschap. Dekzandruggen geleden het landschap met ertussen de weteringen. De regio wordt begrensd door de Sallandse Heuvelrug.


Deze regiobeschrijving maakt deel uit van Panorama Landschap - Karakterisering van het Nederlandse landschap in 78 regio’s.
Op de interactieve kaart van Panorama Landschap zijn alle regio's terug te vinden.

Houtwallen bij Lemele. Te zien is een grasveld met in het midden een verhoging waar drie bomen achter staan.
Afb. 1. Houtwallen bij Lemele. Foto: Wim van der Ende
Zwart-wit foto van een huisje middenin een weiland. Erop geschreven staat: Dijkstoel van Salland 5e rot.
Afb. 2. Zuthem. Foto: Beeldbank RCE
Noord Esweg. Links een weg met daarop twee wandelaars. Rechts een weiland met grazende koeien.
Afb. 3. Noord Esweg. Foto: Wim van der Ende
Natuurgebied Archemerberg. Op het wandelpad lopen twee wandelaars naar beneden.
Afb. 4. Archemerberg. Foto: Wim van der Ende
Stadsaanzicht van Deventer. In de voorgrond water en in de achter grond een huizenrij met een kerk in het midden.
Afb. 5. Deventer. Foto: Jos Stöver
Kaart van Salland.
Afb. 6. Salland.

Karakteristiek

Salland is een zandgebied, dat plaatselijk een open tot zeer open karakter heeft. Naar het zuiden en oosten toe wordt dit meer besloten. Het kent duidelijke noord-zuid gerangschikte zones. In het westen stroomt de IJssel (formeel buiten de regio gelegen), geflankeerd door uiterwaarden met zand- en kleiputten.

De bandijken van de IJssel liggen op de oeverwal met daarop verschillende dorpen en de stad Deventer. De percelering is tamelijk onregelmatig, de akkers liggen in clusters bijeen of in een mozaïek met weilanden en boomgaarden. Verder bij de rivier vandaan ligt het zandgebied, doorsneden door oost-west lopende dekzandruggen met daartussen laaggelegen voormalige broekgebieden die in de late middeleeuwen na de aanleg van de grote Sallandse weteringen zijn ontgonnen. Hier komen grote open ruimten voor. Verder naar het oosten, in de omtrek van Heino, Raalte, Wesepe en Bathem heeft het landschap een kleinschalig karakter. Daar ligt een kampenlandschap met plaatselijk kleine enken, onderbroken door voormalige heidevelden op de hogere en voormalige broekgebieden in de lagere terreinen. In het oostelijke deel van de regio liggen de stuwwallen van de Sallandse Heuvelrug. De heuvels waren vroeger heidevelden, maar zijn nu gedeeltelijk bebost. Ze zijn aangewezen als Natura 2000-gebied en Nationaal Park.

Deventer en Zwolle zijn de grootste steden, op afstand gevolgd door Raalte. Het noorden is meer op Zwolle georiënteerd, het zuiden op Deventer. Door het zuiden loopt snelweg A1, een voorzetting van een middeleeuwse handelsroute. De N35 is in de regio van grote betekenis. Per spoor is de regio ontsloten via de lijnen Deventer-Almelo, Deventer-Zwolle en Zwolle-Almelo.

Bij Zwolle lag tot 2017 de opvallende IJsselcentrale, van waaruit meerdere 380kV- en 110kV-hoogspanningsleidingen begonnen. Deze is gesloopt en vervangen door een moderner exemplaars. Ook bij Platvoet (Deventer) beginnen meerdere hoogspanningsleidingen. In de regio staan geen windturbines; alleen bij Deventer staan in het industriegebied de Kloosterlanden twee turbines. In de lagere delen, zoals in het dal van de Regge, liggen de weideen hooilanden. In de regio liggen diverse oude havezaten en buitenplaatsen.

Ontstaan van het natuurlijke landschap

Pleistoceen

In de regio komen meerdere ‘bergen’ voor, allemaal stuwwallen die gevormd zijn in de voorlaatste ijstijd het saalien (200.000- 125.000 jaar geleden). De belangrijkste zijn de Lemelerberg, Eelerberg (de noordelijke uitloper van de Hellendoornsche Berg), Holterberg, Luttenberg en Herikerberg. Noord-Nederland was bedekt door een enkele honderden meters dikke ijskap. Aan de randen van de ijskap gleden grote ijsmassa’s of ijstongen naar het zuiden. De ijstongen werkten als bulldozers en stuwden de zand- en grindlagen uit de bodem op tot hoge stuwwallen. Onder het landijs is keileem afgezet, een mengsel van leem en al dan niet vermalen zwerfstenen, die plaatselijk een dikte heeft van enkele meters. Tijdens de meest recente ijstijd, het weichselien (circa 70.000-10.000 jaar geleden), bereikte het landijs ons land niet. Wel heerste er een zeer koud klimaat, waarbij de wind vrij spel had en dekzanden afzette. Dit dekzand vormde lage ruggen en koppen. In het centrale deel van Salland lopen deze oost-west, van elkaar gescheiden door laagtes. In het dal van de IJssel traden in die tijd verstuivingen op. Door de wind werd zand uit de drooggevallen rivierbedding verplaatst en tot rivierduinen opgestoven. Verschillende dorpen en steden, waaronder Deventer en Zwolle liggen op dergelijke rivierduinen. In de uiterwaarden bij Fortmond, ligt ook een complex rivierduinen.

Holoceen

In het holoceen, de huidige geologische periode, steeg de temperatuur en raakte het gebied met bos begroeid. In gebieden met een slechte afwatering, vooral aan de voet van de stuwwallen ontstonden broekbossen. Door kwelwater uit de heuvels was het zo nat dat deze gebieden pas werden ontgonnen toen de waterhuishouding in de 19de eeuw drastisch verbeterde. Op andere plaatsen ontstonden hoogvenen waarin zich een veenlaag van enkele meters dikte kon vormen.

De IJssel in de regio meanderde door een breed dal en trad bij aanvoer van veel water snel buiten haar oevers. Hierdoor zijn langs beide zijden van de rivier lage zanderige ruggen ontstaan: de oeverwallen. Tussen Deventer en Zwolle is de oeverwal op sommige plaatsen meer dan een kilometer breed. De dorpen Olst, Wijhe en Windesheim liggen er op. De fijnere komklei bezonk in de laag gelegen kommen, zoals in de Polder Sekdoorn en het Lierder- en Molenbroek.

In de 12de en 13de eeuw ging de IJssel steeds meer Rijnwater verwerken en ontstonden meanders en werden oude lopen afgesneden. Er ontstonden kronkelwaarden. De rivierafzettingen wiggen uit over het zand, waardoor in dit gebied dekzandruggen boven het kleipakket uitsteken en een mozaïek van klei en zand is ontstaan.

Landschappenkaart

Op de archeologische landschappenkaart hoort de regio tot het Noordelijk zandgebied en de Stuwwallen. Langs de rivier ligt een eigen landschap: IJsseldal. Als landschapszones zijn dekzandvlakten, dekzandruggen en rivierduinen, beekdalbodems, veenvlakten, hellingen en plateaus onderscheiden.

Bewoningsgeschiedenis

Prehistorie en Romeinse tijd

Door opgravingen in de afgelopen decennia is er veel bekend geworden over de vroege bewoningsgeschiedenis van Salland. Op de kleine stuwwal van Luttenberg zijn vondsten gedaan die wijzen op de aanwezigheid van jagers-verzamelaars in het eind van de oude steentijd (circa 13.000-9000 v.Chr.). Op diverse dekzandruggen in, of grenzend aan, (vroeger) moerassig gebied zijn sporen van jachtkampjes uit de middensteentijd bekend (8800- 4900 v.Chr.). Dat is onder meer het geval bij Raalte en Holten.

Onder meer in Raalte en omgeving zijn sporen van bewoning uit de jonge steentijd, de bronstijd en de ijzertijd aangetroffen. Op gunstig gelegen plekken in de regio (zoals Colmschate) lijkt vanaf circa 1500 v.Chr. tot nu vrijwel continu te zijn gewoond. Bij Dalfsen, iets ten noorden van de regio, is in 2015 een groot grafveld van de midden neolithische Trechterbekercultuur opgegraven (circa 3400-2800 v.Chr.), een archeologische ontdekking van internationaal belang.

Heeten is bekend geworden door de opgraving van resten van een omheinde nederzetting uit de Romeinse tijd, evenals sporen van bijna industriële ijzerproductie (3de en 4deeeuw). Het is niet de enige plaats in de regio waar resten van ijzerproductie en -bewerking uit deze tijd zijn gevonden. Andere vindplaatsen zijn Wesepe, Raalte, en Bathmen.

Middeleeuwen en nieuwe tijd

De huidige IJssel als zijtak van de Rijn ontstond ongeveer 1500 jaar geleden. In die tijd – de vroege middeleeuwen – groeide de bevolking gestaag. De oeverwal van de IJssel en rivierduinen langs de rivier waren in die tijd bewoond. Dat geldt ook voor het dekzandgebied; veel van de oude dorpen in dit gebied zijn al in de 8ste-9de eeuw ontstaan, al werden deze nederzettingen pas veel later echte dorpen. Grootschalige, systematische ontginningen in de lage, natte delen van het Sallandse dekzandgebied hebben niet voor de tweede helft van de 12de eeuw plaatsgevonden.

Waarschijnlijk gebeurde dat pas in de 13de eeuw, toen de afwatering via de IJssel verbeterde en het beter mogelijk werd de gronden te ontwateren. Voor dit doel werden ‘weteringen’ gegraven. De meeste zijn 14de-eeuws. De zone langs de IJssel raakte eerder dicht bevolkt dan het oostelijke deel van de regio, waar tot in de 19de- 20ste eeuw veel ‘woeste’ gronden lagen. De akkers werden aangelegd op de hogere delen van de dekzandruggen en op de flanken van de stuwwallen. De natte dalvormige laagten werden gebruikt als weide en hooiland. De voedselarme zandgronden – vaak de hoogste delen van het terrein – veranderden in heidevelden. Deze waren noodzakelijk voor de bedrijfsvoering. Hier graasden de schapen en werden heideplaggen gestoken die met de mest in de potstal werden vermengd. In het voorjaar werd de mest op de akkers gebracht om de productie te vergroten. Hierdoor ontstonden enkeerdgronden: bodems met een bruine, grijsbruine, donkergrijze of zwarte kleur en een meer dan 50 centimeter dik opgebracht plaggendek (tot 50 centimeter heten ze laarpodzolgronden). Daar waar het reliëf de mogelijkheden bood, konden uitgestrekte escomplexen ontstaan zoals de Rameler enk. Op andere plaatsen lag een mozaïek van graslanden en bouwlanden, afhankelijk van de waterhuishouding en de bodemgesteldheid ter plekke. In het boerenbedrijf stond de veeteelt dus in dienst van de akkerbouw. Het voedsel werd geproduceerd op de akkers, de dieren leverden de mest die nodig was voor de gewassen op de akkers. De niet ontgonnen gronden werden gemeenschappelijk gebruikt.

Waterhuishouding

In 1308 verschenen de ‘dijkbrieven’ van de bisschop van Utrecht, wat als de start van Sallandsche en Brikskampsche Schouw geldt, de voorgangers van het huidige waterschap. In de decennia daarna werden aan de oostkant van de IJssel doorgaande dijken aangelegd. Hierdoor veranderde de afwatering van de laaggelegen gebieden van Salland. Op verschillende plaatsen in de IJsseldijk werden uitwateringssluizen aangelegd, maar bovenal werden rond die tijd waterlopen gegraven: de Sallandse weteringen, die het water sindsdien afvoeren naar het noorden via het Zwarte Water in plaats van naar de IJssel. De Zandwetering dateert waarschijnlijk uit de tweede helft van de 13de eeuw.

De Nieuwe Wetering is vóór 1300 gegraven, de Oude Wetering is ouder, maar een exacte datering ontbreekt. De Soestwetering is van omstreeks 1400. De weteringen zijn waarschijnlijk niet volledig gegraven.

Het waren bestaande kleinere wateren die met elkaar in verbinding zijn gebracht na het doorgraven van dekzandruggen. Ze liggen alle in het lage gebied tussen de zandgronden en de oeverwal van de IJssel in het westen.

De weteringen wateren alle af via de grachten van Zwolle naar het Zwarte Water. Bij noordwesterstorm kon het water van de Zuiderzee via het Zwarte Water en de weteringen tot diep in Salland doordringen. Primaire dijken zijn dan ook aangelegd tot aan Laag Zuthem en ook rondom het Landgoed Den Alerdinck ligt een dijk; wat opvallend is gezien de afstand tot de voormalige Zuiderzee.

Ten zuiden en oosten van de stad bestond het landschap uit een afwisseling van laaggelegen, drassige broeken en lage dekzandruggen. Door de aanleg van de bandijk van de IJssel, de grote weteringen en het daarop aansluitende netwerk van kleinere weteringen en sloten, konden deze lager gelegen gebieden uiteindelijk toch in gebruik worden genomen. De ontginning van de Polder Sekdoorn en het Lierder- en Molenbroek zijn 14de-eeuws.

De marken

In de loop van de late middeleeuwen ontstonden de marken of markegenootschappen. Ze werden opgericht om de woeste gronden – essentieel voor de landbouw in die tijd – te beschermen tegen illegale en ongewenste ontginningen. Dit was nodig vanwege de bevolkingstoename in de loop van de 12de eeuw.

De toen aanwezige boerenbevolking verenigde zich in markegenootschappen om nieuwkomers te weren. Elke boer had een waardeel in de marke: een evenredig recht om vee te weiden en heideplaggen te steken op de gemeenschappelijke markegronden (graslanden, de heidevelden, de venen en de bossen).

Markegronden vormden aanvullende weidegronden voor het vee. Het grootvee werd op de groengronden gebracht, de heide was het domein van de schapen. Schutters zagen erop toe dat de plaggen op de juiste plaatsen werden gestoken en dat illegale ontginningen voorkomen werden. De marke behartigde ook de buurtschapsbelangen. Marken in Salland waren onder meer Herfte en Wesepe, waarbij opviel dat de oostelijk gelegen marken groter waren dan die in het westen. Dit duidt erop dat het westen dichter bevolkt was.

Midden 18de eeuw ontstond een beweging om de markegronden te verdelen onder de belanghebbenden. Landbouwvernieuwers vonden dat de gronden van de marken beter benut konden worden. Daartoe zouden de gronden privébezit moeten worden. Nieuwe technieken, nieuwe bezitsverhoudingen en verbouw van voedergewassen in het braakjaar, zouden de productie doen verhogen, zo was de verwachting. In 1810 kwam een wet die de markeverdelingen moest regelen, maar er gebeurde vooralsnog weinig. De belangrijkste reden was het feit dat men de heidegronden nodig had voor het landbouwsysteem. Plaggenbemesting bleef essentieel voor het bestaande bouwland. Toch zijn al verschillende marken in Salland in de eerste helft van de 19de eeuw verdeeld, vooral in de buurt van de grote steden. Dit had te maken met het feit dat veel grondeigenaren grootgrondbezitters waren die in de stad woonden. Na 1850 werden de marken alsnog verdeeld en in 1868 waren alle gronden in Salland verdeeld.

Pas toen aan het eind van de 19de eeuw het gebruik van kunstmest in zwang kwam, werd de onderlinge afhankelijkheid van veeteelt en akkerbouw doorbroken. Toen ook zijn veel heidevelden omgezet in bouwland, grasland of bos.

Landgoederen en buitenplaatsen

Opvallend is het grote aantal kastelen en buitenplaatsen in de regio. Deze kwamen voort uit middeleeuwse havezaten. De eigenaren hiervan behoorden tot de ‘ridderschap’ van Overijssel en hadden als zodanig zitting in het provinciale bestuur. In Salland lagen ruim zeventig officiële havezaten. [1]Nadat ze hun militaire functie hadden verloren, werden sommige verbouwd tot buitenplaatsen, terwijl er in de 17de en 18de eeuw ook verschillende nieuwe buitenplaatsen ontstonden. De invloed op het landschap bleef niet beperkt tot het huis en het park eromheen. Vaak hoorde er een grote oppervlakte land bij het huis, bestaande uit bossen, lanen en pachtboerderijen. De bekendste waren Boxbergen, Nijenhuis, Hoenlo en Den Alerdinck. Veel zijn verdwenen, van sommige is in het landschap nog het een en ander te zien, zoals van Windesheim, Zuthem, Kranenburg en Den Doorn. Naast havezaten, werden in de in de 18de en 19de eeuw tal van buitenplaatsen gesticht door rijke kooplieden uit Zwolle en Deventer om zich op terug te kunnen trekken. Voorbeelden hiervan zijn Soeslo in Wijthmen, Arnichem in Genne en Schellerberg in Zwolle.

Recente ontwikkelingen

Vanaf 1951 zijn in Salland diverse ruilverkavelingen uitgevoerd. Hiermee werden de agrarische productieomstandigheden verbeterd door de percelen van boeren bijeen te brengen en de waterbeheersing te verbeteren.

Ruilverkaveling Oppervlak (ha) Periode % in regio
Rijssen/Algemeen 3696 1999 - lopend 27,9%
Marshoek-Hoonhorst1 3584 1990 - 2010 33,1%
Holten-Markelo 12804 1968 - 1987 34,0%
Daarle-Hellendoorn 5084 1976 - 1992 67,4%
Olst-Wesepe2 4130 2011 - lopend 76,7%
Salland-West2 4173 1992 - 2010 79,1%
Den Ham-Lemele 4880 1989 - 2008 90,3%
Bathmen 3333 1980 - 1991 99,8%
Daarler Esch 165 1950 - 1957 100,0%
Hellendoornsche Esch 85 1951 - 1956 100,0%
Mageler Esch 115 1951 - 1957 100,0%
Luttenberg 4856 1966 - 1977 100,0%
Lettele-Okkenbroek 1443 1977 - 1983 100,0%
Raarhoek-Veldhoek 3004 1994 - 2009 100,0%
1. 32% ook in IJsselvallei
2. Rest % in IJsselvallei

Veel landschapselementen als houtwallen en meidoornsingels zijn verdwenen en verschillen tussen kleinschalige gebieden en grotere open ruimtes zijn grotendeels verloren gegaan. Het waterschap Salland voerde in de jaren 1960 grote verbeteringswerken uit, waarbij nieuwe weteringen werden gegraven, bestaande werden verbreed en tal van stuwen werden geplaatst. Met de vrijgekomen gronden werd onder meer de IJsseldijk op Deltahoogte gebracht.

De verbeteringen waren noodzakelijk. Door de voortgaande ontginningen in de eerste helft van de 20ste eeuw was het areaal aan landbouwgrond toegenomen – en daarmee het afvloeien van overtollig water – maar de ontwikkeling van het afwateringssysteem bleef hierbij achter. In de jaren 1980 bleek dat verdroging op ging treden. Daartegen zijn toen maatregelen genomen, die erop neerkwamen dat water bij Deventer werd ingelaten via de Overijsselsche Kanalen, om vervolgens stroomopwaarts op het land te kunnen worden gebracht. In de jaren 1990 werd ervoor gekozen om in plaats van de dijken langs de weteringen te verhogen, een zogenaamde balgstuw aan te leggen in het Ketelmeer, die bij hoog water als een reusachtige fietsband wordt opgeblazen en het water keert.

Na de Tweede Wereldoorlog deed zich een aantal grote veranderingen voor in steden en dorpen. De groei van de steden was na de opheffing van de vestingstatus al in de 19de eeuw op gang gekomen, maar kreeg na 1950 nieuwe impulsen. Ook veel dorpen zijn vanaf die tijd sterk gegroeid. Raalte en Nijverdal zijn het sterkst gegroeid, terwijl Olst, Wijhe en Heino ook flink groeiden.

Door de opkomst van de recreatie zijn na 1960 diverse recreatieve voorzieningen aangelegd, zoals campings en complexen zomerhuisjes. Deze liggen vooral in de buurt van Raalte en bij de stuwwallen in het oosten. De Sallandse Heuvelrug en het nabij gelegen Borkeld zijn beide aangewezen als Natura 2000-gebied.

Specifieke thema’s

Steden

Deventer (98.500 inwoners) is ontstaan op enkele rivierduinen langs de IJssel, waar deze overgestoken kon worden. Lebuïnus stichtte er rond 7780 een kerk, zijn opvolger Liudger vestigde het kerkelijke gezag definitief en verbond dit aan het latere Lebuïnuskapittel. Rond 885 werd een ringwalburcht gebouwd tegen aanvallen van de Vikingen. Deventer groeide uit tot een handelsnederzetting en kreeg in 1190 stadsrechten. Bij de bouw van de eerste stadsmuur tussen 1250 en 1325 werd ook het Bergkwartier bij de stad betrokken. In de stad werden verschillende jaarmarkten gehouden, die een belangrijke economische impuls waren. In 1285 sloot Deventer zich aan bij de Hanze.

De handel via de Hanze luidde een lange periode van economische bloei in, die duurde tot in de 16de eeuw, waarna een lange periode van stagnatie en verval intrad. In de Tachtigjarige Oorlog werd flink om Deventer gevochten. In 1591 werd de stad definitief Staats en werden nieuwe fortificaties aangelegd. De stad viel terug tot een regionaal handelscentrum. Een nieuwe impuls kwam in de 19de eeuw, toen verschillende bedrijven zich in de stad vestigden: textielindustrie, voedingsnijverheid en metaalbewerking waren de belangrijkste takken. Nadat de vestingstatus was opgeheven (1874) breidde de stad zich in hoog tempo uit, vooral langs de uitvalswegen naar het oosten en noorden. Het gebied binnen de ring van de Ceintuurbaan en J. van Vlotenlaan werd volgebouwd met arbeiders- en middenstandswijken; herenhuizen verschenen vooral op de voormalige vestingwerken. Ten zuidoosten van de binnenstad ontstond een haven- en industrieterrein, in aansluiting op de latere A1, een ontwikkeling die zich na de Tweede Wereldoorlog voortzette. Vanaf de jaren 1950 werden op grondgebied van de voormalige gemeente Diepenveen enkele grootschalige woonwijken gebouwd, zoals Zandweerd-Noord en Borgele.

Sinds ongeveer 1980 vinden de uitbreidingen vooral plaats naar het oosten, waar Colmschate is ontwikkeld. De laatste uitbreiding betreft De Vijfhoek, die in het landschap is ingepast. Het centrum is beschermd stadsgezicht.

Defensie

Het oudste verdedigingswerk in de regio was de walburcht in Deventer, aangelegd omstreeks 900 en nog steeds te herkennen in het stratenpatroon. In de late middeleeuwen liet de bisschop van Utrecht verschillende kastelen bouwen. Bij Bathmen lag kasteel Arkelstein, bij Holten kasteel Waardenburg. Ook kasteel Diepenheim was een bisschoppelijke versterking.

Rondom de steden werden uitgebreide wallen met bastions en andere verdedigingswerken aangelegd. Deze zijn in de 19de eeuw omgevormd tot parken en/of villawijken. Het Engelse Werk ten zuiden van Zwolle is hier een goed voorbeeld van.

De IJssel was een belangrijke schakel in de verdediging van ons land. In de 17de eeuw werd de rivier onderdeel van de eerste IJssellinie. Deze was rond 1850 niet meer in gebruik, maar kreeg vlak voor de Tweede Wereldoorlog opnieuw een militaire bestemming. Enige resten van de betonnen constructies uit 1939-1940 zijn nog aanwezig. In de Koude Oorlog werd de IJssellinie nieuw leven ingeblazen. De Nederrijn en de Waal konden worden afgedamd, zodat het water naar de IJssel zou stromen. Bij Olst kon een stuw in de IJssel worden aangebracht, en via inlaatsluizen kon ook een groot deel van Salland onder water worden gezet. Verschillende onderdelen van deze linie – die in 1964 weer werd opgeheven – zijn nog aanwezig. Bij Rande is een klein museum ingericht in een voormalige commandobunker annex hospitaal.

Infrastructuur

Voor de 19de eeuw was men voor het vervoer aangewezen op enkele doorgaande landwegen die vanuit Zwolle en Deventer naar het achterland liepen. Het oostelijke deel van de regio kon gebruik maken van de Regge/Overijsselsche Vecht en de Schipbeek.

Enter was een schipperscentrum, waar men speciale schepen (zompen) bouwde voor het varen op de ondiepe wateren. In de 19de eeuw werd de bereikbaarheid van het gebied sterk vergroot. Nieuwe straatwegen werden aangelegd (Almelo-Zwolle in 1830, Deventer-Raalte circa 1850), gevolgd door kanalen en spoorwegen.

In 1819 kwam de Willemsvaart tot stand, waardoor Zwolle een vaarverbinding met de IJssel kreeg. Via de Katerveersluis konden de schepen vanuit de IJssel de stad bereiken. In het midden van de 19de eeuw kreeg de Overijsselsche Kanalisatie Maatschappij (OKM) het recht om een aantal kanalen te graven. In 1851 begonnen de werkzaamheden. Het hoofdkanaal van Zwolle naar Almelo kwam gereed in 1855, het zijkanaal Deventer-Raalte-Damsholte-Lemelerveld volgde in 1858. Het scheepvaartverkeer liep na 1930 steeds verder terug en een aantal kanaalvakken werd voor de beroepsvaart gesloten. Als laatste werd in 1988 het kanaalvak Deventer-Lemelerveld gesloten. De kanalen zijn thans voor de afwatering van groot belang.

De spoorwegen betekenden vooral voor de omgeving van Nijverdal en Twente een geweldige economische impuls. De spoorlijn Deventer-Zwolle dateert van 1868, Zutphen-Goor-Enschede van 1866, Zwolle-Nijverdal-Almelo van 1881. De A1 langs Deventer is tegenwoordig van grote economische betekenis voor de regio en voor de rest van ons land. Het is de voortzetting van de oude verbinding van Deventer naar het Duitse achterland en naar het westen. Verspreid langs de A1 liggen meerdere bedrijventerreinen.

Literatuurlijst

  • Beekmans, J.R. en C. Schilt, 2013. Drijvende stuwen voor de landsverdediging. De geschiedenis van de IJssellinie. Stichting Menno van Coehoorn/Walburg Pers, Zutphen.
  • Spek, Th., F.D. Zeiler en E. Raap, 1996. Van de Hunnepe tot de zee. De geschiedenis van het Waterschap Salland. Kampen.
  • Spek, Th, H. van der Velde, H. Hannink en B. Terlouw, 2010. Mens en land in het hart van Salland. Utrecht.
  • Spiekhout, D. en Th. Spek, 2017. Het kastelenlandschap van Goor en Diepenheim tussen 1000-1540. Een interdisciplinaire en diachrone studie naar de wisselwerking tussen kasteel en landschap. In: Tijdschrift voor Historische Geografie 2/4, 194-212.
  • Verlinde, A.D., 1993. Sporen van menselijke bewoning en hun relatie met bodem en reliëf. In. M. Rappol (red.). In de bodem van Salland en Twente: 165-190. Amsterdam.

Structuurdragers

Landschapsvormende functie Elementen en structuren in het huidige landschap Salland (incl. onderdelen IJsselvallei)
Algemeen Open tot zeer open (in westen) zandlandschap, doorsneden door oost-west lopende dekzandruggen, met ertussen de Sallandse Weteringen
Stuwwal Sallandse Heuvelrug in het oosten
Landbouw Open landschap en strokenpercelering achter dijk (Nijbroek, Sekdoorn, Lierder- en Molenbroek)
Verder weg van de dijk: Bouwlandcomplexen op dekzandruggen, meer besloten van karakter, kleinschaliger (kampen)landschap, onregelmatige blokverkaveling
- Akkers op dekzandruggen en –kopjes
Na uitvoering ruilverkavelingen is landschap eenvormiger geworden
Heideontginning tot landbouwgrond in oostelijk deel
Bosbouw Heideontginning tot bos,
- Sallandse Heuvelrug (N2000; ook heide) grootste
Wonen Deventer
[Zwolle] -> regio IJsselvallei
Raalte
Oudste bewoning (esdorpen) op dekzandkopjes (Bathmen, Den Ham, Heeten, Hellendoorn, Holten, Lemele)
Verspreide bewoning door gehele regio
Waterstaat Schipbeek
Sallandse weteringen (Soest-, Zand, Oude- en Nieuwe Wetering) met dijkmagazijnen
IJssel met bandijk 1
Zwarte Water1
Defensie Restanten IJssellinie
Havezaten en kastelen (zie ook landgoederen en buitenplaatsen)
Bedrijvigheid Nijverdal textielindustrie (stoomweverij)
Verkeer A1, teruggaand op middeleeuwse handelsroute
N35 (vml. Straatweg Zwolle-Almelo)
N348 (vml. Straatweg Deventer-Raalte en vml. spoorlijn Raalte-Ommen), N332
Spoorlijn Amersfoort-Deventer–Almelo
Spoorlijn Zwolle-Raalte-Almelo
Overijsselse Kanalen met sluizen
- Pand Zwolle-Almelo
- Pand Deventer-Raalte-Lemelerveld
Willemsvaart met Katerveersluis
Bestuur [Zwolle provinciehoofdstad] -> regio IJsselvallei
Landgoederen en buitenplaatsen Vml havezathen
- O.a. Het Nijenhuis, Den Alerdinck, Boxbergen, De Haere
Buitenplaatsen langs de IJssel
- O.a. Soeslo
1. regio IJsselvallei

Over Panorama Landschap

Panorama Landschap beschrijft het karakter van het Nederlandse landschap in 78 regio’s en biedt hiermee inspiratie voor ruimtelijke ontwikkelingen. Panorama Landschap geeft voor heel Nederland -in 78 regio’s en een apart artikel over de grote wateren- een korte karakterschets van de geschiedenis van het landschap, vanuit het perspectief van eeuwenlange veranderingen. Deze landschapskarakteriseringen bevatten geen waardering voor het landschappelijke erfgoed, of een uitputtende inventarisatie van allerlei elementen en patronen. Het zijn kleine biografieën, gericht op de genese (wordingsgeschiedenis) van het landschap: van de prehistorie tot het heden.

Tekst: Edwin Raap. Foto’s: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, tenzij anders vermeld.
Aan dit artikel kunnen geen rechten worden ontleend.

Vragen, verbeteringen of opmerkingen?
U kunt op deze kennisbank reageren via het reactieformulier.

  1. Sommige daarvan zouden we ook tot het Land van Vollenhove en de Vechtstreek kunnen rekenen

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 3 nov 2022 om 03:02.