Panorama Landschap - Vechtstreek

Versie door RCEbot (overleg | bijdragen) op 10 jan 2023 om 03:04
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

Introductie

Het Vechtdal is een karakteristiek kleinschalig zandlandschap met kastelen en bossen. Rond de Dedemsvaart heeft grootschalige turfwinning plaatsgevonden. Staphorst en Rouveen zijn herkenbaar aan bijzondere en langgerekte veenontginning en boerderijlinten.


Deze regiobeschrijving maakt deel uit van Panorama Landschap - Karakterisering van het Nederlandse landschap in 78 regio’s.
Op de interactieve kaart van Panorama Landschap zijn alle regio's terug te vinden.

Landschap bij Rheeze. Kleine waterpoel met gras en bomen eromheen.
Afb. 1. Rheeze. Foto: Wim van der Ende
Woning in Staphorst. Oprijlaan met aan het einde een geparkeerde auto. Links een huis met een grasveld ervoor.
Afb. 2. Staphorst. Foto: Edwin Raap
Luchtfoto van de Vecht bij Haanrik.
Afb. 3. De Vecht bij Haanrik. Foto: Paul Paris
Luchtfoto van het stadcentrum van Ommen. Onderin loopt de Vecht.
Afb. 4. Ommen. Foto: Paul Paris
Kaart van Vechtstreek.
Afb. 5 Vechtstreek

Karakteristiek

De regio bestaat uit het dal van de Vecht waar een aaneenschakeling van kleine esdorpen ligt, ontstaan in de middeleeuwen. Het landschap in het dal is kleinschalig door het voorkomen van bossen, houtwallen en houtsingels. Karakteristiek zijn enkele middeleeuwse kastelen en buitenplaatsen. In de dorpsgebieden is de klassieke opbouw van het landschap met akkers en groenlanden langs de Vecht en heidevelden op de hoger gelegen delen in het huidige landschap goed herkenbaar. Dalfsen, Ommen en Hardenberg zijn de belangrijkste nederzettingen langs de rivier.

Ten noorden van de Vecht ligt het hoogveengebied van Dedemsvaart, dat aansluit op de Drentse venen. Door de aanleg van de Dedemsvaart werd de vervening van dit gebied mogelijk. Na 150 jaar vervening werd het gebied in landbouwgrond omgezet. Staphorst en Rouveen in het noordwesten zijn opmerkelijk langgerekte veenontginningen met een bijzondere nederzettingsstructuur van achter elkaar gebouwde boerderijen. Karakteristiek was hier een kleinschalig elzensingellandschap. Tijdens de uitvoering van de ruilverkavelingen zijn de elzen massaal gerooid. Diverse bedrijventerreinen langs spoor en snelweg, zoals Hessenpoort, contrasteren sterk met het open landschap. De regio is overwegend agrarisch van karakter, terwijl het westelijke deel gericht is op het nabijgelegen Zwolle. De beboste gebieden rondom Ommen zijn populair bij de verblijfsreactie.

De regio wordt doorkruist door snelweg de A28 en de N340 (verdergaand als N36/N34), de N48 en de N377 langs de Dedemsvaart. Evenwijdig aan de de A28 loopt het spoor van Zwolle naar Meppel en verder. Vanuit Zwolle loopt ook de lijn door het Vechtdal richting Emmen.

Eveneens vanuit Zwolle (IJsselcentrale) lopen meerdere hoogspanningsleidingen door de regio. In de open veengebieden liggen meerdere provinciale zoekgebieden voor windenergie. Er staan op dit moment elf windturbines langs de spoorlijn.

Ontstaan van het natuurlijke landschap

Pleistoceen

Tijdens de voorlaatste ijstijd was het noordelijke deel van Nederland bedekt met landijs. Bij de maximale uitbreiding van het ijs werden de stuwwallen van Midden-Nederland gevormd, zoals de Veluwe en de Lemelerberg. Onder het ijs werd een laag keileem afgezet die op enkele plekken aan de oppervlakte komt, onder andere bij Zwartewatersklooster. Gedurende de ijstijd lag het ijsfront enkele kilometers ten noorden van het huidige Vechtdal. Grote hoeveelheden smeltwater slepen een breed dal uit aan de voet van het ijsfront: het oerstroomdal van de Vecht. In de laatste ijstijd was de regio niet met ijs bedekt, maar heerste een toendraachtig klimaat. Er was geen vegetatie om de bodem te beschermen en de wind had vrij spel in het gebied. Zandbanken werden opgestoven tot rivierduinen. Verder weg werd dekzand afgezet in de vorm van langgerekte ruggen waarvan de Lutterhaar de meest opvallende is.

Holoceen

Zo’n 10.000 jaar geleden begon het warme holoceen, de huidige geologische periode. Het golvende zandlandschap raakte begroeid en het afzettingsregime van de rivieren veranderde. De Vecht ging uiteindelijk door het zuidelijke deel van het oerstroomdal stromen, de Reest door het noorden. De dekzandvlakten ten noorden en ten zuiden van de Vecht kregen steeds grotere problemen met de afwatering. In de laagste delen van het landschap trad door vernatting veenvorming op. En ontstonden uitgestrekte veengebieden, die tot in de 19de eeuw grote delen van de regio bedekten. Door het ontstaan van de Zuiderzee in de loop van de late middeleeuwen, werden grote stukken van het veenlandschap ten westen van Zwolle weggeslagen. Er ontstond een landschap waarin de Vecht en de rivierduinen erlangs ingebed lagen in veenmoerassen en elzenbroekbossen.

Landschappenkaart

Op de archeologische landschappenkaart behoort de regio tot het Noordelijk zandgebied, het Noordelijk kustveengebied, het Keileemgebied en de Stuwwallen. Daarbinnen zijn als zones dekzandvlaktes, dekzandruggen en rivierduinen, beekdalbodems, veenvlakten, en hellingen onderscheiden.

Bewoningsgeschiedenis

Prehistorie en Romeinse tijd

De hoge gronden langs de Overijsselse Vecht vormen sinds de prehistorie een begaanbare en relatief dichtbevolkte oost-west corridor door laaggelegen land. Langzamerhand werden deze gronden steeds natter en raakten uiteindelijk grotendeels met veen bedekt. De oudste sporen van menselijke aanwezigheid dateren uit de middensteentijd (mesolithicum: 8800-4900 v.Chr.). Een bekende vindplaats uit deze periode is Mariënberg waar de Regge in de Vecht uitmondt. Hier zijn ook enkele zeer zeldzame graven uit het mesolithicum ontdekt. Bij Dalfsen is in 2015 het grootste grafveld uit Noordwest-Europa uit de Trechtercultuur opgegraven, de periode van de Hunebedbouwers (3400-2850 v. Chr.).

Grafvondsten uit latere perioden maken duidelijk dat deze plek meer dan 3000 jaar ritueel betekenisvol is gebleven. Resten van woonplaatsen uit de ijzertijd (800-0 v.Chr.) en Romeinse tijd (0-400 n.Chr.) zijn talrijk langs de Overijsselse Vecht. In het zich uitbreidende veen aan vooral de noordkant van de rivier werd niet gewoond, maar wel geofferd. Aan het einde van de 19de eeuw werd in de buurt van de Ommerschans een bijzondere vondst gedaan. Op een verhoging van berkenstammetjes in het veen werden een groot bronzen zwaard en verschillende andere voorwerpen uit de bronstijd (omstreeks 1100 v.Chr.) aangetroffen.

Middeleeuwen en nieuwe tijd

Rond het jaar 1000 ging men het gebied ontginnen. In het westelijke deel werden de oeverwallen van de Vecht en het Zwarte Water als ontginningsbasis gebruikt. Men bouwde boerderijen op de kleiige ruggen langs de stromen en groef daarvandaan sloten het veen in. Bij Staphorst en Rouveen verdeelde men het land in acht brede stroken of ‘slagen’, die verder werden onderverdeeld in percelen met een breedte van ongeveer 125 meter. Dicht bij de boerderijen lagen de akkers terwijl men de gronden langs de waterlopen als weiland en hooiland gebruikte. Ten oosten van de akkers lag het nog niet ontgonnen veen. Door de ontwatering en het landbouwkundig gebruik klonk het veen in en vernatte het land. Daarop trok men verder het veen in en verplaatste de boerderijen. Dit proces herhaalde zich nog tweemaal, tot de dorpen uiteindelijk in 1641 op hun huidige plaats terechtkwamen en aldus een ruim 10 kilometer lang bebouwingslint van (vooral) boerderijen vormden. In de percelering en in de ligging van de oude kerkhoven zijn de vroegere plekken nog te zien. Door vererving werden de percelen steeds smaller. Dit had in het lint tot gevolg dat de boerderijen achter elkaar werden geplaatst, wat zeer karakteristiek is voor beide dorpen.

De broekgebieden ten noorden van Zwolle aan de benedenloop van de Vecht zijn in de 14de eeuw ontgonnen tot aan de Steenwetering. Ten oosten hiervan lag een niet ontgonnen broekgebied. Ook langs de Vecht ontstond vanaf de 10de en 11de eeuw een landschap dat alle kenmerken van een essen- en kampenlandschap heeft: onregelmatig geperceleerde matenlanden pal aan de rivier, zoals het Junner Koeland. Iets verder van de rivier af ontstonden op de rivierduinen escomplexen, terwijl de buitenste rand aan weerszijden van de rivier de voormalige, gemeenschappelijk gebruikte woeste gronden van de marken waren. De essen produceerden het voedsel, de dieren leverden de mest. De bodem van de essen bestaat uit enkeerdgronden. Deze zijn ontstaan door eeuwenlange bemesting met potstalmest, die vermengd werd met heideplaggen, grasplaggen of bosstrooisel. Langs de Vecht op de hogere gronden liggen tal van boerderijen verspreid langs de es, zoals Hessum, Vilsteren, Varsen en Junne. In de loop van de tijd nam de druk op de heidegronden zodanig toe, dat deze gingen verstuiven. Langs de Vecht zijn op grote schaal zandverstuivingen ontstaan, die pas door middel van bebossing vanaf 1900 konden worden vastgelegd.

De overige woeste gronden zijn eveneens in de 19de eeuw en in de eerste helft van de 20ste eeuw op grote schaal ontgonnen tot omvangrijke nieuwe landbouwgronden. Hier komen we verspreide bewoning tegen.

Langs de Reest ontwikkelde zich een smalle strook cultuurland. Ondanks de geringe breedte (plaatselijk minder dan 200 meter) kan nog plaatselijk worden gezien hoe een essen- en kampenlandschap langs een dergelijk riviertje zich heeft ontwikkeld. Er komen naast in stroken verdeelde matenlanden ook kampen voor.

De marken werden in de loop van de 12de eeuw opgericht om de woeste gronden te beschermen tegen nieuwe ontginningen door buitenstaanders. De boeren sloten zich aaneen in genootschappen om nieuwkomers te weren. Elke boer had een waardeel in de marke: een evenredig recht om vee te weiden op de gemeenschappelijke markegronden. Dit waren de slechtere graslanden, de heidevelden, de venen en de bossen. De markegronden vormden aanvullende weidegronden voor het vee, dat onvoldoende voedsel kon vinden op de betere weilanden. Het grootvee werd op de groengronden gebracht, de heide was het domein van de schapen. In de veengebieden werd turf gestoken voor de eigen behoefte. Vanaf de 17de eeuw werd er ook boekweit op verbouwd.

19de-eeuwse ontwikkelingen

Veenwinning

De uitgestrekte veengebieden zijn lang ongerept gebleven. Waar zandruggen boven het veen uitstaken hebben zich vanuit de dorpen aan de Vecht boeren gevestigd, zoals in Nieuwleusen (16de eeuw) en Oud-Lutten. Zij vergroeven alleen de randen van het veen, voor het overige deel bleef het veen intact en beperkte het gebruik zich tot zeer extensieve begrazing. In de 18de eeuw kwamen grote delen van dit veengebied in handen van de Zwolse familie Van Marle. Zij lieten een kanaal ontwerpen om de venen te ontwateren en turf af te kunnen voeren. Dit werd de latere Dedemsvaart. Bij Hasselt komt de vaart in het Zwarte Water uit, en vanaf Hasselt loopt het kanaal bijna pal naar het oosten om bij Gramsbergen bij de Vecht uit te komen. In 1809 kreeg de schoonzoon van de Van Merles, baron Van Dedem toestemming om te beginnen met graven. Vanuit Hasselt werkte men in oostelijke richting. De turf werd naar de steden in de omtrek, maar ook verder weg naar Hollandse steden vervoerd.

Aan weerskanten van het hoofdkanaal, soms ook vanuit een zijkanaal, werden brede sloten of wijken gegraven, zodat het veen ontwaterde. Het belangrijkste zijkanaal is het Ommerkanaal (1865).

De bovenste laag, de bolster, werd daarna verwijderd. Vervolgens werd het veen gesneden en konden de turven gestoken worden. Ze werden te drogen gezet en dan per turfschip via de wijken en het kanaal afgevoerd. De afgeveende percelen werden nadien klaargemaakt, ‘toegemaakt’ voor landbouwkundig gebruik. De onderliggende zandgrond werd losgespit en vermengd met de bolster. Vaak werd er nog stadsvuil doorheen gemengd, dat door de turfschippers als retourvracht was meegenomen. Langs de Dedemsvaart ontstonden enkele veenkoloniën, waarvan Dedemsvaart het bekendst is. Het werd gebouwd aan de Langewijk en de Dedemsvaart. In het dorp werden diverse kalkovens gevestigd, waar schelpen uit het Waddengebied en Noord-Holland tot kalk werden gebrand. Andere voorbeelden van veenkoloniën zijn De Krim en Lutten.

Aan de zuid- en oostkant van de regio heeft het Overijsselsch Kanaal (1842) dezelfde rol gespeeld in het ontginnen van natte heideterreinen en het afgraven van veen. Omstreeks 1900 werd het Dalmsholt, ten zuiden van het Rechterensche Veld, ontgonnen en in dezelfde tijd werden de eerste wijken gegraven voor de afgraving van de Beerzer en Bergentheimer venen.

Waterstaat

De Vecht komt even boven Gramsbergen ons land binnen. Behalve voor de afwatering heeft de Vecht ook een rol in de Scheepvaart gehad, vooral in de periode van de 17de tot de 19deeeuw. Dalfsen was een echt schippersdorp. Met zogeheten ‘zompen’ vervoerden Vechtschippers van alles: bomen, eek, oer (ijzererts), Bentheimer zandsteen, etc. Ook werden er hannekemaaiers (seizoenarbeiders) uit Duitsland mee vervoerd. Met Bentheimer zandsteen zijn onder meer de Dom van Utrecht en het Paleis op de Dam gebouwd.

Door de vele meanders waren de bevaarbaarheid en de afwatering lange tijd moeilijk. Regelmatig trad de rivier dan ook buiten haar oevers. Na 1897 greep men in en tot 1912 werden 69 bochten afgesneden, waarmee de lengte van de rivier ongeveer werd gehalveerd. De grootste afgesneden meanders zijn nog altijd goed herkenbaar. De samenvloeiing met de Regge werd begin deze eeuw een kilometer naar het oosten verlegd. Aan de bovenloop zijn forse ingrepen gepleegd als gevolg van de aanleg van het kanaal Almelo-De Haandrik. Dijkaanleg langs de Vecht heeft pas in de jaren 1960-1970 plaatsgevonden.

Recente ontwikkelingen

Na de Tweede Wereldoorlog zijn verschillende steden en dorpen gegroeid, zoals Hardenberg, Dalfsen en Hasselt. Ommen groeide vooral door de ontwikkeling van het toerisme. Staphorst en Rouveen zijn nog steeds karakteristieke, kilometerslange bebouwingslinten. Tussen de A28 en het spoor heeft in Staphorst komvorming plaatsgevonden en zijn bedrijventerreinen aangelegd. De Krim en Lutten, vanouds langgerekte linten, hebben hun karakter van veenkolonie eveneens behouden.

In het landelijke gebied hebben tal van ruilverkavelingen gezorgd voor betere productieomstandigheden voor de boeren. Vaak is zorgvuldig met de oude structuren in het landschap omgegaan, zoals de al voor de Tweede Wereldoorlog uitgevoerde ruilverkaveling in Staphorst en Rouveen. Hierbij zijn de percelen verbreed, maar de oorspronkelijke kavelrichting en de knikken in de percelering zijn gespaard. Tijdens de twee ruilverkavelingen zijn vele kilometers elzensingel gerooid. Aan de oostkant van de ‘streek’, de bebouwingsstrook van de beide dorpen, is het oorspronkelijke landschap deels bewaard gebleven. In de omgeving van Nieuwleusen zijn meerdere ruilverkavelingen uitgevoerd die resulteerden in een grootschaliger landschap. De hoofdontsluiting werd grotendeels gehandhaafd.

tr>
Ruilverkaveling Oppervlak (ha) Periode % in regio
Wierden 2811 1960 - 1969 9,0%
Den Ham-Lemele 4912 1989 - 2008 9,7%
Marshoek-Hoonhorst 3617 1990 - 2010 35,0%
Meppelerdiep 568 1959 - 1966 51,0%
Vriezenveen 4295 1954 - 1968 96,7%
Schuinesloot-Lutterscheiding 4672 1960 - 1975 97,8%
Vroomshoop 5131 1960 - 1971 98,1%
Staphorst-Noord 1770 1942 - 1954 99,3%
Hardenberg-Oost 8076 1965 - 1982 99,7%
Rouveen 6079 1995 - 2010 99,8%
De Meene C.A. 933 1955 - 1964 99,9%
Dedemsvaart-Noord 1528 1982 - 1992 99,9%
Haerst-Genne 1721 1955 - 1969 100,0%
Nieuwleusen 1174 1925 - 1929 100,0%
Staphorst 2275 1933 - 1938 100,0%
Staphorst-West 4302 1940 - 1954 100,0%
De Molengoot 1427 1940 - 1953 100,0%
Het Arrierveld 618 1940 - 1952 100,0%
Het Collendoorner Veen C.A. 664 1941 - 1953 100,0%
Nieuwleusen II 4191 1949 - 1959 100,0%
Schanswetering 739 1953 - 1962 100,0%
Heemserveen 734 1956 - 1963 100,0%
Dalfserveld 2477 1952 - 1973 100,0%
Zelhorst 166 1956 - 1961 100,0%
Ommerveld 149 1955 - 1961 100,0%
Dalfsen 3045 1957 - 1973 100,0%
Anerveen 622 1963 - 1968 100,0%
Arrien 606 1981 - 1989 100,0%
Stegeren 759 1981 - 1989 100,0%
Nieuwleusen-Ruitenveen 4649 2000 - 2007 100,0%

De Dedemsvaart is op veel plaatsen gedempt. De Lutterhoofdwijk is tussen Slagharen en Coevorden bewaard gebleven.

De oudste weg is de Hessenweg van Zwolle naar het oosten, welke min of meer de huidige N340 volgt. Wegen naar het noorden lagen door Staphorst-Rouveen, langs Ommen en langs Coevorden. Verharding van de wegen startte in de 19de eeuw. Na de Tweede Wereldoorlog werden bestaande doorgaande wegen verbeterd en kwamen nieuwe verbindingen tot stand. De A28 door de regio werd eind jaren 1960 geopend.

Verspreid door regio liggen zeven beschermde stads- en dorspgezichten: Staphorst, Oud Avereest-Den Huizen, Ommerschans-Balkbrug, Vilsteren, Beerze, Rheeze en Gramsbergen.

Het landgoed Eerde met daarin het Eerder-Achterbroek is ruim 500 hectare groot. Het is sinds de jaren 1940 in bezit van Natuurmonumenten en wordt als cultuurlandschap beheerd. Enkele gebieden in de regio zijn aangewezen als Natura 2000- gebied: Olde Maten en Veerslootlanden bij Staphorst, enkele gebieden langs de Vecht en Beneden-Regge en de Engbertsdijkvennen.

Specifieke thema’s

Steden

Hardenberg (18.500 inwoners) is een kleine stad op het kruispunt van enkele wegen en de Vecht. Hardenberg lag op de grens van het gebied van de Bisschop van Utrecht. Na 1230 werd een kasteel gebouwd. Dorp en kasteel werden ommuurd en omgracht, waarna in 1362 stadsrechten volgden. De verdedigingswerken werden in de 16de eeuw afgebroken; in 1959 is een klein deel van de oude stadsmuur gerestaureerd. De stad bleef beperkt van omvang en maakte vanaf 1850 een bescheiden groei door. Na de Tweede Wereldoorlog werd de Wavin-fabriek hier gebouwd, wat een belangrijke economische impuls betekende. De bebouwing lag voornamelijk op de zuidoever van de Vecht, maar op de noordoever zijn in de 20ste eeuw ook enkele wijken zoals het Hazenbosch ontstaan.

Ommen (stad: 8.500 inwoners) ontstond rond 1100 aan een doorwaadbare plek in de Vecht. Het kreeg in 1248 stadsrechten. De voorde werd in 1495 vervangen door een brug. Ommen had toen drie stadspoorten, die echter in 1517 werden afgebroken. Groei van de stad bleef lange tijd uit omdat er geen industrie was en de handel tegelijk met het verkeer over de Vecht terugliep. De aansluiting op het spoor in 1903 betekende dat Ommen beter bereikbaar werd. De stad kreeg een impuls door het toerisme, dat vanaf 1920 steeds belangrijker werd. De stad ligt vrijwel geheel op de noordoever van de Vecht. 20ste-eeuwse uitbreidingen zijn onder meer Strangen en Dante. De bossen nabij de stad zijn aantrekkelijk voor verblijfsrecreatie en in en om Ommen liggen verscheidene campings.

Defensie

Het gebied was vroeger de grensstreek van het Oversticht. Daarom werden verschillende verdedigingswerken op strategische plaatsen aangelegd, zoals bij doorgaande landwegen en kanalen. In het noordwesten lagen schansen bij Zwartsluis en bij de Lichtmis, aan de in 1639 aangelegde weg tussen Zwolle en Meppel. In 2006 werden de contouren van de Bisschopsschans bij Lichtmis door het waterschap Groot Salland hersteld. In het oosten lagen de Loozensche Linie en de Venebruggerschans, beide uit de Franse tijd. Hiervan resteert bij Gramsbergen het noordelijke bastion, en een redoute tussen de Stobbenhaarsweg en de Hoogenweg.

De meeste havezaten in het gebied zijn middeleeuws. Eigenaren van een havezate behoorden tot de ridderschap van Overijssel en hadden daarmee politieke invloed. Nadat ze hun militaire functie hadden verloren werden sommige van de havezaten verbouwd tot chique buitenplaatsen, terwijl er in de 17de en 18de eeuw ook verschillende nieuwe buitenplaatsen ontstonden. De invloed op het landschap bleef niet beperkt tot het huis en het park eromheen. Vaak hoorde een grote oppervlakte land bij het huis, bestaande uit bossen, lanen en pachtboerderijen. Tot de bekendste kastelen in de regio behoren Vilsteren en Rechteren.

Dwars door het veenmoeras liep de weg van Ommen naar Zuidwolde. Ter verdediging werd hier in de 17de eeuw de Ommerschans aangelegd. Met de stichting van de Kolonie Ommerschans door de Maatschappij van Weldadigheid verloor de schans haar militaire betekenis. In het landschap resteert nog het oostelijke deel van de schans en het bijbehorende water. Enkele Koloniën van Weldadigheid zijn genomineerd om in 2020 op de Werelderfgoedlijst te worden geplaatst. Ommerschans behoort daar dan niet toe.

Kalkbranderijen

Een bijzondere vorm van bedrijvigheid in de regio was de kalkbranderij. In kalkovens werden schelpen gebrand voor onder andere de fabricage van metselkalk, sodabereiding voor de chemische industrie en kalkbemesting voor de landbouw. De kegelvormige torens hebben een hoogte van 15 tot 20 meter en een doorsnede aan de basis van 5 tot 7 meter. Vrijwel altijd staan ze in groepjes, ergens aan het water. In de oven wordt calciet in koolzuurgas en ongebluste of bijtende kalk omgezet. Na het blussen ontstaat kalkhydraat, wat na zeven en eventueel fijn malen metselkalk wordt.

De ovens werden met turf gestookt, die in de regio op grote schaal voorhanden was. Om op de terugweg ook betaalde vracht te hebben, namen turfschepen schelpen mee voor de kalkovens. De schelpen kwamen van de Noordzeestranden en uit de Waddenzee. In Hasselt en Dedemsvaart staan nog enkele gerestaureerde ovens.

Eendenkooien

Bij Rouveen zijn twee eendenkooien hersteld door Landschap Overijssel. Deze vorm van lokjacht kwam vroeger op veel grotere schaal voor. Voor de jacht worden de kooien niet meer gebruikt. Gevangen eenden worden geringd en gebruikt voor wetrenschappelijk onderzoek. Vaak is een kooi onder leiding van een gids te bezoeken. Eendenkooien zijn zeldzame landschapselementen en herbergen hoge ecologische waarden.

Literatuurlijst

  • Baan. I., H. Hengeveld, M. Knigge en H. van der Velde, 2012. De landschappen van Overijssel. Zwolle.
  • Bouhuijs, A., 1922. De ontginningen in Overijssel. Tijdschrift. K.N.A.G. 39: 672-677.
  • Clercq, K. de, e.a. 2017, De koloniën van Weldadigheid. een uitzonderlijk experiment. Assen
  • Neefjes, J, O. Brinkkemper, L. Jehée en W. van de Griendt, 2011. Cultuurhistorische Atlas van de Vecht, biografie van Nederlands grootste kleine rivier. Zwolle.
  • Schutten, G.J., 1981, Varen waar geen water is, geschiedenis van de scheepvaart ten oosten van de IJssel. Hengelo.
  • Steen, G. en W. Veldsink, 1948. De geschiedenis van Ommen. Ommen.

Structuurdragers

Landschapsvormende functie Elementen en structuren in het huidige landschap - Vechtstreek
Algemeen Vechtdal en Reestdal met kleinschalig essen- en kampenlandschap, in westen veenontginningen Staphorst-Rouveen en in het noorden turfwinning langs Dedemsvaart
Landbouw en natuur Essen en kampen op oeverwal Vecht en langs de Reest
Weilanden (matenlanden) nabij rivieren
Heideontginningen aan weerszijden en verder weg van de rivier
Ommerschans, vml Kolonie van Weldadigheid
Regelmatige blokverkaveling in vml veengebieden
Strookvormige percelering Staphorst-Rouveen
Bosbouw Heideontginning tot bossen bij Ommen
- oa Rechterense Veld, Zesserveld, Diffelerveld
Boswachterij Staphorst
Wonen Kilometerslang bewoningslint met achter elkaar geplaatste boerderijen in Staphorst-Rouveen
Hardenberg, Ommen stadjes langs de Vecht
Veenkoloniale lintdorpen, o.a. De Krim
Esdorpen, o.a. Dalfsen en Nieuwleusen
Waterstaat Overijsselse Vecht met afgesneden meanders en stuwen en dijken
Zwarte Water met dijken en wielen
Reest
Stenen dijk Hasselt
Defensie Diverse schansen (o.a. Lichtmis), kastelen (o.a. Regteren) en havezaten (o.a. Eerde)
Ommerschans, in 19de eeuw omgevormd tot Rijksopvoedingsgesticht Veldzicht / onderdeel Koloniën Weldadigheid
Delfstofwinning Turfwinning langs Dedemsvaart: kenmerkend patroon van hoofdvaart, zijwijken en dwarssloten
Idem bij Slagharen en De Krim
Bedrijvigheid Kalkovens Dedemsvaart en Hasselt
Verkeer A28 (vml Staatweg Zwolle-Meppel)
N34/N340
N48
N377 met niet gedempte delen Dedemsvaart en de Lutterhoofdwijk
Ommerkanaal
Coevorden-Vechtkanaal
Meppelerdiep
Overijssels Kanaal met sluizen, Pand Almelo-De Haandrik
Spoorlijnen Zwolle-Groningen en Zwolle-Emmen met stationsgebouwen
Recreatie/sport Verblijfsrecreatie rond Ommen
Ponypark Slagharen
Landgoederen en buitenplaatsen Landgoed Vilsteren
Buitenplaatsen rond Dalfsen

Over Panorama Landschap

Panorama Landschap beschrijft het karakter van het Nederlandse landschap in 78 regio’s en biedt hiermee inspiratie voor ruimtelijke ontwikkelingen. Panorama Landschap geeft voor heel Nederland -in 78 regio’s en een apart artikel over de grote wateren- een korte karakterschets van de geschiedenis van het landschap, vanuit het perspectief van eeuwenlange veranderingen. Deze landschapskarakteriseringen bevatten geen waardering voor het landschappelijke erfgoed, of een uitputtende inventarisatie van allerlei elementen en patronen. Het zijn kleine biografieën, gericht op de genese (wordingsgeschiedenis) van het landschap: van de prehistorie tot het heden.

Tekst: Edwin Raap. Foto’s: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, tenzij anders vermeld.
Aan dit artikel kunnen geen rechten worden ontleend.

Vragen, verbeteringen of opmerkingen?
U kunt op deze kennisbank reageren via het reactieformulier.

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 10 jan 2023 om 03:04.