Panorama Landschap - Veenpolders en Fries laagveengebied

Versie door RCEbot (overleg | bijdragen) op 10 jan 2023 om 03:03
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

Introductie

De regio Veenpolders en Fries laagveengebied is een van oorsprong open veenweidegebied, met vaak oorspronkelijk middeleeuwse perceleringstypen. Er heeft op grote schaal turfwinning plaatsgevonden. Die delen zijn in later tijden heringericht. Lemmer is de grootste plaats. Het Nationaal Park Alde Fenen ligt in de regio.


Deze regiobeschrijving maakt deel uit van Panorama Landschap - Karakterisering van het Nederlandse landschap in 78 regio’s.
Op de interactieve kaart van Panorama Landschap zijn alle regio's terug te vinden.

Middelgrote brug over water bij Haskerveen. Daaromheen bomen en struiken.
Afb. 1. Brug bij Haskerveen. Foto: Feddes/Olthof Landschapsarchitecten
Woudegemaal met bakstenen schoorsteen aan de linkerkant met daarvoor water.
Afb. 2. Woudagemaal. Foto: Beeldbank RCE
Het water De Alde Feanen. Aan weerszijden staat begroeiing en in de verte staan meer bomen.
Afb. 3. De Alde Feanen. Foto: Wikipedia
Oude zwart-wit foto van Haskerveen. In de voorgrond een weg waaroverheen een auto rijdt. Op de achtergrond is weiland te zien.
Afb. 4.Oude foto van Haskerveen. Foto: Dienst Landelijk Gebied
Kaart van Veenpolders en Fries Laagveengebied
Afb. 5. Veenpolders en Fries Laagveengebied

Karakteristiek

De gehele regio bestaat uit laagveengronden, waarbij De Veenpolders zich onderscheiden doordat zij geheel of gedeeltelijk zijn verveend, drooggemalen en opnieuw voor de landbouw ingericht zijn. Karakteristiek is dat ze hun middeleeuwse percelering bijna overal hebben behouden, wat ongebruikelijk is bij drooggemalen veenplassen. Ook na de recente ruilverkavelingen is dit in stand gebleven. Alleen bij De Veenhoop en Boornbergum is toen blokverkaveling gerealiseerd. In het noordelijke deel van de regio is ook verveend, in wat nu het Nationaal Park de Alde Feanen is. Op andere plekken is dat niet of op kleine schaal gedaan. De Alde Feanen is echter niet drooggelegd en bezit thans grote ecologische waarden. Het landschap in het noorden heeft overwegend smalle, langwerpige percelen, die na uitvoering van de ruilverkavelingen hun structuur hebben behouden. Tussen Akkrum, Irnsum en Grouw is een blokverkaveling ontstaan. De percelen in het noordelijke deel zijn duidelijk korter dan in de Veenpolders. De regio bestaat uit grote open graslandgebieden met alleen opgaande begroeiing bij de boerderijen of in natuurgebieden. Er wordt veeteelt bedreven. De vele ringdijken, ringvaarten en het fijnmazige slotenpatroon geven het gebied een waterrijk karakter. De overwegend kleine nederzettingen bestaan uit lange uitwaaierende linten langs wegen of kanalen; nieuwe boerderijen zijn gebouwd in het kader van verschillende ruilverkavelingen. De grootste plaats in de regio is Lemmer; Leeuwarden, Drachten en Heerenveen liggen net buiten de regio.

Door de regio lopen de snelwegen A6 en A7, die bij het knooppunt Joure samenkomen, alsmede de A32 van Heerenveen naar Leeuwarden, die bij het knooppunt Heerenveen de A7 kruist. Parallel aan de A32 loopt het spoor Leeuwarden-Zwolle. De N31 en N392 zijn de belangrijkste regionale wegen.

Het Prinses Margrietkanaal doorkruist het noorden van de regio. Het kanaal heeft meerdere aquaducten.

Bij Oudehaske beginnen meerdere 110kV en 220kV hoogspanningsleidingen die de regio doorkruisen. Er staan op dit moment geen windturbines in de regio en er bevinden zich geen beschermde stads- of dorpsgezichten. Wel is de Haskerveenpolder tussen Joure en Heerenveen uitgeroepen tot wederopbouwgebied van nationaal belang. De ruilverkaveling die hier is uitgevoerd tussen 1957 en 1968 hield het zeer open karakter van het landschap in stand.

Ontstaan van het natuurlijke landschap

Holoceen

Voordat het werd ontgonnen, bestond de gehele regio uit een groot veengebied, doorsneden door verschillende veenriviertjes. Het is in zijn geheel in het holoceen ontstaan, de huidige geologische periode die zo’n 10.000 jaar geleden begon. Het klimaat werd warmer en vochtiger en de ijskappen smolten. Als gevolg daarvan steeg de zeespiegel en daarmee ook de grondwaterspiegel. In een grote laaggelegen zone tussen de pleistocene hogere zandgronden van Friesland stagneerde het water en ontstonden veenmoerassen, waarin zich een dikke laag veen vormde. Naarmate de zeespiegel hoger kwam te liggen, breidde het veenmoeras naar het zuiden uit tot het de laagten van het keileem- en dekzandgebied geheel vulde en zelfs ook grote delen van de hoger gelegen ruggen bedekte.

Landschappenkaart

Op de archeologische landschappenkaart behoort de regio tot het Noordelijk kustveengebied, het keileemgebied en het Fries-Gronings kleigebied. Daarbinnen zijn als landschapszones veenvlakten, droogmakerijen, keileemvlakten, keileemruggen, kwelders en kwelder- en kreekruggen onderscheiden.

Bewoningsgeschiedenis

Prehistorie en Romeinse tijd

In het veen was lange tijd geen of nauwelijks bewoning mogelijk. Er zijn dan ook weinig archeologische vondsten gedaan. Vanuit de westkant van het gebied liep evenwel een smalle zandrug van Gaasterland over St. Nicolaasga naar Joure. Hier zijn bij Oudehaske vuurstenen werktuigen gevonden die behoren tot de laat-paleolithische Ahrensburg cultuur (11.000-10.000 v.Chr.) uit de laatste koudeperiode (Jonge Dryas) voor het einde van het weichselien. Het gebied kende toen een toendravegetatie. De vondsten wijzen op de aanwezigheid van een jachtkamp van waaruit men waarschijnlijk op rendieren jaagde.

Middeleeuwen en nieuwe tijd

Vanaf de 10ddeeeuw begonnen bewoners van de kleigronden in het noorden het hoogveen te ontginnen. Doordat de ontginningen min of meer loodrecht vanaf de basis steeds verder naar achteren schoven, ontstond de karakteristieke opstrekkende verkaveling. Voor een deel gebruikte men de oevers van natuurlijke waterlopen als de Boorne en Smalle Ee als ontginningsbasis, maar er werden ook nieuwe kanalen en sloten gegraven die als basis dienden. Er ontstond zodoende een patroon van strookvormige verkavelingen in verschillende ontginningsrichtingen, wat ook tegenwoordig in het landschap herkenbaar is. In de eeuwen na de eerste ontginningen ontstonden nederzettingen als Oldeboorn, Tynje en Boornbergum, veelal langgerekte lintdorpen langs een dijk of water. Sommige van de oudere nederzettingen gaan terug op een terp, zoals Irnsum, Akkrum en Grouw. Vanuit de oudere dorpen konden nieuwe nederzettingen op kilometers afstand liggen, bijvoorbeeld in Akkrum met satellietdorp Akmarijp en Nijehaske, dat voortkomt uit Oudehaske. Ten zuiden van het Tjeukemeer liggen ook middeleeuwse ontginningen: Oosterzee en Echten zijn 12de-eeuws, Munnekeburen, Scherpenzeel, Spanga en Nijentrijne stammen uit de 13de eeuw.

Direct na de ontginning startte het proces van klink en oxidatie van het veen. Gevolg hiervan was dat het maaiveld daalde (en dat nog steeds doet). Hierdoor was het na enige tijd te nat geworden om akkerbouw te kunnen bedrijven en kon het land alleen nog als gras- en hooiland gebruikt worden. De zuivelproducten die vanaf toen werden geproduceerd leidden tot flinke welvaart in de regio. Dit duurde tot in de 19de eeuw, toen de landbouwcrisis uitbrak. Deze werd met succes bestreden, onder meer met de oprichting van het Friesch Rundveestamboek in 1879 en door de komst van de coöperatieve zuivelfabrieken in onder meer Akkrum en Irnsum. In dezelfde periode vond een andere crisis in het veengebied plaats (zie verder).

Waterbeheersing

Door het dalende land werden de problemen met de waterhuishouding steeds groter. Dijken en kaden waren noodzakelijk. De oudste dijken dateren vermoedelijk uit de 13de eeuw, zoals de oude Noorddijk langs de Linde. Dijken dienden ook als barrière tussen de landbouwgronden van een dorp en het onontgonnen veen erachter. De Hege Dyk bij Langezwaag en Luxwoude en de Alde Dyk of de Walle bij Terwispel zijn voorbeelden hiervan. Ten noorden van de Boorne ligt de oude Leppedijk. Deze is omstreeks 1200 aangelegd. De verlanding en de inpoldering van de Middelzee bemoeilijkte de afwatering van het centrale deel van Friesland. Om te voorkomen dat Oostergo last zou krijgen van het water uit het Lage Midden werd de Leppedijk aangelegd, waarmee een scheiding werd aangebracht tussen gebieden die naar het noorden afwaterden en naar het zuiden afvoerden. In het noorden en midden van de regio werden nieuwe dijken rond de dichtslibbende armen van de Middelzee gelegd, de Hemmen.[1]

Begin 18de eeuw werd op adellijk initiatief een polderdijk gelegd om een groot deel van de zuidwesthoek ten noorden van Joure. Bij de Haskerdijken werd een bestaande dijk rechtgetrokken. Dat werd later de weg van Heerenveen naar Akkrum. In 1723 werd de Vegelinsweg van Joure naar Akkrum door de familie Vegelin aangelegd, zodat een goede verbinding met Leeuwarden mogelijk werd. De Vegelins zorgden ook voor de indijking van de Trijegasterpolder in 1741.

De lage ligging van het gebied heeft door de eeuwen heen voor veel wateroverlast gezorgd. Niet alleen het overtollige water van het gebied zelf moest worden afgevoerd, maar ook water uit de omringende hogere gronden. Met behulp van poldermolens en later gemalen werd het overtollige water afgevoerd en in de Zuiderzee (IJsselmeer) geloosd. Eén van deze gemalen is het Ir. D.F. Woudagemaal in Lemmer, dat tegenwoordig op de Werelderfgoedlijst is geplaatst. Het stoomgemaal is gebouwd in 1917-1918 ten behoeve van de waterbeheersing van de Friese Boezem. Deze functie is overgenomen door het J.J. Hooglandgemaal in Stavoren, maar het Woudagemaal wordt in noodgevallen nog steeds ingezet.

De meren in het noorden van regio werden – anders dan in bijvoorbeeld Holland – vooralsnog niet ingepolderd. Zij hadden een zandige bodem en waren in landbouwkundig opzicht weinig waard. Daarnaast ontbrak de noodzaak. Er was geen bevolkingsdruk en het kapitaal was niet voorhanden. Dit deel van de regio bleef in de 17de en 18de eeuw een serie nederzettingen die als eilandjes in het water lagen. Interlokale verbindingswegen waren nauwelijks aanwezig en het verkeer en vervoer ging uitsluitend te water. Vanaf 1850 werden uiteindelijk tal van kleinere meertjes drooggelegd.

Eind 19de eeuw is de Tjonger of Kuinder genormaliseerd. Het heeft aftakkingen naar het Tjeukemeer (Broeresloot of Vierhuistervaart, Pier Christiaansloot) en naar de Linde (Jonkers- of Helomavaart). Naast het binnenwater moest ook het buitenwater van de Zuiderzee tegengehouden worden. De Sondelerdyk (die in 1725 werd voltooid en later als slaperdijk diende) liep van de hogere gronden van Gaasterland naar Lemmer. Waar de Ee in de Zuiderzee uitmondde ligt Tacozijl. Dit punt wordt tegenwoordig gebruikt om in de zomer water uit het IJsselmeer in te laten. Vanaf Tacozijl naar het oosten liggen nog vier sluiscomplexen, waaronder de sluizen van het Prinses Margrietkanaal.

Veenwinning

De laagveengebieden werden al in de middeleeuwen gebruikt om op turf te steken. Men groef het veen weg totdat het grondwater zo hoog kwam, dat verder graven niet mogelijk was. Op veenruggen werd de turf te drogen gelegd. Dit kleinschalige systeem van zetwallen en petgaten bleef bestaan, totdat men in de 18de eeuw met de baggerbeugel ging werken; de zogenaamde natte vervening. Vanuit meerdere plekken werd na ongeveer 1750 grootschalig verveend, zoals rond Oudehaske, Rotserhaule en ten zuiden van het Tjeukemeer. Noordelijk van de Veenpolders werd in de 17de en 18de eeuw op grote schaal verveend in de Alde Feanen bij Eernewoude/ Earnewâld.

Allereerst werd de bovenlaag van het veen met de schop weggestoken, waarna onder water de baggerbeugel werd gebruikt. Dit gereedschap bestaat uit een lange houten steel met een ijzeren ring en een net. Daarmee werd de veenbagger omhoog getrokken en op de legakker of in een praam gestort. Daar werd de massa gedroogd, aangestampt, versneden en afgevoerd. Het werd per schip naar de markt vervoerd. De verkaveling richtte zich bijvoorbeeld op een kerktoren. Dat is de reden waarom in Haskerland, Schoterland en Lemsterland opvallende waaiervormige polders ontstonden. Het landschap werd langzamerhand getransformeerd in een strak lineair stelsel van vaarten, wijken en zijwijken ten behoeve van de commerciële turfwinning. Daarbij was ook de adel betrokken, zoals blijkt uit het feit dat de plaats Stobbegat werd hernoemd in Vegelinsoord.

De vervening had vaak een uitgesproken rommelig karakter. Sommige kavels waren afgegraven, andere gedeeltelijk en weer andere lagen als bovenlanden in de veenpolders en waren nog als boerenland in gebruik. Flinke delen van de uitgeveende gebieden veranderden in grote veenplassen, terwijl ze door verdere turfwinning en oeverafslag steeds groter werden.

Na de vervening werden de randen ingericht als hooi- en weiland. In een later stadium ging men over tot inpoldering. De laatste grote inpoldering was de Hege Warren (400 hectare) uit 1939. Een groot deel van De Alde Feanen werd niet ingepolderd. Na de Tweede Wereldoorlog werd het voor de landbouw te moeilijk om mee te gaan met de schaalvergroting en mechanisatie.

Tegelijkertijd nam de recreatie een hoge vlucht. Veel boerderijen in dit gebied werden verkocht en getransformeerd tot vakantie- en recreatiewoningen. De Alde Feanen is een natuur- en recreatie gebied in beheer bij It Fryske Gea. Het is een Natura 2000-gebied en sinds 2006 ook een Nationaal Park. Buiten de Alde Feanen zijn de Sippenfennen en het Ottema Wiersmareservaat petgatcomplexen ten noorden van Hurdegaryp.

De oprichting van veenpolders

De verveningen gingen in de 19de eeuw in versneld tempo verder. De provincie Friesland wilde door middel van reglementering de verveners dwingen de vernatting tegen te gaan. De animo om het verveende land droog te maken en weer om te zetten in landbouwgrond was echter niet groot. Onder het veen lag zand, wat matige landbouwgrond zou opleveren. Uit onderzoek bleek dat men bij de drooglegging van grote, aaneengesloten gebieden moest uitgaan. Een associatie van veeneigenaren moest de kosten van de drooglegging opbrengen. Daarom werd nadien bij de veenwinning zogeheten slikgeld in een fonds gestort, waarmee later de kosten van de droogmaking betaald konden worden in gebieden waar bepoldering en drooglegging van grote aaneengesloten gebieden nodig was. De laatste veenpolder werd in 1919 opgericht (De Deelen, thans een wetland).

In andere gebieden was de vervening van ondergeschikt belang en hoefde men niet tot droogmaking over te gaan. Rondom de Groote Brekken is bijvoorbeeld niet verveend. In de omgeving van Weststellingwerf konden bestaande rivier- en zeedijken worden gebruikt om de wateroverlast van de verveningen tegen te gaan. Toch worden al deze gebieden sindsdien aangeduid als De Veenpolders. Oprichting van een veenpolder betekende niet dat er gelijk tot droogmaking werd overgegaan, eerst werd alle winbare turf gewonnen, waarna de drooglegging vaak stukje bij beetje tot stand kwam. Er kon decennia overheen gaan. Bij de drooglegging van Groote Veenpolder in Weststellingwerf, zag men uiteindelijk helemaal af van het oostelijke deel, omdat dit onrendabel was. Dit is nu het natuurgebied de Rottige Meente van Staatsbosbeheer. Ook de Lindevallei is omgevormd tot een natuurgebied.

Vaak gebruikte men de oude middeleeuwse structuur van sloten en weteringen voor de afwatering van het land. Zo wijkt de inrichting van bijvoorbeeld de Echtener veenpolder en de polder Delfstrahuizen nauwelijks af van de situatie van voor de vervening. In andere gevallen was het wel nodig nieuwe weteringen of vaarten aan te leggen, zoals in de Polder van het 4e en 5e Veendistrict en in de Haskerveenpolder. Na drooglegging volgde egalisatie van de grond. Door de opkomst van steenkool en olie nam aan het einde van de 19de eeuw de vraag naar turf af. Het gevolg was grote armoede. Dit leidde onder meer tot wat bekend is geworden als de ‘opstand in de turf’ in de 19de eeuw. Het socialisme vond er een goede voedingsbodem. Domela Nieuwenhuis, de eerste socialist in de Tweede Kamer, kwam bijvoorbeeld uit de regio. Na 1900 volgde een opleving van de turfwinning, maar de economische crisis van de jaren 1930 trof de regio opnieuw zwaar. Er werden in het kader van de werkverschaffing veel ontginnings- en infrastructurele werken uitgevoerd, zoals Drachtster Heawei tussen De Veenhoop en Drachten en de Rijksweg 43: de tegenwoordige A7.

Recente ontwikkelingen

Na de Twee Wereldoorlog liep de turfwinning definitief af. Nieuwe inpolderingen vonden nauwelijks meer plaats. Uitgeveende plassen werden voor het merendeel omgevormd tot natuur (N2000)- en recreatiegebied, zoals de Alde Feanen, Rottige Meente en De Deelen.

Voorheen geïsoleerde plaatsen als Grouw, Irnsum en Akkrum werden regionale verzorgingscentra. Voor de dorpen geldt dat ze klein zijn gebleven. In sommige vond komvorming plaats, zoals Tijnje en Werga. Grouw, Akkrum, Irnsum en Terhorne werden belangrijke watersportcentra, met verhuurbedrijven voor zeilboten en motorjachten, jachthavens, campings en kampeerboerderijen. Lemmer groeide uit tot de grootste plaats in de regio. Grouw, Warga en Warstiens – alle drie op de grens van de regio – en Oldeboorn zijn uitgeroepen tot beschermde dorpsgezichten.

De ontwikkeling van Heerenveen en de infrastructuur rondom die stad heeft zich voor een deel afgespeeld in de regio, waarbij vooral de polder van het 4e en 5e Veendistrict van karakter is veranderd. De infrastructuur breidde zich flink uit, zowel over land als over het water. Het Prinses Margrietkanaal werd in 1938 geopend, maar tot in de jaren 1950 vonden uitbreidingen plaats.

In het landelijke gebied zijn de grootste ruimtelijke veranderingen opgetreden in die delen waar een ruilverkaveling heeft plaatsgevonden. Na de middeleeuwse ontginningen, de 18de-19de-eeuwse vervening en de ontginningen daarna, werden met de ruilverkavelingen sommige gebieden voor de vierde keer opnieuw ingericht. Ruilverkavelingen waren een goed instrument om aan de bezwaren van slechte groei en onbereikbaarheid voor zwaar transport tegemoet te komen. Door de aanleg en verbetering van wegen, werd de ontsluiting verbeterd. De waterbeheersing werd via de aanleg van nieuwe vaarten en kanalen onder controle gebracht, maar ook door de aanleg van nieuwe gemalen en het instellen van nieuwe waterpeilen. Het land zelf werd waar nodig herverkaveld onder de eigenaren zodat deze hun bezittingen zo veel mogelijk bij elkaar hadden. Ten slotte konden de kavels worden vergroot. In veel gevallen werden nieuwe boerderijen gebouwd of bestaande boerderijen verplaatst. In de regio betrof het de volgende ruilverkavelingen en landinrichtingen:

Ruilverkaveling Oppervlak (ha) Periode % in regio
Buitenpolder achter Kuinre 768 1955 - 1963 4,9%
Gaasterland 10896 1963 - 1978 10,7%
Tietjerksteradeel 7372 1979 - 2000 17,0%
De Oude Jokse 6653 1982 - 1997 17,3%
Midden-Tjonger 10521 1974 - 1994 19,7%
Midden-Opsterland 8344 1984 - 2007 23,4%
Garijp-Wartena 9494 1961 - 1975 40,3%
Oldelamer 4335 1969 - 1987 51,7%
Boornbergum 2356 1971 - 1981 58,9%
De Veenpolders 10083 1971 - 1988 69,3%
Haskerveenpolder 4316 1957 - 1970 88,4%
Swette-De Burd 1 2519 2000 - 0 99,7%
Echtener en Groote Veenpolder 7696 1993 - 2011 99,9%
Sint Johannesgaaster Veenpolder 3879 1969 - 1979 100,0%
De Kampen 226 1948 - 1957 100,0%
Lemsterpolders 915 2001 - 2010 100,0%
1. Herverkaveling (Wet Inrichting Landelijk Gebied)

De ruilverkaveling van de Haskerveenpolder werd uitgevoerd tussen 1957 en 1968. In het 4550 hectare grote gebied was de bereikbaarheid en kwaliteit van veel percelen slecht en konden de landerijen vaak alleen per boot bereikt worden. De ruilverkaveling was tevens streekverbetering. Er werd gewerkt aan de modernisering van het gebied door onder meer de aanleg van waterleidingen en elektriciteitskabels. In het kader van de ruilverkaveling werden nieuwe vaarten aangelegd. Er kwam een nieuw gemaal en de hoofdvaarten werden verbreed, alsmede 32 kilometer nieuwe wegen met vaste bruggen. Om de openheid te handhaven, is slechts zeer beperkt beplanting aangebracht. Er werden 38 nieuwe boerderijen gebouwd. Het Groot Hornstermeer werd drooggelegd, waarmee dit een van de laatste doorgemaakte meren in ons land was. De kavelstructuur is grotendeels gehandhaafd, maar her en der wel herverkaveld. Vanwege het ontwerp, de gaafheid van de uitvoering en de herkenbaarheid van het oude landschap, is dit gebied uitgeroepen tot wederopbouwgebied van nationaal belang.

Specifieke thema’s

Infrastructuur

Vanaf de 19de eeuw werd langzaam de omschakeling ingezet van water- naar wegverbindingen. De Rijksstraatweg Zwolle Leeuwarden (1827) was de eerste belangrijke landverbinding in de regio. Deze liep over Heerenveen, Akkrum en Irnsum. Dit is tegenwoordig de A32. Vanuit Sneek liepen wegen door de regio naar Leeuwarden (1843) en Lemmer (1845). Er werden ook wegen getrokken richting de geïsoleerd liggende dorpen in de omtrek. Alleen plaatsen als Eernewoude bleven nog lang zonder wegverbinding. De spoorwegen arriveerden in 1868 met de komst van de lijn Leeuwarden-Heerenveen en station Grouw-Irnsum. Later volgden regionale tramwegen. Het tracé van een daarvan is nu de A7. Hier werd in 1939 mee begonnen als Rijksweg 43. De snelweg A6 (Rijksweg 38) die bij Knooppunt Joure begint, dateert uit 1975. Deze doorsnijdt het Tjeukemeer, waar een parkeerterrein met recreatiegebied in is aangelegd.

De belangrijkste regionale wegen door de regio zijn de N351 (Wolvega-Emmeloord), lopend door de Rottige Meente, de N31 van Leeuwarden naar Drachten en de N392 van Akkrum naar Gorredijk.

Nederzetting

Er liggen geen steden of plaatsen met stadsrechten in de regio. Lemmer is de grootste nederzetting (10.000 inwoners), die in de 16de eeuw uitgroeide tot handelsdorp zonder stadsrechten, een zogenaamde ‘vlek’. Het dorp lag gunstig aan de Zuiderzee. In 1887 werden de Buitenhaven en de sluizen tussen de Binnen- en Buitenhaven aangelegd. Behalve de binnenvaart was ook de visserij op de Zuiderzee een belangrijke bron van inkomsten. Door de aanleg van de Afsluitdijk is de visserij uit het dorp verdwenen. Na de Tweede Wereldoorlog is Lemmer flink uitgebreid, deels in de Noordoostpolder, deels in westelijke richting, aan weerskanten van de Zijlroede. Hier zijn behalve nieuwe woonwijken ook uitgebreide jachthavens aangelegd. Na de opening van de Prinses Margrietssluis is Lemmer langzamerhand naar die kant toe gegroeid. Lemmer is tegenwoordig een belangrijk watersportcentrum in de provincie.

Literatuurlijst

  • Bos, J.M., 1995. Archeologie van Friesland. Utrecht.
  • Bouwer, K.,1970. Cultuurlandschapsvormen aan de westzijde van het Drents Plateau. Groningen. (Diss. RUG)
  • Frieswijk, J., 1989. Om een beter leven. Land- en veenarbeiders in het noorden van Nederland 1850-1914. Ljouwert.
  • Gildemacher, K.F. , 2009. Friese meren = Fryske marren. Leeuwarden.
  • Halbertsma, H., 2000. Frieslands oudheid. Het rijk van de Friese koningen, opkomst en ondergang. Utrecht.
  • Stol, Taeke, 1993. Wassend water, dalend land. Geschiedenis van Nederland en het water. Utrecht/Antwerpen.
  • Thurkow, A.J.,1992. De Friese en Noordhollandse droogmakerijen: een vergelijking. In: E.H. Walsmit en M.H. Boetes (red.),. Strijd tegen het water. Het beheer van land en water in het Zuiderzeegebied. Enkhuizen.

Structuurdragers

Landschapsvormende functie Elementen en structuren in het huidige landschap
Veenpolders en Fries laagveengebied
Algemeen Open, waterrijke regio, in gebruik als grasland met kleine (lint)nederzettingen
Woudagemaal Werelderfgoed
Landbouw en natuur Strookvormige percelering in diverse ontginningsrichtingen, grasland en veeteelt
- zuivelfabrieken
Her en der blokvormige percelering
Heringerichte voormalige veenderijen, zgn Veenpolders, veelal obv oude structuur
NP Alde Faenen (zie delfstofwinning)
Wonen Lemmer grootste nederzetting (‘vlek’)
- Woudagemaal, sluizen, watersport
Lintdorpen
Waterstaat Woudagemaal Lemmer Werelderfgoed
Vml. Zuiderzeedijk bij Lemmer
Hege dyk
Sluiscomplexen, o.a. Tacozijl en sluizen in Lemmer
Molens, waaronder Amerikaanse Windmotors
Veenpolders (heringericht eind 19de/begin 20e eeuw) met ringdijken en –vaarten, o.a Haskerveenpolder, Polder 4e en 5e Veendistrict
Jonkers- of Helomavaart
Boorne (Boarn)
Tjonger of Kuinder met dijken
Linde met dijken
Wijde en Smalle Ee
Tjeukemeer
Grote Brekken
Veel sloten, tochten en vaarten tbv afwatering
Delfstoffenwinning Petgaten en legakkers op veel plaatsen in het gebied, bv Veenpolder De Deelen, de Rottige Meente Earnewâld en NP De Alde Feanen (N2000)
Sippenfennen, het Houtwiel en het Ottema Wiersma reservaat bij Veenwouden
Verkeer A7 (ten dele oude tramweg), A32 (vml Straatweg Zwolle-Leeuwarden), N31, N351, N392
Spoorlijn Zwolle-Heerenveen-Leeuwarden
Veel grote en kleinere vaarten
Prinses Margrietkanaal met sluizen
Veenscheiding
De Scheene
Lemster Rien
Religie Klokkenstoelen

Over Panorama Landschap

Panorama Landschap beschrijft het karakter van het Nederlandse landschap in 78 regio’s en biedt hiermee inspiratie voor ruimtelijke ontwikkelingen. Panorama Landschap geeft voor heel Nederland -in 78 regio’s en een apart artikel over de grote wateren- een korte karakterschets van de geschiedenis van het landschap, vanuit het perspectief van eeuwenlange veranderingen. Deze landschapskarakteriseringen bevatten geen waardering voor het landschappelijke erfgoed, of een uitputtende inventarisatie van allerlei elementen en patronen. Het zijn kleine biografieën, gericht op de genese (wordingsgeschiedenis) van het landschap: van de prehistorie tot het heden.

Tekst: Edwin Raap. Foto’s: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, tenzij anders vermeld.
Aan dit artikel kunnen geen rechten worden ontleend.

Vragen, verbeteringen of opmerkingen?
U kunt op deze kennisbank reageren via het reactieformulier.

  1. We komen deze ook in de regio Friese Meren tegen.

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 10 jan 2023 om 03:03.