Panorama Landschap - Veluwe

Versie door RCEbot (overleg | bijdragen) op 3 nov 2022 om 04:02

Introductie

De regio Veluwe kent een uitgestrekt stuwwallen- en zandlandschap met veel bos. Bewoning concentreert zich rond hoogste delen. Langs de randen liggen (spreng)beken, watermolens en kastelen. Apeldoorn, Arnhem en Ede zijn de grootste steden.


Deze regiobeschrijving maakt deel uit van Panorama Landschap - Karakterisering van het Nederlandse landschap in 78 regio’s.
Op de interactieve kaart van Panorama Landschap zijn alle regio's terug te vinden.

heuvelachtig gebied de Posbank. Op de afbeelding is ook een fietspad met fietser te zien.
Afb. 1. Posbank. Foto: Paul Paris
Kootwijkerzand. Veel zand met in het midden een hoger gelegen stuk grond waarop een paar bomen staan.
Afb. 2. Kootwijkerzand. Foto: Wim van der Ende
Aangelegde waterval Vrijenbergerspreng vanaf boven gefotografeerd. Onderaan staat iemand met zijn handen in het water. De waterval bevindt zich in een bos.
Afb. 3. Waterval Vrijenbergerspreng. Foto: Wim van der Ende
Schematische tekening van een spreng en opgeleide beek.
Afb. 4. Schematische tekening van een spreng en opgeleide beek. Bron: Heslinga e.a., 1985; Haartsen e.a., 1989.
In de voorgrond struiken met rozen en paarse bloemen waarnaast twee ganzen rondlopen. In de achtergrond het jachtslot Sint Hubertus met een water ervoor.
Afb. 5. Jachtslot St. Hubertus. Foto: Wim van der Ende
Luchtfoto van Arnhem.
Afb. 6. Arnhem. Foto: Jos Stöver
Luchtfoto van Apeldoorn.
Afb. 7. Apeldoorn. Foto: Beeldbank RCE
Kaart van Veluwe.
Afb. 8. Veluwe.

Karakteristiek

De Veluwe is een uitgestrekt, licht golvend zandgebied waarvan de hoogste delen ruim honderd meter hoog zijn. Het Veluwemassief is de grootste en hoogste stuwwal van het land. Voor landbouwkundig gebruik waren de hoogste delen weinig geschikt. De regio was schaars bewoond tot in de 19de eeuw. De mensen woonden – en wonen – in een kring van dorpen rondom het hogere centrum van de regio. Het van oorsprong aanwezige bos verdween geleidelijk en maakte plaats voor heidevelden en zandverstuivingen. Thans bestaan grote delen van de regio uit 19de-eeuwse bossen; een klein deel gaat terug tot de middeleeuwen.

De combinatie bos, reliëf en het extensieve landbouwkundige gebruik, maken het gebied tegenwoordig een zeer geliefde vakantiebestemming. Het ligt niet ver van de Randstad en is uitstekend bereikbaar over de weg (snelwegen A1, A28, A50) en per spoor.

De regio oefende vanaf de 17de eeuw een grote aantrekkingskracht uit op de adel, die er buitenplaatsen en kastelen lieten bouwen. Na de markeverdelingen in de 19de eeuw werden opnieuw tal van buitenplaatsen gebouwd.

Kenmerkend voor de Veluwe is het voorkomen van sprengen, een tot in het zandmassief verlengde beek die het grondwater aantapt. Deze deels kunstmatige waterlopen dreven tal van papiermolens aan en in de 18de eeuw was er sprake van een echte papierindustrie. Tegenwoordig herbergt de Veluwe veel ecologische waarden. Het is zowel een Natura 2000-gebied, als een Nationaal Landschap, terwijl het Nationale Park De Hoge Veluwe, een particulier beheerd natuurgebied, van beide onderdeel uitmaakt. Staasbosbeheer bezit daarnaast grote oppervlakten aan bos in de regio.

De grootste stad is Apeldoorn met Paleis Het Loo. Aan de rand van de regio liggen Arnhem en Ede. Harderwijk en Wageningen zijn kleiner, maar wel van belang. Ten slotte komen er enkele historische stadjes als Hattem en Elburg [1] en tal van grotere en kleinere dorpen Tot en met de Koude Oorlog lagen uitgestrekte militaire oefenterreinen en kazernes in de regio. Een deel hiervan is afgestoten.

Naast de genoemde snelwegen, zijn de provinciale wegen N302, N304, N320, N344, N786 en N795 van belang. Er lopen meerdere hoogspanningsleidingen door het bosgebied: één van Dodewaard via Ede naar Harderwijk en één van Arnhem via Apeldoorn naar Hattem. Bij Apeldoorn takken meerdere hoogspanningsleidingen af. Windturbines komen niet voor in de regio.

Ontstaan van het natuurlijke landschap

Pleistoceen

De Veluwe is hét voorbeeld van een stuwwal die door het landijs is gevormd. Tijdens het saalien, de voorlaatste ijstijd (circa 200.000- 125.000 jaar geleden), bereikte het ijs ons land en werd deze stuwwal gevormd. Aan de randen van de ijskap gleden ijstongen naar het zuiden. Eén daarvan drong het huidige IJsseldal binnen, een andere schoof de huidige Gelderse Vallei in. Ze werkten als bulldozers en persten zand- en grindlagen samen en stuwden ze op tot stuwwallen. Dit werd uiteindelijk de huidige Veluwe. Bij het afsmelten van het ijs bleven enkele grote blokken achter, die veel later smolten. Die waterpartijen heten doodijsgaten.

Het Uddelermeer en het Bleeke Meer zijn hier voorbeelden van. De Rijn, die door de landijsbedekking een westelijke koers was gaan volgen, stroomde aan de zuidelijke rand van de Veluwe en ondermijnde hier de stuwwal. Hierdoor is de steile helling van de zuidelijke Veluwezoom en – buiten het gebied – van de Grebbeberg ontstaan.

Tijdens de meest recente ijstijd, het weichselien (circa 70.000- 10.000 jaar geleden), bereikte het landijs ons land niet. Wel heerste er een zeer koud klimaat en was de bodem constant bevroren (permafrost). De wind had vrij spel en in het hele land werden zandlagen afgezet: het dekzand. Over de permafrost stroomde smeltwater van de heuvels naar de lagere gebieden. Door deze afzettingen werd het dal grotendeels opgevuld en nam de stuwwal in hoogte af.

Holoceen

Het holoceen, de geologische periode begon na de ijstijden circa 10.000 jaar geleden. De temperatuur steeg en het gebied raakte met bos begroeid. In gebieden met een slechte afwatering vormde zich een veenlaag, zoals in enkele beekdalen en in het vlakke gebied van Nijbroek in het oosten en Oosterwolde in het noordwesten. In de 4de eeuw na Chr. werd een brede dekzandrug tussen Zutphen en Deventer door de Rijn doorbroken en ontstond de IJssel. Deze voert sindsdien een deel van het Rijnwater in noordelijke richting af en neemt daarbij ook het water op van verschillende beken aan de oostkant van de Veluwe.

Landschappenkaart

Op de archeologische landschappenkaart hoort de Veluwe tot de Stuwwallen. De randen van de regio horen plaatselijk tot het Noordelijk zandgebied en de Rijn-Maasdelta. Daarbinnen zijn als landschapszones hellingen, plateaus, sandrs, droogdalbodems en beekdalbodems onderscheiden. Het zandgebied kent voornamelijk dekvlakten.

Bewoningsgeschiedenis

Prehistorie en Romeinse tijd

De oudste menselijke gebruiksvoorwerpen van de Veluwe zijn gevonden bij Rhenen en dateren van zo’n 300.000 tot 170.00 jaar geleden. De bodemlagen waarin deze voorwerpen zijn aangetroffen, zijn later door het ijs opgestuwd tot de tegenwoordige stuwwalen. Ook in veel latere perioden hebben groepen jagers-verzamelaars de regio bezocht. Resten van kampementjes uit het eind van de oude steentijd (18.000-8800 v.Chr.) en de midden-steentijd (8800-4900 v.Chr.) zijn op diverse plaatsen gevonden.

De vroegste boeren op de Veluwe waren waarschijnlijk lieden van de Trechterbekercultuur (4200-3400 v.Chr.). Sporen van hun aanwezigheid zijn onder meer bij het Uddelermeer en Beekbergen ontdekt. Op verschillende plaatsen op de Veluwe bevinden zich grafheuvels. De meeste daarvan stammen uit de periode laatneolithicum-bronstijd (2850-800 v.Chr.). Hun aanwezigheid verraadt dat er in deze periode op de Veluwe ook gewoond en geakkerd werd. Dat blijkt ook uit de zogeheten celtic fields uit de ijzertijd (800-0 v.Chr.), onder meer bij Vaassen. Dit zijn complexen van akkertjes met een formaat van 35 bij 35 meter, omgeven door lage wallen. Uit (vooral) de ijzertijd stammen ook ‘urnenvelden’ (urnbegraafplaatsen). In de Romeinse tijd maakte de Veluwe geen deel uit van het Romeinse rijk. Wel zullen handelaren en Romeinse soldaten het gebied hebben bezocht. Dat laatste blijkt onder meer uit de resten van een marskamp bij Ermelo. Vooral veel grafheuvels zijn aangewezen als beschermd archeologisch monument.

Middeleeuwen en nieuwe tijd

Na de Romeinse tijd liep de bevolking vermoedelijk wat terug en was er sprake van enige herbebossing. De stuwwal van Ermelo-Garderen bleef met zekerheid bewoond. Dat blijkt onder meer uit een vroegmiddeleeuws grafveld op de Beumelerberg bij Garderen. Tegen het einde van de vroege middeleeuwen, schuift de meeste bewoning naar de randen van de Veluwse stuwwallen en ontstaan de meeste van de daar nu nog aanwezige dorpen.

Bij deze dorpen vormden zich door uitbreiding van individuele akkers uitgestrekte akkercomplexen (engen). Vaak had een dorp een of meer brinken waar het vee bijeen gedreven werd en waar een drinkplaats was. De bebouwing concentreerde zich rond de brink. De dorpen liggen over het algemeen aan de randen van de stuwwal, op de overgang van hoge en lagere gronden waar voldoende water was. Een enkel dorpje ontstond in het centrale deel. De akkers lagen in complexen bijeen, (essen, engen of enken) dicht bij de boerderijen, op de flanken van de stuwwal op plaatsen met een lemige bodem. De bodem van deze oude bouwlanden bestaat uit enkeerdgronden. Deze zijn ontstaan door eeuwenlange bemesting met potstalmest, die vermengd werd met heide- of grasplaggen of bosstrooisel. De bodem kreeg een bruine, grijsbruine, donkergrijze of zwarte kleur. Wanneer het opgebrachte dek meer dan 50 centimeter dik is, worden ze enkeerdgronden genoemd. Wanneer het dek minder dan 50 centimeter dik is, spreken we van laarpodzolgronden. Kampen of eenmansesjes vinden we veel minder dan elders op de zandgronden. De lagere delen werden gebruikt als weiland of hooiland.

Onontgonnen (hogere) woeste gronden, zoals de bossen werden gemeenschappelijk gebruikt. Door te intensieve beweiding degradeerden de bossen op grote schaal tot heide of zelfs zandverstuivingen.

Voor het in de 14de eeuw ontgonnen gebied van Nijbroek moest de waterafvoer kunstmatig geregeld worden, omdat natuurlijke waterlossing op de IJssel hier niet mogelijk was. De oplossing van de afwateringsproblemen werd gevonden in enkele weteringen, zoals de Terwoldsche Wetering bij Hattem, vanwaar het water in de IJssel werd geloosd. Ook de Grift dateert uit deze tijd.

De marken

Om de woeste gronden – essentieel voor de landbouw in die tijd – te beschermen werden marken of maalschappen opgericht. Dit was nodig vanwege de toename van de bevolking in de loop van de 12de eeuw. Nieuwkomers werden geweerd en er werden gemeenschappelijk regels opgesteld voor het gebruik van de bossen en de heidevelden. Elke boer had een waardeel in de marke: een evenredig recht om vee te weiden op de gemeenschappelijke gronden, veelal de slechtere graslanden, de heidevelden, de venen en de bossen. De markegronden vormden aanvullende weidegronden voor het vee, dat onvoldoende voedsel kon vinden op de betere weilanden die wel in privébezit waren. Het vee leverde de mest voor de bouwlanden. Ook voor het gebruik van de bossen werden regels opgesteld. Dit hield de achteruitgang van de bossen niet tegen. De marke behartigde ook de buurtschapsbelangen.

Het markesysteem functioneerde eeuwenlang naar behoren. In de 19de eeuw werd onder druk van landbouwvernieuwers gepleit voor verdeling van de woeste gronden om tot productieverhoging te komen. Er werden wetten aangenomen die de markeverdelingen moesten regelen. Het leidde niet tot grote veranderingen, omdat men voor het landbouwsysteem de heidegronden nodig had. Pas met de komst van kunstmest rond 1900 werd deze afhankelijkheid doorbroken en veranderde het landschap drastisch. De heidevelden verloren toen hun betekenis voor de bedrijfsvoering.

Ze werden verkocht en grote delen van de woeste gronden werden omgezet in bos, voornamelijk om hout te leveren voor de mijnen in Zuid-Limburg en om de op grote schaal voorkomende stuifzanden vast te leggen. Vooral douglasdennen zijn in deze periode veel aangeplant. Een ander deel van de heidevelden werd omgezet in landbouwgrond. Het landschap dat daar ontstond is grootschaliger ingericht met een rechthoekig patroon van wegen in een grote, rationele verkaveling.

Watermolens en sprengen

Het grootste deel van de Veluwe kent een natuurlijke afwatering. Het water wordt via ongeveer 150 beken naar de IJssel, de Neder-Rijn en het IJsselmeer afgevoerd. De beken van de Veluwe zijn daarnaast benut om watermolens langs te bouwen.

De papiermolens zijn het meest bekend. In de 16de eeuw steeg de vraag naar papier en vond er op de Veluwe een bescheiden industriële revolutie plaats. Er verrezen tientallen papiermolens, waarvoor in de eeuwen erna tal van beken werden vergraven, opgeleid en/of werden verlengd tot sprengen. Veluws papier was een begrip in Europa. Door de gehele regio hebben waarschijnlijk ongeveer tweehonderd watermolens gestaan; zeker driekwart hiervan is in gebruik geweest als papiermolen. Een uitgebreid complex bij kasteel Vaassen, waar zestien papiermolens bijeen stonden, is een kenmerkend voorbeeld van deze vroege industrialisatie. In de 19de eeuw werd de papierindustrie geconcentreerd, verdwenen veel molens en schakelde men over op machines. De papierfabrieken in Wapenveld en Renkum vormen de hedendaagse voortzetting van deze bedrijfstak.

De watervoorziening van de molens was in het verleden vaak een probleem. In de winter en het vroege voorjaar vervoerden de beken voldoende water, maar in de loop van het voorjaar werd de aanvoer van water in de kleinere beken minder. Er werd een waterbuffer aangelegd in de vorm van een molenvijver of wijerd waarmee korte droge perioden overbrugd konden worden. Karakteristiek aan de Veluwe was daarbij het verlengen van de molenbeken door ze in het zand in te graven, zodat kwelwater naar de beek stroomde. Deze verlengde beken worden sprengen genoemd.

Sprengen zijn dus halfnatuurlijke beken. Om meer water door de beek te laten stromen verlengde men de bovenloop door hem verder in te graven in het achterliggende zandgebied. Daardoor werd de toestroom van grondwater naar de sprengkop vergroot. Ook in de benedenloop van een beek werden werken uitgevoerd om het hoogteverschil voor de molen te behouden. Dit werd het opleiden van een beek genoemd.

Sprengen werden niet alleen aangelegd om molens aan te drijven, ze werden ook door wasserijen en blekerijen gebruikt en ze werden aangelegd om op landgoederen, buitenplaatsen en parken waterpartijen en fonteinen te voeden.

Bossen

De landbouw leidde direct en indirect tot de degradatie van het bos. Direct, doordat stukken bos werden gekapt om akkers en weiland aan te leggen. We vinden op de Veluwe verschillende dorpen die op -lo eindigen, zoals Ermelo en Otterlo, wat duidt op bosontginningen. Gaandeweg werd het bos teruggedrongen en waarschijnlijk waren in de 16de eeuw nauwelijks of geen oorspronkelijke bossen meer in de regio. Indirect vond degradatie plaats, omdat men in het bos loof verzamelde om het vee te voeren en het vee in het bos graasde, wat spontane verjonging van het bos belemmerde.

Een groot deel van het bos bestond uit eikenhakhout: houtopstanden die periodiek worden afgezet. Dergelijke stoven kunnen een hoge leeftijd hebben en een doorsnede bereiken van meer dan dertig meter. Eikenhakhout kende toepassingen als brandhout, bouwhout of afrasteringen. Daarnaast werd eikenschors als run gebruikt in leerlooierijen.

Grote delen van het Speulder- en Sprielderbos en nieuwe ontginningsbossen zijn vanaf het einde van de 19de eeuw omgezet in, of beplant met naaldbossen. Naaldbomenhout werd gebruikt als stuthout in de mijnen. Omdat dit kraakt als het onder druk staat, kunnen mijnwerkers tijdig vluchten voordat de mijn instort.

Landgoederen en buitenplaatsen

Kenmerkend is het grote aantal kastelen, landgoederen en buitenplaatsen in de regio, vooral op de overgang van de Veluwe naar de lagere gronden, in de buurt van Apeldoorn en in de zuidelijke Veluwerand bij Arnhem en Oosterbeek. Soms gaan buitenplaatsen terug op een ouder kasteel, zoals kasteel Staverden, of op een havezate. Andere werden nieuw gesticht in de 17de en 18de eeuw. Het bekendste voorbeeld is Paleis het Loo, aangelegd voor stadhouder Willem III en zijn vrouw Mary Stuart.

In de 19de een 20ste eeuw werden op grote schaal nieuwe buitenplaatsen en landgoederen aangelegd door de rijken van die tijd. Door het beschikbaar komen van grote hoeveelheden goedkope grond na de markeverdeling wisten zij grond te verwerven. Over het algemeen zijn de jonge landgoederen en buitenplaatsen minder uitgestrekt dan de oudere adellijke goederen.

Tegenwoordig zijn veel landgoederen openbaar toegankelijk en besteden ze aandacht aan recreatie en natuurbeheer. Bekend voorbeeld van een jong landgoed is het huidige Nationaal Park De Hoge Veluwe. Dit is ontstaan nadat het echtpaar Kröller-Müller vanaf 1909 via successievelijke aankopen een terrein wist te verwerven van in totaal 55 vierkante kilometer. Zij creëerden een ‘Gesamtkunstwerk’ van landgoed, museum (Kröller-Müllermuseum) en kunst. Het park is omheind en kent drie toegangen. In het park staan witte fietsen ter beschikking voor de bezoekers.

Recente ontwikkelingen

Vanaf het einde van de 19de eeuw deden zich grote veranderingen voor. De introductie van kunstmest betekende dat het gemengde bedrijf verdween en de boeren zich konden specialiseren, vaak in de richting van de intensieve veehouderij. De essen werden omgezet in graslanden of werden – recenter – gebruikt voor de verbouw van maïs. De heidevelden verloren hun functie, waarop ze werden bebost of omgezet in landbouwgrond. In de regio hebben enkele ruilverkavelingen plaatsgevonden.

Ruilverkaveling Oppervlak (ha) Periode % in regio
Brummen-Voorst 6787 1986 - 2008 2,1%
Heerde 3378 1967 - 1981 11,0%
Oosterwolde 4777 1979 - 1997 22,8%
Putten 481 1950 - 1957 24,3%
Hattem-Wezep 3038 1966 - 1981 35,6%
Beekbergen 905 1951 - 1960 100,0%

De resterende heidevelden hebben hun open karakter kunnen behouden door het specifieke beheer van natuurbeschermingsorganisaties en doordat ze als militair oefenterrein werden gebruikt. Enkele markante kazernecomplexen (Ermelo, Ede, Garderen, Harskamp) en oefenterreinen liggen nog in de regio. In de Hoge Veluwe en de Veluwezoom zijn Nationaal Parken ingesteld, terwijl een groot deel van de regio als Natura 2000-gebied is aangewezen. Door de voortvarende bebossing van de Veluwe dreigden de zandverstuivingen geheel te verdwijnen, reden voor natuurbeschermers om het Kootwijkerzand ‘veilig’ te stellen door het als natuurreservaat aan te wijzen. Het is met 700 hectare tegenwoordig de grootste actieve zandverstuiving van West-Europa. Opvallend is Radio Kootwijk: op een hoog gelegen stuk heide bij voornoemde zandverstuiving werd tussen 1918 en 1922 een radiozendstation gebouwd. Vlakbij ontstond een kleine nederzetting voor de werknemers. De plek was gekozen om geen storende invloed vanuit de omgeving voor het zendverkeer naar Indië te ondervinden. Blikvanger is het centrale zendgebouw, ‘de kathedraal van de Veluwe’. Het complex en de omgeving zijn beschermd dorpsgezicht. De steden en dorpen hebben na de Tweede Wereldoorlog een enorme ontwikkeling doorgemaakt. Arnhem, Harderwijk, Putten, Ermelo en nog verschillende andere dorpen zijn fors gegroeid. Apeldoorn maakte de sterkste groei door (zie verder onder steden). De natuurwaarden, het aantrekkelijke landschap en de schone lucht waren belangrijke argumenten voor de vestiging van verschillende soorten zorginstellingen. Deze ontwikkeling gaat terug tot het midden van de 19de eeuw, toen dominee Ottho Heldring in Hoenderloo een tehuis voor verwaarloosde jongeren stichtte. Na een rondreis trok dominee Heldring zich het lot van het afgelegen dorp aan. Hij investeerde in het dorp door een waterput, een school en enkele jaren later een kerk te laten bouwen. In 1851 ontstond op zijn initiatief de voorloper van de huidige Hoenderloo Groep, een centrum voor jeugdzorg.

Al voor de Tweede Wereldoorlog, maar vooral na de grote welvaartsexplosie in de jaren 1960 is het toerisme op de Veluwe enorm gegroeid. Door de goede bereikbaarheid vanuit de Randstad en het afwisselende, beboste landschap trekt de regio jaarlijks heel veel toeristen en dagjesmensen. Dit uit zich onder meer in tal van campings, bungalowparken en andere recreatieve voorzieningen als fiets- en ruiterpaden.

De ontsluiting van het gebied was altijd al goed vanwege de doorgaande weg die vanuit het westen naar Duitsland door de regio liep. De snelweg A1 (vanaf 1972) is min of meer de opvolger van de oude weg, de A50 (1972-1977) vormt de doorgaande noord-zuidroute. De A28 (1966-1967) is te zien als de voortzetting van de in de 19de eeuw verharde Zuiderzeestraatweg. De overige provinciale wegen zijn na de Twee Wereldoorlog verder verbeterd. Spoorwegen bereikten de regio vanaf 1876 (ApeldoornAmsterdam, tien jaar laten doorgetrokken naar Deventer), terwijl de lijn Utrecht-Harderwijk-Zwolle werd geopend in 1863.

Vanaf Apeldoorn loopt een lijn naar Zutphen. In de loop van de 20ste eeuw zijn diverse lijnen opgeheven. Een enkeling functioneert als museumlijn, zoals de stoomtrein Apeldoorn-Dieren.

Specifieke thema’s

Steden

Arnhem (155.000 inwoners) ligt aan de zuidkant van de Veluwe, op de grens van zand en rivierafzettingen. De oudste vermelding dateert uit het einde van de 9de eeuw. Stadsrechten volgden in 1233. Aan het einde van de 13de eeuw werd de nederzetting ommuurd. In de eeuwen die erop volgden werd de stad enkele keren vergroot. De verdedigingswerken van de stad werden uitgebreid in de Tachtigjarige Oorlog en voor het laatst in het begin van de 19de eeuw. In 1544 werd Arnhem het bestuurlijke centrum van Gelderland, toen Karel V hier de kanselarij, de rekenkamer en het Hof van Gelre vestigde. Toen de vestingstatus in 1808 werd opgeheven zijn veel verdedigingswerken gesloopt. De wallen werden omgevormd in parken, naar plannen van J.D. Zocher Sr. De stad breidde zich gestaag uit, door de komst van het spoor en door de sterk toegenomen handel met het Duitse achterland. De aantrekkelijk woonomgeving trok rijke gepensioneerden en Indiëgangers, die voor economische impulsen zorgden. Rond 1900 werden verschillende landgoederen aan de rand van de stad gekocht en ontwikkeld tot nieuwe stadswijken of – zoals Klarenbeek en Sonsbeek – ingericht als openbaar park, waarbij het groen tot diep in de stad dringt. De vooroorlogse uitbreidingen vonden allemaal plaats naar het noorden. Er ontstond een stad met hoog en laag gelegen woonwijken voor verschillende bevolkingsgroepen. Dit deel van de stad herbergt zes beschermde stadsgezichten.

Rond Arnhem werd in september 1944 hevig gevochten (Market Garden), waarbij een groot deel van het centrum in puin werd geschoten. Wederopbouw volgde in de jaren 1950. Vanaf die tijd groeide de stad verder, maar nu ook naar het zuiden, over de Rijn, waar Malburgen ontstond, een wijk opgezet volgend modernistische uitgangspunten met veel hoogbouw. In Presikhaaf ontstond een vergelijkbare wijk. De VINEX-wijk Schuytgraaf is de laatste uitbreiding die vanaf ongeveer 2000 is ontwikkeld. In het ontwerp is de aangetroffen archeologie medebepalend geweest[2].

Apeldoorn (stad 140.000 inwoners; de gemeente telt 160.000 inwoners ) werd al vermeld in de 8ste eeuw. Het lag op het kruispunt van de wegen Amersfoort-Deventer en Arnhem-Zwolle.

Halverwege de 15de eeuw werd bij het dorp het jachtslot Het (oude) Loo gebouwd. Vlakbij verrees in 1686 Het Nieuwe Loo (het huidige Koninklijk paleis Het Loo), destijds het buitenverblijf van koning/ stadhouder Willem III. In de 18de en 19de eeuw werden verschillende landgoederen in de omgeving aangelegd. In de 19de eeuw kreeg Apeldoorn belangrijke economische impulsen door de aanleg van het Apeldoorns Kanaal en de aansluiting op het spoorwegennet. Het kanaal werd na de aanleg van spoorwegen als waterweg minder belangrijk, waarna in 1972 sluiting volgde. Sinds tien jaar vindt her en der herontwikkeling plaats langs het kanaal.

De stad groeide vanaf de 19de eeuw vanwege de mooie landschappelijke ligging en niet zozeer vanwege economische bedrijvigheid, hoewel die er uiteraard was, bijvoorbeeld met de komst van de Belastingdienst en Centraal Beheer. De aanwezigheid van Het Loo trok een rijke bovenlaag aan van gepensioneerden en oud-Indiëgangers, waarvoor vrijstaande huizen werden ontwikkeld, zoals het Oranjepark en De Parken (thans beschermd stadsgezicht). Deze bouwstroom zette zich na 1900 voort als een waaier om het oude dorp.

Na 1945 was Apeldoorn een van de snelst groeiende gemeenten van het land. Nieuwbouwwijken verrezen in hoog tempo, met name naar het oosten. Wijken als De Maten (jaren 1970) en Woudhuis (jaren 1990-2000) volgden. De wijk Kerschoten (1958-1972) is door het Rijk als wederopbouwgebied van nationaal belang aangewezen vanwege de stedenbouwkundige opzet naar Scandinavisch model: verkeersluw, met afwisseling van hoog- en laagbouw en veel groen. De bedrijvigheid zit vooral langs de uitvalswegen, de A1, de A50 en het kanaal.

Ede (68.000 inwoners, de gemeente telt 112.000 inwoners), was tot ver in de 19de eeuw brinkdorp op de westflank van de Veluwe, van waaruit tal van wegen en paden het land inliepen. Na de komst van het spoor in 1845 verrezen op kleine schaal villa’s, zoals in het Oranjepark. Pas toen begin 20ste eeuw de ENKA Kunstzijdefabriek zich er vestigde en er tal van kazernes ten oosten van het dorp werden gebouwd, ging Ede flink groeien. ENKA kwam naar Ede vanwege de goede bereikbaarheid, de beschikbaarheid van schoon water en de goedkope grond.

Het leger kon op de Veluwe ongestoord oefenen, waarbij de plaats via het station goed bereikbaar was voor de soldaten. Tot 1940 breidde Ede zich gestaag uit, onder meer De Vooruit (of Oud Ede Zuid), een tuindorp voor de werknemers van ENKA. Vanaf 1970 groeide de stad flink naar het oosten – het westen was geen optie door de kazernes en de aanwezige natuur. De wijken Veldhuizen, Maandereng en Rietkampen zijn sindsdien gebouwd. In de oksel van de A1-A35 is een groot bedrijventerrein ontwikkeld.

Harderwijk (46.000 inwoners) is ontstaan op de plek waar de Stadsbeek in de Zuiderzee uitmondde. De nederzetting kreeg in 1231 stadsrechten en werd ommuurd. Door economische voorspoed groeide de stad. De betekenis van Harderwijk werd onderstreept door de Munt en de Geldersche Academie of de Universiteit van Harderwijk. Beide instellingen zijn in de Franse tijd opgeheven. Na opheffing van de vestingstatus in 1874, begon de stad zich uit te breiden buiten de oude binnenstad. De sprong over de A28 volgde eind 20ste eeuw. Tot 1996 was Harderwijk een garnizoensstad met drie kazernes en een militair hospitaal. Tegenwoordig is de stad vooral bekend om zijn dolfinarium, dat jaarlijks meer dan een miljoen bezoekers trekt. De binnenstad is beschermd stadsgezicht.

De oudste bewoning van Wageningen (37.500 inwoners) lag op de Wageningse Berg. Het dorpje Vada of Wageningen op de Berg werd in de 9de eeuw voor het eerst genoemd. Het werd verwoest in 1480. In de 12de eeuw werd vanuit dit dorp een dochternederzetting gesticht ter plaatse van de huidige binnenstad. De stad werd versterkt en kreeg in 1263 stadsrechten. Delen van de 16de-eeuwse ommuring zijn bewaard gebleven. Vanaf het midden van de 19de eeuw breidde de bedrijvigheid zich uit, vooral langs de oever van de Neder-Rijn. Belangrijk was de vestiging van de Rijkslandbouwschool in 1876, de voorloper van de huidige WUR: Wageningen University & Research Centre. De universiteit bepaalt het leven in de stad. De campus aan de Droevendaalse Steeg breidt zich de komende jaren verder uit. Een groot deel van de binnenstad werd aan het begin van de Tweede wereldoorlog verwoest en na de oorlog weer opgebouwd. Op 5 mei 1945 werd in hotel De Wereld in Wageningen de capitulatie van de Duitse bezetter getekend, wat jaarlijks op Bevrijdingsdag herdacht wordt.

Heveadorp

Met de opkomst van de industrie in Nederland werden naast arbeiderswijken ook fabrieksdorpen gesticht. Heveadorp werd gebouwd voor de werknemers van de Verenigde Nederlandsche Rubberfabrieken Hevea, later bandenfabriek Vredestein.

D.F. Wilhelmi vestigde de fabriek hier in 1916 en zorgde voor een goede huisvesting van de arbeiders door het tuindorp te bouwen, dat opvalt door de met riet gedekte huizenblokken. Door hun bijzondere opzet en architectuur kregen de fabrieksdorpen en -wijken een geheel eigen uitstraling ten opzichte van de gebouwde omgeving.

IJzerwinning

De bodem van de Veluwe is plaatselijk rijk aan ijzer. Van de 7de tot de 9de eeuw werden op grote schaal klapperstenen gedolven, die zich als langgerekte ertsaders in de ondergrond bevinden.

Ze bestaan uit een sterk ijzerhoudende buitenkant en een kern van leem en zijn gevormd op het moment dat ijzer zich op leembolletjes afzette. Met behulp van houtskool werd het erts omgesmolten in oventjes. In het Asselsche Veld ten zuidwesten van Apeldoorn lopen drie ijzersleuven als een droge gracht door het landschap. De sleuven ontstonden doordat men hier kuilen groef om bij het ijzer te komen. In het nabij gelegen Orderbos bevindt zich een slakkenhoop van 40 meter doorsnede en 2 meter hoogte.

De vroegmiddeleeuwse ijzerindustrie legde een enorm beslag op het bosareaal. De ijzerwinning op de Veluwe hangt samen met de vroegmiddeleeuwse handelsweg naar de Rijn. Dit geldt ook voor de middeleeuwse versterkingen Uddelerschans, Duno bij Heveadorp en de Koningstafel bij Rhenen.

Literatuurlijst

  • Beekbergen. Lohuizen, G.S. van,Menke, H., H. Renes e.a. (red.), 2007. Veluwse beken en sprengen. Een uniek landschap.
  • Derks, G. et al., 2007. Cultuurhistorische Analyse Het Nationale Park De Hoge Veluwe. Een Aesthetisch Beeld Van Ons Moderne Nederland, Zwolle.
  • Lohuizen, H. van, 1980. Het Beekbergerwoud; de geschiedenis van een verloren oerbos.
  • Neefjes, J. en Th. Spek, 2014. Van hoog naar laag: dynamiek van het nederzettingspatroon op de Noordwest-Veluwe van de late prehistorie tot de volle middeleeuwen. Historisch-Geografisch Tijdschrift, 32, 2.
  • Neefjes, J. en. H. Bleumink, 2015. Erfgoedatlas gemeente Nunspeet. Veluws landschap historie en bewoners, Zwolle.
  • Neefjes, J, 2018. Landschapsbiografie van de Veluwe. RCE, Amersfoort.

Structuurdragers

Landschapsvormende functie Elementen en structuren in het huidige landschap Veluwe
Algemeen Licht golvend zandgebied (stuwwal) met toppen van ruim honderd meter. Voor landbouwkundig gebruik waren de hoogste delen weinig geschikt
Bosrijk in het centrum, maar ook flinke delen heide
Landbouw en natuur Delen heide (en bos) thans Natura-2000 gebied
Nationaal Park De Hoge Veluwe (tevens N-2000)
celtic fields en grafheuvels
regelmatige strookvomige percelering in de veertiende –eeuwse broekontginningen
19de eeuwse heideontginningen tot landbouw
Landbouwenclaves, bv Boeschoten, Tongeren, Gortel, Hoog-Soeren
Bosbouw 19de eeuwse heideontginningen tot bosbouw (N2000)
Oude malebossen en hakhoutbossen
Kroondomeinen / Het Loo
Nationaal Parken de Hoge Veluwe en Veluwezoom
Landgoedbossen
Jacht en visserij Jachtslot Sint Hubertus (NP De Hoge Veluwe)
Wonen Bewoning in een kring van dorpen en steden rondom het hoge midden van de regio
Grootste steden: Arnhem (bestuur), Apeldoorn (koninklijk huis), Wageningen (WUR) en Harderwijk
Ede: 19de eeuwse industrie- (ENKA!) en legerplaats
Waterstaat Sprengenbeken in Veluwemassie
Veluwse bandijken
Nederrijn met dijken
Veluwse weteringen, met sluizen (Nijbroek!)
Defensie Hunnenschans en Uddelerschans
Ruïne Nijenbeek
Kazernes, o.m. Harderwijk en Harskamp, Ede Apeldoorn, Artillerie Schietkamp ‘t Harde
Delfstofwinning IJzerwinning uit klapperstenen
Bedrijvijgheid Watermolens (o.a. Wenum, Beekbergen, Eerbeek, Epe)
complex water-, sprengenmolens en molenplaatsen bij de Cannenburgh
Diverse papierfabrieken aan Veluwezoom
Vml. ENKA-terrein Ede, thans herontwikkeling
Verkeer A1, A28, A50
Apeldoorn Kanaal
Spoorlijnen en stations
John Frostbrug, Arnhem
Zuiderzeestraatweg
Radio Kootwijk
Bestuur Provinciaal bestuur in Arnhem, v/h Grafelijk Hof
Recreatie en sport Geliefde vakantiebestemming agv nabijheid Randstad en aanwezigheid bossen
- Veel campings en bungalowparken
Landgoederen en buitenplaatsen Veel buitenplaatsen, kastelen en landgoederen, meestal gesitueerd op overgang van stuwwal naar lagere gronden (flanken Veluwe) én langs Zuiderzeestraatweg. Meest opvallende/bekende zijn:
Koninklijk Paleis Het Loo (1686) met formele tuin van Daniël Marot (1692), Apeldoorn
Kasteel Vaassen met sprengenbeken
‘Gelders Arcadië’ met o.a.
- Landgoed Sonsbeek <
- Buitenplaats Huis Klarenbeek
- Kasteel Rozendael
Kastelen Doorwerth, Staverden, Middachten, Vaasen
Zorg, cultuur en onderwijs Campus WUR en oudere delen Landbouwuniversiteit Wageningen (o.a. Schip van Blaauw, Arboretum)
Diverse vml ‘gestichten’ en sanatoria (o.a. Veldwijk, ‘s-Heerenloo, Ermelo, Heldringstichting Hoenderloo). Kenmerkend voor zandgebieden
Koninklijk tehuis voor oud-militairen Bronbeek
Museum Kröller-Möller

Over Panorama Landschap

Panorama Landschap beschrijft het karakter van het Nederlandse landschap in 78 regio’s en biedt hiermee inspiratie voor ruimtelijke ontwikkelingen. Panorama Landschap geeft voor heel Nederland -in 78 regio’s en een apart artikel over de grote wateren- een korte karakterschets van de geschiedenis van het landschap, vanuit het perspectief van eeuwenlange veranderingen. Deze landschapskarakteriseringen bevatten geen waardering voor het landschappelijke erfgoed, of een uitputtende inventarisatie van allerlei elementen en patronen. Het zijn kleine biografieën, gericht op de genese (wordingsgeschiedenis) van het landschap: van de prehistorie tot het heden.

Tekst: Edwin Raap. Foto’s: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, tenzij anders vermeld.
Aan dit artikel kunnen geen rechten worden ontleend.

Vragen, verbeteringen of opmerkingen?
U kunt op deze kennisbank reageren via het reactieformulier.

  1. Elburg wordt beschreven in de regioIJsseldelta.
  2. Dit deel van de stad ligt landschappelijk gezien in de Overbetuwe. Arnhem als geheel rekenen we tot de Veluwe.

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 3 nov 2022 om 04:02.