Panorama Landschap - Westerkwartier: verschil tussen versies

Geen bewerkingssamenvatting
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 141: Regel 141:
<table border="1" class="klein" width="80%" >
<table border="1" class="klein" width="80%" >
<tr>
<tr>
<th width="25%>Landschapsvormende functie</th>
<th>Landschapsvormende functie</th>
<th>Elementen en structuren in het huidige landschap<br/>
<th>Elementen en structuren in het huidige landschap - (Zuidelijk) Westerkwartier</th>
(Zuidelijk) Westerkwartier</th>
</tr>
</tr>
<tr>
<tr>

Versie van 20 dec 2022 03:05

Introductie

Het Westerkwartier is een grotendeels heringericht landschap, waar hoogveen werd gewonnen. De elzensingels rond Tolbert zijn karakteristiek. Op het noorden sluit de regio aan bij het kleigebied.


Deze regiobeschrijving maakt deel uit van Panorama Landschap - Karakterisering van het Nederlandse landschap in 78 regio’s.
Op de interactieve kaart van Panorama Landschap zijn alle regio's terug te vinden.

Luchtfoto van de nieuwbouw in Grootegast
Afb. 1. Grootegast nieuwbouw. Foto: Paul Paris
Luchtfoto met sneeuw van Dobben, Opende
Afb. 2. Sneeuw in Dobben, Opende. Foto: Paul Paris
Topokaart van Langewold, Vredewold en de Lauwerszeepolders
Afb. 3. Langewold, Vredewold en de Lauwerszeepolders. Foto: Paul Paris
Drie topokaarten van Tolbert en omstreken
Afb. 4. Tolbert e.o. rond 1940, 1983 en 2016 (bron: www.topotijdreis.nl)
Luchtfoto van Surhuisterveen, ligging ten zuidwesten van Opende
Afb. 5. Luchtfoto van Surhuisterveen. Foto: Paul Paris
Kaart van het Westerkwartier
Afb. 6. Westerkwartier

Karakteristiek

De regio Westerkwartier herbergt meerdere keileem- en dekzandruggen of ‘gasten’ met daartussen dalvormige laagten. Grote delen van het gebied waren bedekt met hoogveen, dat tussen 1700 en 1900 is afgegraven voor de turfwinning, De bewoning op de gasten is geconcentreerd in streekdorpen, waarbij het bebouwingslint het verloop van de rug volgt. De percelering bestaat meestal uit lange stroken, die loodrecht op de ontginningsas staan. Elzensingels komen voor als perceelscheidingen. De venige laagten tussen de gasten zijn gebruikt als gemeenschappelijke weide (heemschar of hamrik) of hooiland. De uitgestrekte open laagten onderscheiden zich van de gasten, die door bebouwing, erfbeplanting en houtsingels een kleinschalig en besloten karakter hebben. Op sommige plaatsen zijn de sporen van de veenwinning in het landschap zichtbaar (bijvoorbeeld bij Lettelbert en Tolbert). Daar is een veenkoloniaal landschap ontstaan, dat kleinschaliger is dan in het oosten van de provincie.

Het noordelijke deel van Westerkwartier wordt gevormd door de overgang van het keileemplateau naar het kleigebied. Dit deel van de regio is ontstaan onder invloed van de Lauwerszee en het Reitdiep.

Het grondgebruik in de regio bestaat overheersend uit veeteelt. Het voorheen veel voorkomende elzensingellandschap is na ruilverkavelingen in oppervlak afgenomen.

De meeste inwoners van de regio zijn werkzaam in of nabij de stad Groningen. De regio wordt doorsneden door de snelweg A7, de N388, N980 en enkele andere wegen zijn van regionaal belang. Per spoor is de regio via Zuidhoorn verbonden met Groningen.

Verspreid door het gebied staan enkele windturbines, terwijl een 220kV hoogspanningsleiding van oost naar west door de regio loopt.

Ontstaan van het natuurlijke landschap

Pleistoceen

De opbouw van het Westerkwartier met vijf hogere keileemruggen is bepalend geweest voor de inrichting en het gebruik van de regio. De keileemruggen zijn de basis van de geomorfologische hoofdstructuur. Ze maken deel uit van het Drents-Friese keileemplateau en zijn gevormd na de voorlaatste ijstijd. Eroverheen werd tijdens het weichselien een laag dekzand afgezet. Toen ontstonden ook de pingoruïnes in het zuiden van de regio. Deze komvormige depressies ontstonden door langzame groei van een ijslichaam in de bodem. Na het smelten van het ijs ontstond een komvormige laagte met een ringwal eromheen. Tegenwoordig zijn ze herkenbaar als meertjes.

Holoceen

Na de laatste ijstijd werd het klimaat warmer. De ijskappen smolten af en de zeespiegel steeg. In de laagten tussen de gasten ontwikkelde zich veen. Na verloop van tijd was vrijwel het gehele zuidelijke deel van de regio met veen bedekt. De veenvorming ging door tot in de middeleeuwen.

Kweldergebieden lagen in een schil rondom de pleistocene zand- en veengronden van het Westerkwartier. Er liepen kreken en geulen doorheen die diep doordrongen in het veengebied.

Ter plaatse werd het veen door de eb- en vloedbewegingen weggeschuurd. Toen de geulen verlandden en het veengebied als gevolg van het landbouwkundige gebruik daalde, bleef de vroegere bedding als een rug in het landschap achter: zogenaamde inversieruggen. Een voorbeeld hiervan is te vinden bij Enumatil, waar de Westerdijk op is aangelegd. Het laaggelegen veengebied was ontoegankelijk en onbewoonbaar. Permanente bewoning in het Westerkwartier ontstond in eerste instantie op de keileemruggen. In de loop der tijd ontwikkelden zich zo nederzettingslinten over de lengte van de gasten.

Landschappenkaart

Op de archeologische landschappenkaart behoort de regio voor het overgrote deel tot het Keileemgebied. In het noorden komt een zone van het Noordelijk Kustveengebied en het FriesGronings Kleigebied voor.

Bewoningsgeschiedenis

Prehistorie en Romeinse tijd

Op tal van plekken zijn sporen en resten van jagers/voedselverzamelaars uit het laat-paleolithicum (18.000-8800 v.Chr.) en mesolithicum (8800-4900 v.Chr.) ontdekt, zoals in en rond de dorpen Leek en Marum waar tijdens enkele grotere archeologische onderzoeken veel vondstmateriaal is aangetroffen.

Wanneer de eerste boeren zich in de streek vestigden, is niet precies bekend. Desondanks zijn vondsten uit de beginperiode van de landbouw vrij talrijk. Neolithisch aardewerk van de zogenaamde Enkelgrafcultuur (2850-2450 v.Chr.) is gevonden in het tumulusveld De Haar bij Marum. Bij De Traan (Leeksterveld) zijn Neolithische graven (ook van de Enkelgrafcultuur) aangetroffen. Ook zijn sporen van bewoning van de Trechterbekercultuur (3400-2800 v.Chr.) gevonden. Uit de bronstijd (2000-800 v.Chr.) zijn enkele losse vondsten bekend, zoals een bronzen bijl bij Tolbert, een bronzen speerpunt bij Boerakker en een strijdhamer bij Lukaswolde. Na de midden-bronstijd lijkt het gebied (grotendeels) onbewoonbaar te zijn geworden door uitbreiding van het veen. In de vroege middeleeuwen werd het Zuidelijk Westerkwartier opnieuw door de mens in gebruik genomen, getuige vondsten als een muntschat bij Nietap (circa 635) en een urn uit de 8ste eeuw, gevonden bij Marum.

Middeleeuwen en nieuwe tijd

In het centrale deel van het Zuidelijk Westerkwartier bevindt zich tussen de zandruggen een beekdal dat het gebied in tweeën verdeelt: het Langewold en het Vredewold. De waterloop staat bekend als Oude Diepje, Oude Diep, Dwarsdiep, Matsloot, Zuidhorner tocht en Oude Riet. De Leidijk is een veendijk die de grens tussen Langewold en Vredewold vormde. Dit is nog altijd de gemeentegrens tussen Marum en Grootegast. Het Westerkwartier is waarschijnlijk in de 8ste eeuw ontgonnen. Zowel vanuit het noorden via de Lauwers en de kwelders, als vanuit het Oude Riet schoven de ontginningen op. De noordelijke veenontginningen gingen verloren met de groei van de Lauwerszeeboezem na een serie inbraken. In latere eeuwen is dit gebied successievelijk heroverd op de zee en ingepolderd. In Langewold liggen twee zandruggen. Op de noordelijke rug is het dorp Lutjegast ontstaan. Op de zuidelijke rug vinden we Doezum, Grootegast, Sebaldeburen, Oldekerk, Niekerk en Faan. In Vredewold vinden we de reeks dorpen Marum, Nuis, Niebert, Tolbert, Midwolde, Lettelbert en Oostwold.

De ontginningen in Langewold en Vredewold zijn niet overstroomd. Wel is de bewoning in de loop der eeuwen verschoven en kwam verder van de ontginningsbasis vandaan te liggen. Alleen het dorp Marum is min of meer op dezelfde plek gebleven.

De huidige ligging van de dorpen is waarschijnlijk in de 11de eeuw tot stand gekomen.

Kloosters en borgen

Twee kloosters hebben grote invloed uitgeoefend op het landschap in de regio. Dit waren het klooster Sint Bernhard te Aduard (1192) en het klooster Jeruzalem in Gerkesklooster (1240).

Ze leverden een belangrijke bijdrage aan de waterbeheersing en de inpolderingen in het noordelijk kleigebied. Nieuwe kanalen, zoals het Hoendiep werden door of met steun van het klooster gegraven. Het Gerkesklooster vervulde eenzelfde rol als Aduard, maar dan in het stroomgebied van de Lauwers. Voor de ontwatering van Doezum en Opende kwam de Doezumertocht tot stand. Sluizen werden onder meer gebouwd bij Visvliet, net ten noorden van de regio. De dijk tussen Visvliet en Grijpskerk is 13de-eeuws en is aangelegd op initiatief van Gerkesklooster.

Vanaf de 16de eeuw speelde de adel – de hoofdelingen – een belangrijke rol. Zij woonden in aanzienlijke huizen, de borgen. De meeste borgen zijn verdwenen, van andere resteert alleen het terrein of een gedeelte. In min of meer oorspronkelijke staat zijn de Bouwsemaheerd in Niebert, de Coenderborg te Nuis en de Nienoord in Leek. Bij Tolbert en Lettelbert zijn de terreinen van de gesloopte Auwemaborg en Valkenburg terug te vinden.

Waterstaat

Langs de Lauwerszee waren tot in de 13de eeuw geen waterkeringen aanwezig. De eerste grote zeedijk liep vanaf de hoge gronden van de gast van Noord- en Zuidhorn over Grijpskerk en over Stroobos richting Friesland, de Roder of Langewolderdijk, net ten noorden van regio. Aan het verschil in verkavelingspatroon is de locatie van de oude dijk goed herkenbaar: De eerste polderdijk was oost-west georiënteerd en liep evenwijdig aan de Roder. Het tracé van deze dijk is bewaard gebleven in het talud van de Friesestraatweg.

Bij de aanleg van de dijken werd de Lauwers van het buitenwater afgesloten door steeds verder noordelijk gelegen sluizen of zijlen. Om het water vlot af te kunnen voeren, werden diverse kanalen gegraven richting de zijlen, zoals de Oude Vaart bij Gerkesklooster. In de loop der eeuwen werd de afwatering steeds verder verbeterd.

In 1571 werd uit strategische overwegingen een directe vaarverbinding gegraven tussen het Bergumermeer en het Hoendiep: Kolonelsdiep. Delen van dit water zijn later gebruikt bij de aanleg van het Prinses Margrietkanaal. Een ander deel is later gebruikt als trekvaart en het Van Starkenborghkanaal. Het Reitdiep was tot in de 19de eeuw een belangrijke scheepvaartroute van en naar de stad Groningen. Met het graven van het Hunsingokanaal (1886) en vooral het Van Starckenborghkanaal tussen 1936 en 1938 nam het belang van het Reitdiep voor de scheepvaart af.

Vervening

In het Zuidelijk Westerkwartier is in twee gebieden turf gewonnen: in het gebied tussen Leek, Zevenhuizen en De Wilp ontwikkelde zich een veenkoloniaal landschap. Noordelijk ervan, rond Grootegast werd turf gebaggerd en bleef aanvankelijk een rommelig landschap achter. In het midden van de 16de eeuw startte de grootschalige vervening ten zuiden van de lijn Marum-Tolbert. Door het opkopen van hoeven verwierf de heer van Nienoord rechten op grote delen van het veengebied. Omstreeks 1560 werd het Leekster Hoofddiep gegraven en in 1567 werd van hieruit een begin gemaakt met de systematische vervening via een stelsel van wijken. Het leverde aan het einde van de 17de eeuw grote winsten op. Hier ontstond een kleinschalig veenkoloniaal landschap. Iets meer naar het zuidwesten bij Jonkersvaart begon ontginning van het hoogveencomplex in de 17de eeuw vanuit Zevenhuizen. In de 19de eeuw werd in hetzelfde gebied, maar dan iets meer naar het westen, vanuit Friesland begonnen met de vervening door de aanleg van de Wilpster Hoofdvaart. Rond 1820 verbond men het Leekster Diep met de Wilpster Hoofdvaart via de Jonkersvaart. Zevenhuizen en De Wilp zijn karakteristieke kanaaldorpen, waarvan het kanaal later is gedempt.

Het veengebied ten zuiden van Grootegast is vanaf 1750 systematisch vergraven. Dit ging vrij slordig: na de veenwinning bleef een hobbelig, drassig terrein achter. De afgegraven landen werden niet geëgaliseerd en veranderden in uitgestrekte heidevelden of moerassig elzenbos en veel natte laagten. Pas later werden ze opnieuw ontgonnen, zoals in de Zuidpolder bij Doezem. Begin 20ste eeuw kwam er een eind aan de veenwinning. Van het vroeger zo uitgestrekte hoogveen resteert nog slechts een klein fragment, dat deel uitmaakt van het natuurreservaat Jilt Dijksheide.

Verschillende petgatencomplexen, zoals de Lettelberter Petten, Tolberter Petten en Doezumermieden zijn tegenwoordig beschermde natuurgebieden.

Recente ontwikkelingen

Op de hogere zandruggen vond akkerbouw plaats. Zo lagen bij Marum de boerderijen aan het Malikse Pad. Ten zuiden van de boerderijen strekte het grasland zich uit, dat verder zuidwaarts overging in veen. Ten noorden van de boerderijen lag het bouwland waarop plaggenbemesting plaatsvond. Ten noorden van de Hereweg lag de gemeenschappelijke weide (meenschar of hamrik). Een dergelijke landschappelijke opbouw trof men op alle gasten aan. Op de woeste gronden graasden schapen. Toen er vanaf de tweede helft van de 19de eeuw nieuwe ontwikkelingen in de landbouw kwamen, werd de nadruk op veeteelt groter. In die tijd kwam de mechanisatie op, wat op de grotere bedrijven veel handwerk overbodig maakte. Bovendien raakte het gebruik van kunstmest in zwang. Het evenwicht tussen bouwland-graslandwoeste grond was doorbroken en de ontmenging van het bedrijf zette in. Dit heeft zich in de tweede helft van de 20ste eeuw doorgezet en leidde ertoe dat het Westerkwartier vrijwel geheel uit grasland bestaat. Vanaf 1950 vonden in het Westerkwartier op diverse plaatsen forse ingrepen plaats. De grootste was het Raamwerk Zuidelijk Westerkwartier, een ruim 22.000 hectare grote ingreep met een eigen wettelijke status. Sloten werden gedempt, hoogtes geëgaliseerd en houtwallen geslecht. Daarnaast zijn enkele kleinere ruilverkavelingen uitgevoerd.

Ruilverkaveling Oppervlak (ha) Periode % in regio
Lutjegast-Doezum 2398 1997 - 2015 100%
Tolberter Petten 228 1943 - 1962 100%
Lucaswolde 185 1939 - 1962 100%
Zuidpolder 2257 1955 - 1970 100%
Zuidelijk Westerkwartier ¹ 22843 2002 91,2%
1. Raamwerk Zuidelijk Westerkwartier

In de tweede helft van de 19de eeuw kwam de industrialisatie op gang in de provincie Groningen. Dit kreeg in het Westerkwartier vooral gestalte in de vorm van kleine zuivelfabrieken, verspreid door de regio. Leek, Marum en Zuidhorn groeiden in de 19de en de 20ste eeuw. Zuidhorn (en Grijpskerk) raakte in trek bij rentenierende boeren wat leidde tot groei en luxueuze rentenierswoningen, zoals langs de Gast. Het Reitdiep voldeed in de 19de eeuw niet meer als scheepvaartverbinding, ondanks het afsnijden van meerdere bochten. In 1856 viel het besluit het Reitdiep af te sluiten en het Eemskanaal te graven. In 1877 werd het Reitdiep bij Zoutkamp door een schutsluis afgedamd. Omstreeks 1935 werd het Van Starkenborghkanaal tussen Groningen en Stroobos aangelegd; de voormalige trekvaart werd tot kanaal verbreed met een sluizencomplex bij Gaarkeuken. Na de Tweede Wereldoorlog is het kanaal naar Friesland doorgetrokken als Prinses Margrietkanaal.

Het spoor tussen de stad Groningen en Meppel kwam in 1870 tot stand. Vanuit Groningen lopen voorts lijnen naar Delfzijl (1864), Roodeschool (1893) en Leeuwarden (1866). Lokale tramlijnen uit de eerste helft van de 20ste eeuw zijn allemaal verdwenen.

Door het zuiden van de regio loopt de A7, die Groningen met het westen van het land verbindt.

Specifieke thema’s

Elzensingels

Op de hogere gronden van het Westerkwartier valt het kleinschalige landschap op van smalle percelen, omringd met elzensingels. Elzensingels zijn aangelegd als veekering. Ze bestonden doorgaans uit een greppel met aan beide zijden een bomenrij. Ook doornige struiken zoals meidoorn werden gebruikt. De bomen leverden tevens geriefhout leverden en boden beschutting tegen verstuiving.

Tijdens de ontginning van de venen ontstond in het gebied een opstrekkende verkaveling. In de houtsingelstructuur vinden we deze verkaveling terug. Vooral tussen Nuis en Tolbert zijn veel houtsingels bewaard gebleven. Minder singels zijn aanwezig in het gebied Zevenhuizen-Jonkersvaart-De Wilp tot aan de Drentse grens. De houtsingels vormen een karakteristiek landschap in het zuidelijk De singels hebben hun oorspronkelijke functie verloren. Er zijn diverse initiatieven om de singelstructuur in het gebied te behouden.

Defensie

Vanaf 1580 was Friesland Staats en de Stad Groningen Spaans. In de jaren erop was het Westerkwartier het middelpunt van geweld. Er werden schansen gebouwd bij Niezijl, Enumatil, Lettelbert, Friesche Palen, Zwartendijk, Trimunt, Aduarderzijl en twee bij Leek. Van de schansen resteert de Zwartendijkster schans, net ten zuiden van de regio. Van de andere schansen is in het terrein weinig of niets meer terug te vinden.

In het najaar van 1940 werd bij Trimunt (Marum) een Duitse radarpost gebouwd. Bij deze post verrees een barakkenkamp met zo’n 100 tot 400 soldaten. Van hieruit werden geallieerde vliegtuigen neergeschoten zoals bij Tolbert en Jipsinghuizen.

In verband met de dreiging van luchtaanvallen op de stelling werden in 1944 enkele bunkers gebouwd.

Literatuurlijst

  • Hovinga, B. (red.), 1983. Tolbert; het Oalderlick Dörp; historie van het oudste dorp van Vredewold. Leek.
  • Schoorl, F.F.J. 1993. Het Zuidelijk Westerkwartier opnieuw bezien. Een historisch-geografisch onderzoek naar de middeleeuwse bewoningsgeschiedenis. Informatie- en KennisCentrum: Natuur, Bos, Landschap en Fauna. Werkdocument IKC-NBLF Nr. 8.
  • Veldhuis, T. 2011. Nederzettings- en ontginningsgeschiedenis van Vredewold in het Westerkwartier van de provincie Groningen (ca 700- ca 1500 ad). (Masterscriptie RUG).
  • Worst, D. 2012. Agrarische veenontginningen in oostelijk Opsterland (900-1700 AD). Een interdisciplinair onderzoek naar de natuurlijke landschapsopbouw, de kolonisatie- en ontginningsgeschiedenis en het agrarische landgebruik langs de boven- en middenloop van het Koningsdiep, Groningen (Masterscriptie RUG).
  • Zomer, J., 2016,Middeleeuwse veenontginningen in het getijdenbekken van de Hunze: Een interdisciplinair landschapshistorisch onderzoek naar de paleogeografie, ontginning en waterhuishouding (ca 800-ca 1500) (diss. RUG), Groningen

Structuurdragers

Landschapsvormende functie Elementen en structuren in het huidige landschap - (Zuidelijk) Westerkwartier
Landbouw en natuur Laagten tussen gasten in gebruik als hooiland (hamrik)
Opstrekkende verkaveling door veenontginning met elzensingels (Vredewold en Langewold)
Strokenverkaveling/blokverkaveling door turfwinning in het zuiden
Regio overwegend in gebruik als grasland
- Na uitvoering ruilverkavelingen/ herinrichting veel singels verdwenen
Petgatcomplexen (‘Petten’) en pingoruïnes
Natuurgebieden oevers van het Leekstermeer, Marumerlage, Doezumermieden, Jiltdijksheide, Haarsterbosch en Nanninga’s Bosch
Wonen Zuidhorn, Leek, Marum grootste dorpen
Bewoning op ‘gasten’ in streekdorpen
Kanaaldorpen agv turfwinning (bv Zevenhuizen en De Wilp)
Waterstaat Oude Diepje/Oude Diep/Dwarsdiep/Matsloot/ Zuidhorner tocht/Oude Riet Dichtgeslibd en vervangen door gegraven watergangen (vaak Matsloot genoemd)
Leidijk, Westerdijk en andere vml zeedijken
Roder- of Langewolderdijk (begrenst deze regio)
Wolddiep, Lettelberterdiep en andere ‘diepen’
Molens voor afwatering
Defensie Sporen Atlantikwall (bunkers) Stelling Trimunt
Delfstoffenwinning Kleinschalig veenkoloniaal landschap tussen Zevenhuizen en De Wilp (Jonkersvaart/Leekster hoofddiep/ Wilpster Hoofdvaart en wijken)
Sporen veenwinning ten zuiden van Grootegast (o.a. Zuidpolder)
Bedrijvigheid Eemshaven grootschalige industrie
Verkeer A7, N980, N978
Niekerkerdiep/Kolonelsdiep (ook defensie)
Van Starkenborghkanaal
Hoendiep
Doezemertocht
Grootegaster tocht
Lettelberterdiep
Fietspad op vml. tracé spoor Drachten-Groningen
Landgoederen en buitenplaatsen Iwema Steenhuis
Landgoed Coendersborg
De Nienoord
Restanten gesloopte borgen en klooster Trimunt

Over Panorama Landschap

Panorama Landschap beschrijft het karakter van het Nederlandse landschap in 78 regio’s en biedt hiermee inspiratie voor ruimtelijke ontwikkelingen. Panorama Landschap geeft voor heel Nederland -in 78 regio’s en een apart artikel over de grote wateren- een korte karakterschets van de geschiedenis van het landschap, vanuit het perspectief van eeuwenlange veranderingen. Deze landschapskarakteriseringen bevatten geen waardering voor het landschappelijke erfgoed, of een uitputtende inventarisatie van allerlei elementen en patronen. Het zijn kleine biografieën, gericht op de genese (wordingsgeschiedenis) van het landschap: van de prehistorie tot het heden.

Tekst: Edwin Raap. Foto’s: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, tenzij anders vermeld.
Aan dit artikel kunnen geen rechten worden ontleend.

Vragen, verbeteringen of opmerkingen?
U kunt op deze kennisbank reageren via het reactieformulier.

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 20 dec 2022 om 03:05.