Panorama Landschap - Zuid-Limburg

Versie door RCEbot (overleg | bijdragen) op 3 nov 2022 om 04:01

Introductie

Dit is een voor Nederland uniek landschap met besloten dalen, grote, open plateaus en beboste hellingen, met oude bewoning en steden (Maastricht, Heerlen). Het is een geliefd toeristisch gebied, dat in de Mijnstreek flink verstedelijkt is.


Deze regiobeschrijving maakt deel uit van Panorama Landschap - Karakterisering van het Nederlandse landschap in 78 regio’s.
Op de interactieve kaart van Panorama Landschap zijn alle regio's terug te vinden.

het geuldal met bomen en huizen.
Afb. 1. Geuldal. Foto: Paul Paris
Luchtfoto van Mamelis hoeves.
Afb. 2 . Mamelis. Foto: Paul Paris
Graften bij Colmont-Vrakelberg. Veel struiken, bomen en grasland.
Afb. 3. Graften bij Colmont-Vrakelberg. Foto: Paul Paris.
Sint Servaas Baseliek in Maastricht. Bakstenen gebouw met één kertoren en drie andere torentjes.
Afb. 4. Sint-Servaasbasiliek. Foto: Paul Paris
Sittard. Links staat een wit huis langs de dijk waar mensen op lopen. Rechts loopt het land af. In de achtergrond staat nog meer bebouwing.
Afb. 5. Sittard. Foto: Wim van der Ende
geul met bomen en struiken erlangs.
Afb. 6. Geul bij Strabeek. Foto: Wim van der Ende
Kaart van Zuid-Limburg.
Afb. 7. Zuid-Limburg

Karakteristiek

Het Zuid-Limburgse Heuvelland is uniek in ons land. Het is opgebouwd uit dalen, hellingen en plateaus. Het is het oudste cultuurlandschap van Nederland en wordt al zo’n 7000 jaar bewoond. Vanuit de rivier- en beekdalen werden de hoger gelegen plateaus ontgonnen. De dalen hebben een besloten karakter, terwijl de plateaus open zijn. Het reliëf in de regio resulteerde in karakteristieke landschapselementen als graften en holle wegen. Typische gebouwen zijn vakwerkhuizen en gesloten hoeves. Karakteristiek zijn elementen uit het katholicisme, zoals kloosters, wegkruisen en wegkapellen.

In Zuid-Limburg werd en wordt nog steeds vuursteen, mergel, grind en steenkool gewonnen. Vuursteenmijnen lagen in de omgeving van Rijckholt en St. Geertruid. Mergelgroeves komen voor in het gebied tussen Heerlen en Maastricht, waaronder de bekende Sint Pietersberg. Grindwinning vindt plaats langs de Maas. In de 19de en 20ste eeuw kwam de steenkoolindustrie tot bloei en werden mijnen gesticht in de Oostelijke Mijnstreek. Hiervan resteren schachten, mijngebouwen, mijnbergen en veel mijnkoloniën. Hierdoor is de regio flink verstedelijkt en geïndustrialiseerd. Dit is onder meer waar te nemen in het industriegebied Chemelot, een groot complex met veel chemische industrie en de autofabrikant Nedcar. Maastricht, de provinciehoofdstad, is de grootste stad, terwijl de Stadsregio Parkstad Limburg, waarin acht gemeenten samenwerken, ruim 250.000 inwoners telt. Er lopen meerdere snelwegen door het gebied (A2, A76, A79) en ook per spoor is de regio goed te bereiken. Maastricht-Aachen Airport is een vliegveld dat de laatste jaren flink is gegroeid.

Dit atypische Nederlandse landschap trekt al lang veel binnenlandse toeristen. De regio kan rekenen op bijna 5 miljoen overnachtingen per jaar. Valkenburg aan de Geul is het toeristisch hart, terwijl ook Epen en Vaals veel bezoekers trekken. Maastricht is populair als stedentrip. De regio herbergt meer dan dertig beschermde stads- en dorpsgezichten, negen Natura 2000- gebieden en is in zijn geheel aangewezen als Nationaal Landschap.

Windturbines komen nauwelijks voor. Er lopen meerdere 150 kV-hoogspanningsleidingen door de regio, Chemelot heeft een eigen gascentrale, terwijl in Sittard een biomassacentrale staat.

Ontstaan van het natuurlijke landschap

Tektoniek

Zuid-Limburg is de noordelijke uitloper van het Ardennen-Eifelgebergte. Voor de tektonische opheffing die ongeveer 3 miljoen jaar geleden begon, was het een schiervlakte die nauwelijks boven NAP lag. In de loop van de tijd is de Vaalserberg (323 meter boven NAP) het hoogste punt geworden. De vlakte werd versneden door de Maas, Geul en Gulp en diverse beken als de Selzerbeek en Geleenbeek. Tussen de dalen liggen de plateaus, zoals dat van Margraten, het plateau van Vijlen, het Centraal Plateau en de Brunssummerheide. De opheffing van het gebied en de insnijding van de Maas verliepen niet geleidelijk, maar vonden in een aantal fasen plaats. Hierdoor ontstonden verschillende ‘treden’ of terrassen in het landschap, bestaande uit rivierafzettingen uit verschillende perioden van de recente geologische geschiedenis. We onderscheiden het hoogterras, het middenterras en het laagterras, de huidige overstromingsvlakte.

De ondergrond bestaat uit gesteenten uit het paleozoïcum, zoals de steenkoolhoudende carboongesteenten en afzettingen uit het mesozoïcum, voornamelijk kalksteen en mergel. De oudste gesteenten komen bij Epen-Cottessen aan de oppervlakte.

Kalksteen, mergel en vuursteen zijn op veel plaatsen aan of dicht onder het oppervlak te vinden. In de omgeving van Epen en Vaals en op het plateau van Margraten kwamen vuursteenhoudende krijtlagen voor. Veel vuursteenbrokken zijn in de prehistorie gewonnen en verwerkt tot gebruiksvoorwerpen als messen, krabbers en pijlpunten.

Pleistoceen

Een groot gedeelte van de regio is gedurende de laatste ijstijden bedekt met löss, een fijnkorrelige leemsoort. De löss is door de wind afgezet. Lössgronden zijn zeer vruchtbaar, goed te bewerken en houden voldoende vocht vast. Zodoende zijn ze zeer geschikt voor akkerbouw. De dikte varieert van enkele centimeters tot meer dan 10 meter. De dikste afzettingen liggen op de plateaus van Schimmert, Margraten, Doenrade en Spekholzerheide, op de Graetheide en ten westen van Maastricht. Het ontbreekt op de allerhoogste gebieden, zoals in de omgeving van Ubachsberg en Vaals en in de dalen van de Maas en de diverse beken, waar het is weggespoeld. Daar liggen beek- en rivierafzettingen.

In koude perioden van de ijstijden, toen de bodem permanent bevroren was, zijn de droogdalen gevormd. Smeltwater liep weg over de oppervlakte en sleep daarbij kleinere dalen uit. In de droogdalen stromen nu geen beken, omdat het water in de bodem wegzakt.

Holoceen

Na afloop van de laatste ijstijd, zo’n 10.000 jaar geleden, werd het warmer en vochtiger. Het open landschap veranderde in een vrijwel gesloten bos. In het Maasdal en in de dalen van de zijrivieren en beken kwam leem tot afzetting. Door oplossing van kalk in de ondergrond ontstonden holten (geologische orgelpijpen). Op plekken waar de bovengrond in zo’n holte zakte, ontstonden enige meters diepe depressies, die bekend staan als dolines.

Landschappenkaart

Op de archeologische landschappenkaart hoort de regio tot het Noordelijk en het Zuidelijk lössgebied, het Voorland Ardennen, de Hoge Rijnterrassen, het Maasdal en een klein deel van de Lage Maasterrassen. Daarbinnen zijn als landschapszones plateaus, hellingen, droogdalbodems, beekdalbodems, dekzandvlakten, overstromingsvlakten, terrassen en restgeulen onderscheiden.

Bewoningsgeschiedenis

Prehistorie en Romeinse tijd

De oudste incidentele bewoningssporen in ons land zijn aangetroffen in de Belvédère-groeve bij Maastricht met sporen uit het midden-paleolithicum (circa 250.000 jaar geleden). Zo’n 7000 jaar geleden vestigden zich hier de eerste boeren (Lineaire Bandkeramiek) en sindsdien is de regio continu bewoond.

De vroegste vestigingsplaatsen lagen op de relatief vlakke plateaus aan de randen van het Maasdal en de beekdalen, waar men beschikking had over water en goede graslanden. De hellingen en terrasranden werden gebruikt voor akkerbouw.

Nederzettingen uit deze tijd zijn onder meer ontdekt bij Beek, Elsloo, Stein, Sittard en Geleen. Bij Rijckholt en St. Geertruid bevinden zich vuursteenmijnen waar rond 3800 v.Chr. vuursteen werd gewonnen. Bij Vaals liggen diverse grafheuvels uit de bronstijd (2000-800 v.Chr.). Gedurende deze periode is veel bos gekapt en groeide het areaal cultuurland sterk. In de daaropvolgende ijzertijd en Romeinse tijd zette dit proces zich voort. Met de komst van de Romeinen werden ook grote delen van de plateaus ontgonnen. Daar stichtte men grote agrarische bedrijven (villa’s), die graan produceerden voor de steden en garnizoenen. Er zijn resten van circa 80 villa’s gevonden, waarvan de meeste langs de grote wegen lagen. De belangrijkste Romeinse nederzettingen waren Maastricht (Trajectum ad Mosa) op de kruising van de weg Boulogne-Keulen en de Maas en Heerlen (Coriovallum) op de kruising van de wegen Xanten-Aken en Boulogne-Keulen. In het midden van de 3de eeuw bereikte de bevolkingsomvang een hoogtepunt en nam daarna weer af. De villa’s werden verlaten en de plateaus raakten weer bebost.

Middeleeuwen en nieuwe tijd

Tussen 650 en 750 n.Chr. nam de bevolking geleidelijk weer toe, maar de bewoning bleef beperkt tot het Maasdal en de beekdalen; de plateaus bleven onbewoond. Vroegmiddeleeuwse nederzettingen langs de Maas zijn onder meer Grevenbicht, Urmond, Gronsveld en Eijsden. Langs en bij de Geul ontstonden onder andere Meerssen, Houthem, Geulhem, Wijlre en Epen. De meeste nederzettingen uit deze tijd hebben een langgerekte vorm, wat samenhangt met de locatie aan de rand van een dal, aan een beekje of op een terrasrand zoals Eijsden, Gronsveld, Gulpen, Houthem-St. Gerlach en Meerssen. In de beekdalen lagen ook de centra van de koninklijke domeinen (rijksgoederen), bijvoorbeeld Meerssen. In de loop van de tijd ontstond een lappendeken aan grotere en kleine territoria, die in naam tot het Roomse Rijk behoorden, maar in de praktijk onafhankelijk waren.

Veel wegen kwamen samen bij een voorde en waaierden dan weer uit. Bij voordes ontstonden vaak nederzettingen. Plaatsnamen eindigend op -tricht (van het Latijnse ‘trajectum’) of -voorde herinneren aan de aanwezigheid van een voorde, bijvoorbeeld Maastricht.

Als gevolg van een nieuwe bevolkingstoename tussen 1000 en 1300 werd ook op de plateaus ontgonnen. Vanuit de dorpen in de dalen werden op de plateaus dochternederzettingen gesticht, wat soms nog in de naamgeving terug te vinden is (Breust, Bruisterbosch).

Plaatsnamen eindigend op -rade of -rode wijzen op het rooien van bossen, bijvoorbeeld Kerkrade en Imstenrade. Andere plateaunederzettingen zijn Bemelen, Berg en Terblijt, Brunssum, Vijlen en Margraten. Vanaf de plateauranden werden de centrale delen van de plateaus ontgonnen en in gebruik genomen. Met name op de vlakke delen van de plateaus vinden we nederzettingen met een dries, een open ruimte bedoeld om vee te verzamelen.

Driesnederzettingen zijn onder andere Einighausen, Catsop, Schinnen, Klimmen en Puth. Alleen de steile hellingen tussen plateau en dal bleven onontgonnen, daar ontwikkelden zich hellingbossen die tot op heden zijn blijven bestaan.

De watervoorziening op de plateaus was problematisch. Vaak werd tegelijkertijd met de nederzetting een poel gegraven waarin regenwater werd opgevangen, bijvoorbeeld de Bauwerkoel in Termaar. Rond 1300 waren vrijwel alle goede gronden in cultuur gebracht. De zandgronden van de Heerlerheide en Brunsummerheide waren gemeenschappelijk bezit en bleven onontgonnen.

Na de middeleeuwen werden kleine delen van de resterende woeste gronden in cultuur gebracht, die inmiddels door overbegrazing tot heide waren gedegenereerd. Aan de rand ontstonden langgerekte keuternederzettingen als Baneheide, Eperheide en Eyserheide. De bevolkingsgroei in deze tijd werd opgevangen door middel van uitbreiding en verdichting van bestaande nederzettingen en door de productie op het bestaande landbouwareaal te verhogen. Vanaf de 16de eeuw groeiden de grote boerderijen uit tot de karakteristieke gesloten hoeven. De buitenkant van het geheel had geen of kleine ramen, en er was meestal maar één toegangspoort vanwege de veiligheid. Rond Maastricht komen dergelijke hoeves al voor 1600 voor; tot in de 20steeeuw werden in Zuid-Limburg gesloten hoeves gebouwd.

Tot aan de Franse tijd was Zuid-Limburg verdeeld tussen Spanje, Pruisen, de Republiek en diverse zelfstandige heerlijkheden zoals Eys, Gronsveld, Terblijt, Wittem en Wijlre. Elke heerlijkheid had een eigen kasteel. In 1794 kwam hieraan een eind en in 1815 kwam Limburg bij het Koninkrijk Nederland. Door zijn ligging nabij België en Duitsland komen er tal van grenspalen en voormalige douaneposten voor in de regio, met het Drielandenpunt bij Vaals als een toeristische trekpleister van de eerste orde.

In heuvelachtige gebieden komen vanouds veel watermolens voor. Vanaf de beek werd een aftakking gegraven, de molenbeek. Met een stuw zorgde men dat er voldoende water door de molenbeek stroomde. In de middeleeuwen werden watermolens gebruikt om graan te malen. De Geulhemermolen bij het gelijknamige buurschap is een goed voorbeeld. Naast waterkracht leverden de beken ook schoon water. Dit werd benut voor wasserijen, papierindustrie, grachten bij landgoederen en viskwekerijen.

In de regio lopen tal van holle wegen: wegen die in de lösshellingen zijn ingesneden. In sommige gevallen is een bestaande erosiegeul of grub(be) gebruikt, zoals de Sibbergrubbe bij Valkenburg.

Infrastructurele ontwikkelingen in de 19de- en 20ste eeuw

De Maas is altijd een belangrijke transport- en handelsroute geweest, maar ze is ook een grillige rivier met wisselende waterstanden die de scheepvaart kon belemmeren. Daarom werd tussen 1822-1826 onder meer de Zuid-Willemsvaart van Maastricht naar het noorden gegraven. In 1919 werd besloten tot de kanalisatie van de Maas. Langs de Nederlandse zijde van de Maas werd in de jaren 1925-1935 tussen Maastricht en Maasbracht het Julianakanaal aangelegd voor de afvoer van de Zuid-Limburgse steenkool. De haven bij Stein werd aangelegd en was met de Mijnstreek verbonden door een spoorlijn.

In de eerste helft van de 19de eeuw werden in de regio oude rijkswegen verbeterd, zoals die van Maastricht naar Roermond (1843-45) of nieuwe aangelegd, bijvoorbeeld de Napoleonsweg van Maastricht naar Venlo. Rond 1825 kwam de straatweg Maastricht-Aken. Naast deze doorgaande wegen lagen in het gebied diverse interlokale wegen. De aansluiting op het snelwegennet volgde met de komst van de A2 in de jaren 1960. De A76 en A79 werden geopend tussen 1963 en 1975.

Gedurende de 19de eeuw zijn in het gebied diverse spoor- en tramwegen aangelegd. Als eerste werd de spoorlijn Maastricht-Aken aangelegd (1853). Het station van Valkenburg dateert uit 1853 en is hiermee het oudste nog in functie zijnde treinstation van Nederland. De lijn naar Kerkrade kwam in 1873 tot stand.

Deze werd in 1934 omgebouwd tot het zogenaamde ‘miljoenenlijntje’ omdat het de meeste kunstwerken (viaducten en bruggen) per kilometer telt van alle spoorlijnen in Nederland. Maastricht werd verder verbonden met Hasselt (1856), Luik (1861), Antwerpen (1865) en Venlo (1865). In 1914 werd Maastricht verbonden met Heerlen, dat zich ondertussen had ontwikkeld tot het centrum van de Mijnstreek. De verbinding tussen Heerlen en Sittard is ten slotte aangelegd tussen 1880 en 1900, waardoor de Mijnstreek aansluiting kreeg op de hoofdspoorlijn Maastricht-Venlo.

Recente ontwikkelingen

Als gevolg van ontwikkelingen in de delfstoffenwinning en de landbouw is het Zuid-Limburgse landschap in de laatste eeuw sterk veranderd. In het Maasdal ontstonden grote plassen door de winning van grind. Deze activiteit duurt nog steeds voort als onderdeel van het Grensmaasproject. Hierin gaan veiligheid en natuur samen met ontgrindingen. Het landschap wordt nadien heringericht. Ten behoeve van de mergelwinning wordt de St. Pietersberg bij Maastricht voor een groot deel afgegraven door de ENCI (Eerste Nederlandse Cement Industrie). Kleinere kalkgroeven liggen op het Plateau van Margraten. Vanaf circa 1900 nam de winning van steenkool sterk toe en verscheen ook chemische industrie. Dit leidde tot een industrieel landschap bij Geleen (zie verder onder delfstoffenwinning).

In de 20ste eeuw groeiden de steden en dorpen in de oostelijke Mijnstreek uit tot een stedelijke agglomeratie in de driehoek Heerlen, Kerkrade en Brunssum, de huidige Parkstad Limburg.

Door de sterke verstedelijking van Maastricht, Aken, Luik en de Mijnstreek steeg de vraag naar fruit. Bovendien werd door de aanleg van spoorwegen transport naar de grote steden in West-Nederland, het Ruhrgebied en export naar Engeland mogelijk. Daarom zijn in de 19de en 20ste eeuw veel fruitbomen aangeplant. Lange tijd vond fruitteelt plaats in hoogstamboomgaarden, totdat men in de 20ste eeuw overgeschakelde op laagstamboomgaarden. Na 1945 zijn veel boomgaarden gerooid.

In de regio zijn sinds 1950 meerdere ruilverkavelingen uitgevoerd. Vooral op de plateaus leidde dit tot een schaalvergroting in de landbouw.

Naam Oppervlak (ha) Periode % in regio
Nieuwstadt 861 1955 - 1965 44,1%
Land van Swentibold 4842 1968 - 1982 54,7%
Buchten 115 1934 - 1939 73,5%
Mergelland-Oost1 7749 1997 - 2014 100,0%
Mergelland 10386 1980 - 2004 100,0%
Waubach 589 1964 - 1969 100,0%
Munstergeleen-Schinveld 3115 1961 - 1972 100,0%
Nuth 408 1939 - 1949 100,0%
Ransdalerveld 1915 1959 - 1970 100,0%
Geleen 45 1955 100,0%
Elsloo 216 1985 100,0%
Centraal Plateau 5696 2014 100,0%
1.Herverkaveling

Op de hellingen zijn in kader van de ruilverkavelingen tal van graften verdwenen. Dit zijn karakteristieke landschapselementen: om op de hellingen erosie als gevolg van de akkerbouw te voorkomen werden horizontale heggen geplant, waardoor afspoelend materiaal werd tegengehouden. Doordat aan de onderzijde materiaal wegspoelde, ontstonden deze steilranden.

In de loop der tijd zijn veel voordes verdwenen en vervangen door bruggen of pontveren. Thans resteren alleen nog kleine, naamloze voordes in de Geul, de Mechelerbeek, de Selzerbeek en de Gulp.

Zuid-Limburg kampt al enige jaren met krimp van de bevolking. De Natura 2000-gebieden in de regio zijn achtereenvolgens Geuldal, Noordbeemden-Hoogbos, Savelsbos, Sint Pieterberg-Jekerdal, Bemelerberg-Schiepersberg, Bunder- en Elslooërbos, Geleenbeekdal, Brunssumerheide en Kunderberg.

Specifieke thema’s

Steden

Maastricht (122.000 inwoners) is de hoofdstad van Limburg. Het begon als Trajectum ad Mosam in de Romeinse tijd op de plek van een voorde op de westelijke Maasoever met een ‘vicus’ of wijk op de oostoever (het huidige Wyck). Na verwoestingen door de Franken in de 3de eeuw werd op de westoever een castellum gebouwd, dat na het vertrek van de Romeinen gebruikt werd door de bisschop. Een deel van de wegen uit het castellum is terug te vinden in de stadsplattegrond. De Romeinse brug over de Maas stortte in 1275 in, waarna tussen 1280-1298 100 meter noordelijk de Servaasbrug werd gebouwd.

In de 6de eeuw werd bij de grafkelder van St. Servaas († 384) een kerk gebouwd, de voorloper van de huidige Romaanse St. Servaaskerk. Maastricht werd een belangrijk religieus, handels-, nijverheids en bestuurscentrum en groeide fors. Het Vrijthof was de centrale plek waar markten plaatsvonden. In 1229 kreeg de stad toestemming tot het bouwen van een stadsmuur, waarvan grote delen nog resteren, zoals de Jekerpoort. Eind 13de eeuw werd een tweede muur gebouwd. Na 1400 ging het economisch minder goed en na 1550 trad stagnatie op. De stad kreeg vooral betekenis als vestingstad.

In de 19de eeuw, vooral na de aanleg van de Zuid-Willemsvaart zette hernieuwde groei in verschenen nieuwe industrieën, vooral in glas en keramiek. Dankzij de komst van de spoorwegen kreeg de stad een betere en snellere verbinding met de rest van Nederland, Duitsland en België. De groei kon lang binnen de oude wallen worden opgevangen, maar eind 19de eeuw verschenen de eerste wijken erbuiten, waaronder aan de zuidkant een villawijk.

Na 1950 versnelde de groei van het bebouwde oppervlak. Tot 1970 werden in een band om de stad enkele grootschalige modernistische wijken gebouwd (onder meer Caberg, Belfort en Daalhof). Latere uitbreidingen betroffen veelal wijken rondom ingelijfde dorpen, zoals de ‘bloemkoolwijk’ De Heeg in het zuiden. In Randwyck werden vanaf de jaren 1970 de universiteit, het nieuwe provinciehuis en een ziekenhuis gevestigd. De laatste 15 jaar heeft succesvolle herontwikkeling plaatsgevonden op de oude fabrieksterreinen van Céramique en Sfinx. De parochiewijk De Pottenberg is als wederopbouwgebied van nationaal belang aangewezen. In het ontwerp van de wijk is gebruik gemaakt van het glooiende karakter van het gebied en is de kerk het oriëntatiepunt.

Heerlen (87.500 inwoners) heeft Romeinse wortels. Het ontstond als Coriovallum op de kruising van twee handelswegen. Het bleef altijd een bewoond gebied, dat in de 13de eeuw een versterking kreeg en voor de dorpen in de omgeving een bestuurlijke functie vervulde. Heerlen bleef bescheiden van omvang, totdat rond 1900 de mijnbouw tot ontwikkeling kwam. Er verschenen zowel particuliere- als Staatsmijnen rondom de stad, die explosief groeide. De stad werd het centrum van de gehele Oostelijke mijnstreek. De mijnwerkers werden gehuisvest in mijnbouwkoloniën. Er werden er ruim twintig ontwikkeld tussen 1905 en 1933.

Leenhof aan de oostkant van de stad, gebouwd in Lotharingse stijl is een bekend voorbeeld. Van een onderlinge planning van de koloniën was geen sprake, waardoor een onsamenhangend patroon ontstond. Na 1915 werden de koloniën vooral door woningbouwverenigingen gebouwd volgens de tuindorpgedachte, zoals Eikenderveld. Tot aan de periode van de mijnsluitingen werden uitbreidingen aan de koloniën gebouwd in de vorm van eengezinswoningen en middelhoogbouw. Na de mijnsluitingen werd getracht het verlies aan werkgelegenheid te compenseren door de verplaatsing van de hoofdkantoren van het CBS en het ABP. Tevens werden de voormalige mijnterreinen herontwikkeld of bebouwd met nieuwe wijken. De groei is er tegenwoordig uit en de stad bereidt zich voor op krimp. Van de mijnen zelf resteert weinig. Van de Oranje-Nassaumijnen (1896-1927) zijn een schachtgebouw, ophaalgebouw, schachtbok en watertoren (1952) overgebleven. De wijk Vrieheide is als is als wederopbouwgebied van nationaal belang aangewezen.

Sittard en Geleen (93.500 inwoners), tegenwoordig één gemeente, zijn van elkaar gescheiden door de N276. Bij een doorwaadbare plek in de Geleenbeek ontstond in de middeleeuwen Sittard. Ten oosten hiervan werd in de 11de eeuw een mottekasteel gebouwd. Dit is verwoest en vervangen door een nieuw huis dat thans onderdeel is van het Ursulinenklooster. In de 12de eeuw werden de kerk en het kasteel binnen een ovale stadsomwalling gebracht.

In 1243 kreeg Sittard stadsrechten, de huidige Markt dateert uit de 14de eeuw. Als Vrije Rijksheerlijkheid behoorde Sittard van 1400 tot 1794 tot het hertogdom Gulik. Gedurende de 19de eeuw groeide de stad door infrastructurele verbeteringen en in de 20ste eeuw kreeg het een impuls door de exploitatie van de Staatsmijn Maurits te Geleen. Diverse mijnkoloniën kwamen tot stand en de voormalige dorpen Broeksittard, Ophoven en Overhoven werden opgeslokt.

Op de Kollenberg is na de Tweede Wereldoorlog een grote villawijk tot ontwikkeling gekomen. Sinds 1972 is de binnenstad van Sittard beschermd gezicht.

Geleen groeide na de opening van de Staatsmijn Maurits uit tot een flinke, maar gefragmenteerde nederzetting tussen de oude kernen van Oud-Geleen, Luterade en Krawinkel. Na 1945 volgde enige ordening door de aanleg van een ringweg en het accentueren van landschappelijke structuren als beekdalen en heuvels. De groei van Geleen zette door, mede onder invloed van de vestiging van DSM. Wijken als Limbrichterveld kwamen tot stand, vanaf de jaren 1980 gevolgd door wijken als Lahrhof en Craveld. Sinds de gemeentelijke fusie zijn Sittard en Geleen langzaam aan elkaar vastgegroeid door de bouw van de wijk De Haese en het nieuwe ziekenhuis.

Mijnbouw en delfstoffenwinning

De oudste vorm van mijnbouw in Nederland is de winning van vuursteen, dat in grote knollen voorkomt in kalk- en mergellagen. In de prehistorie is vuursteen gebruikt voor de vervaardiging van voorwerpen als schrapers, pijlpunten en bijlen. Tussen Rijckholt en Sint Geertruid bevindt zich in het Savelsbos een groot complex vuursteenmijnen (dagbouw en schachten), waar tussen 6000- 5700 jaar geleden vuursteen is gedolven. In Valkenburg lagen mijnen die omstreeks 5400 jaar geleden zijn gebruikt.

Een andere Limburgse delfstof is mergel. Het werd gebruikt voor huizenbouw, wegverharding en voor de bemesting van zure gronden. Het winnen van mergel voor woningbouw leidde op sommige plaatsen tot uitgebreide gangenstelsels (kalkmijnen).

De Sint Pietersberg bij Maastricht is eeuwenlang benut voor de winning van harde kalksteen. In vijf eeuwen ontstond zo een doolhof van duizenden gangen met een totale lengte van 250 kilometer. Na de Eerste Wereldoorlog vond grootschalige winning plaats in open groeven. De Eerste Nederlandse Cement Industrie (ENCI) bleef uiteindelijk als enige concessiehouder over en wint tegenwoordig kalk voor cementfabricage. Hierdoor zal uiteindelijk driekwart van de gangen verdwijnen. De ENCI heeft de tienduizenden opschriften laten fotograferen: bijna alle middeleeuwse opschriften van de observantiebeweging, een kerkelijke hervormingsbeweging uit de 15deeeuw.

Tegenwoordig hebben sommige verlaten groeves een natuurbestemming gekregen vanwege de bijzondere plant- of diersoorten. Andere groeves hebben een recreatieve functie gekregen, uiteenlopend van kerstmarkt tot mountainbikeparcours.

Steenkoolwinning vond al in de 12de eeuw plaats in de Domaniale mijn ten westen van Kerkrade. Landschappelijk was de steenbouwwinning die rond 1900 opkwam van veel groter belang.

Winbare kolenvoorraden waren aanwezig rond Eygelshoven, Heerlen en Geleen. Door de komst van het spoor werd het vervoer van gewonnen kolen naar afzetgebieden eenvoudiger en ging men over tot grootschalige kolenwinning. Zowel vanuit de regering werden mijnen aangelegd (de Staatsmijnen) als door particuliere ondernemingen. In totaal waren er vier Oranje-Nassau mijnen (ON I t/m IV), vier Staatsmijnen (Maurits, Emma, Hendrik en Wilhelmina), en vier andere particuliere mijnen: Laura, Julia, Willem-Sophia, en de Domaniale mijn. De ontwikkeling van de steenkolenindustrie resulteerde in een zeer snelle en sterke bevolkingsgroei. In eerste instantie werden woningen in de vorm van mijnwerkerskoloniën (met de klemtoon op de laatste lettergreep) gebouwd door de mijnondernemingen zelf, later door woningbouwverenigingen. Deze koloniën werden gekarakteriseerd door een zekere hiërarchie, waarbij de woningen voor de directeur, ingenieurs en opzichters dicht bij de mijningang lagen en die voor de arbeiders verder weg. Veelal is de architectuur en ordening van deze tuindorpen gebaseerd op de mijnbouwarchitectuur in Lotharingen. Elke plaats in de oostelijke mijnstreek heeft wel één of meer mijnkoloniën. In het dorp Eygelshoven bijvoorbeeld werden voor de mijnwerkers enkele koloniën gecreëerd, zoals de woninggroep De Hopel (1906-1910).

Van de vier Staatsmijnen ten noorden van Geleen en bij Brunssum resteren alleen van de Hendrikmijn (1911-16) de compressorhal, locomotievenloods, diningclubhall en het rad van één van de schachttorens. Op het terrein van de Staatsmijn Maurits uit 1915 heeft zich na de sluiting in 1967 DSM gevestigd. Het hoofdkantoor (1924), watertoren (1924) en vier koeltorens (1927-50) resteren nog. Tegenwoordig is dit complex uitgegroeid tot Chemelot. Vlakbij ligt het Mauritspark met daarin het door Quanjel-Van Thoor ontworpen mijnwerkersmonument (1937).

Door de gasvondst in Slochteren en de steeds goedkoper wordende buitenlandse steenkool en aardolie werd de Limburgse steenkool onrendabel. Tussen 1965 en 1974 zijn alle mijnen gesloten. Daarna trad het programma ‘Groen voor zwart’ in werking waarbij de landschappelijke sporen van de winning op grote schaal werden uitgewist of omgevormd tot onderdeel van het Limburgse landschap. Dat laatste gebeurde met de meeste mijnsteenbergen. Met deze ‘politiek’ wijkt Nederland af van België en Duitsland, waar sporen van de mijnbouw op veel grotere schaal in het landschap zichtbaar zijn gebleven. Op de vrijgekomen mijnterreinen heeft nadien veel herontwikkeling plaatsgevonden, in het bijzonder in Heerlen. Bij Kerkrade liggen enkele slakkenheuvels of mijnbergen, afvalbergen van de mijnbouw. Eén van deze bergen is ingericht als recreatiepark inclusief een skihelling. Op de grindwinning is in een vorige paragraaf al ingegaan.

Kastelen en defensie

Gedurende de middeleeuwen zijn veel kastelen in de regio gebouwd, die veelal de kern vormden van de heerlijkheden. Restanten van 11de/13de-eeuwse mottekastelen liggen in Beek (Cartilshof), Gronsveld (Kasteel Gronsveld), Gulpen (Kasteel Karsveld) en Wijnandsrade (Kasteel Wijnandsrade). Bijzonder zijn de zogenaamde ‘Abschnittsmottes’, die ontstonden doordat een natuurlijke heuvel losgemaakt werd van een grotere heuvel of helling door een gracht te graven. De Burggraaf bij Gulpen en de Heksenberg of ‘Stoel van Zwentibold’ in het Grasbroek bij Guttecoven zijn voorbeelden van dergelijke mottes. De kastelen Lichtenberg (1212) en Valkenburg (1087) zijn de enige Nederlandse ‘hoogtekastelen’. Onder meerdere kastelen zijn vluchtgangen uitgegraven. De gangen werden in het mergel uitgehouwen.

De terreinen rond de kastelen werden voornamelijk ingericht als moestuinen, boomgaarden en visvijvers, maar er werden ook parken aangelegd. 17de- en 18de-eeuwse voorbeelden van geometrische tuinen met zichtlanen zijn Kasteel Wolfrath te Holtum en Neercanne te Maastricht. De tuinen van Neercanne werden aangelegd op vier terrassen. De 19de-eeuwse landschapsstijl werd toegepast bij onder meer Amstenrade, Neubourg (Gulpen) en Cartils (Wittem). Rond het 17de-eeuwse Huis Genbroek nabij Beek ligt een landschapspark uit de 19de eeuw waarin een oudere zichtas is opgenomen.

Nadat Maastricht eind 17de eeuw in Staatse handen was gekomen, werd Fort St. Pieter gebouwd. Eind 18de en begin 19de eeuw werden tevens de Hoge Fronten of Linie van Dumoulin met gangenstelsel (1772-1777), de Nieuwe Bossche Fronten te Maastricht (1816-1820) en Fort Willem I (1818) aangelegd.

Gedurende de jaren 1930 werden ter verdediging van Zuid-Limburg diverse kazematten gebouwd, bijvoorbeeld bij Maastricht, Sittard en langs de Geul.

Katholieke monumenten

Getuigen van het katholieke verleden van de regio zijn overal aan te treffen in de vorm van kloosters, kapellen, wegkruisen en statiegangen. Kapellen staan op wegkruisingen, in bossen en op velden, soms gewijd aan specifieke heiligen, zoals Maria, St. Hubertus, Barbara en St. Joseph. Opmerkelijk is de groep ‘De Drie Beeldjes’ (circa 1900) langs de Geul tussen Valkenburg en Schin op Geul. Ook vinden we in de regio veel wegkruisen, opgericht om uiteenlopende redenen: devotiekruisen, grenskruisen, missiekruisen en ongelukskruisen (die herinneren aan noodlottige ongevallen). Tot slot zijn er hagelkruisen in het midden van het veld, die het gewas moesten beschermen tegen natuurrampen zoals hagel.

Rondom een kerkgebouw, op kerkhoven, in processieparken en langs de openbare weg zijn kruiswegen aangelegd. Te noemen zijn de Voetvallen (1907 en 1925) op de Kollenberg te Sittard en de 17de-eeuwse Kluis op de Schaelsberg. Opmerkelijk zijn de Lourdesgrotten te Brunssum (1887), Cadier en Keer (1891) en Valkenburg (1926), replica’s van de aan Maria gewijde grot te Lourdes in Frankrijk.

Literatuurlijst

  • Provincie Limburg/Wageningen Universiteit, 2007. Landschapsvisie Zuid-Limburg, Maastricht/Wageningen.
  • Hartmann, J.L.H., 1986. De reconstructie van een Middeleeuws Landschap. Nederzettingsgeschiedenis en instellingen van de heerlijkheden Eijsden en Breust bij Maastricht (10de –19deeeuw). Assen/Maastricht.
  • Maes, B., F. van Westreenen en R. Kraaij, 2015. Oude bossen, houtwallen en heggen in het hoogste Zuid-Limburg. Heden en verleden van inheemse bomen en struiken in Zuid-Limburg rond Slenaken, Vijlen en Vaals. Woudrichem.
  • Nissen, P. en K. Swinkels (red.), 2004. Monumenten van vroomheid. Kruisen, kapellen en vrijstaande heiligenbeelden in Limburg. Zutphen.
  • Renes, J., 1988. De geschiedenis van het Zuidlimburgse cultuurlandschap, Assen/Maastricht.
  • Verpoorte, A., D. De Loecker, M.J.L.Th. Niekus en E. Rensink, 2015. The Middle Palaeolithic of the Netherlands, Contexts and perspectives, Quaternary International 411, 149-162.
  • Walschot, L., 2002. Mergel gebroken. Een inventarisatie van ondergrondse kalksteengroeven in Nederland.

Structuurdragers

Landschapsvormende functie Elementen en structuren in het huidige landschap
Zuid-Limburg
Algemeen Geaccidenteerd landschap met dalen, plateaus en hellingen (uitloper Ardennen)
- Dalen: besloten en kleinschalig<
- Plateaus: open
Landbouw Graften; door ruilverkavelingen veel verdwenen
Hoogstamboomgaarden
Plateaus: open en grootschalige akkerbouw. Door ruilverkavelingen verder vergroot
Bosbouw Hellingbossen
Oude boskernen (pre-1850) met autochtone bomen, heggen en houtwallen
Wonen Sterk verstedelijkt landschap. Grootste steden Maastricht,’Parkstad Limburg’, Sittard-Geleen
Kenmerkend boerderijtype: gesloten- en U-vormige hoeves
Vakwerkboerderijen
Eigen dorpstypen:
- Beekdalnederzettingen (ouder)
- Plateaunederzettingen (jonger)
- Terrasrandnederzettingen
Mijnwerkerskoloniën en fabrieksdorpen in steden
Archeologie:
- Grotwoningen
- Romeinse Villa’s
- Thermen Heerlen
Waterstaat Maas met sluizen en stuwen
Vrij meanderende Geul
Gulp
Voordes
Defensie Hoge dichtheid aan sporen van Middeleeuwse defensiewerken: kastelen, (Abschitt)mottes, burchten
Kazematten jaren 1930 langs o.a. Geul
Erebegraafplaatsen WOII
Forten rond Maastricht
Delfstofwinning Sporen steenkoolwinning:
- Diverse gebouwen van vml mijnen
- Mijnbergen
- Mijnwerkerskoloniën
- Herontwikkeling vml mijnterreinen
Mergelwinning in kleine groeven en grootschalig op Sint Pietersberg. Ondergrondse gangenstelsels
Grindwinning langs Maas
Archeologie: vuursteenmijnen
Bedrijvigheid Chemelot
Autofabriek Born
Watermolens
Verkeer Snelwegen A2,A76, 79
Spoorlijnen met stationsgebouwen (bv. Valkenburg)
- Miljoenenlijntje met stations
Julianakanaal met bijhorende sluiscomplexen
Maastricht-Aachen Airport
Holle wegen in lösshellingen
Zuid-Willemsvaart
Religie Veel sporen Rooms-Katholicisme: kloosters/abdijen, wegkapellen, kruisen e.d.
Recreatie en sport Bekende vakantieregio voor Nederlanders. Veel voorzieningen als campings en hotels. Concentraties met name:
- Drielandenpunt<
- Valkenburg
- Geuldal Epen
Landgoederen en buitenplaatsen Hoge dichtheid landgoederen en buitens met tuinen en parken. Veel voortkomend uit Middeleeuwse kastelen, met 18de en 19de eeuwse tuinaanleg. Veel rijksbeschermd

Over Panorama Landschap

Panorama Landschap beschrijft het karakter van het Nederlandse landschap in 78 regio’s en biedt hiermee inspiratie voor ruimtelijke ontwikkelingen. Panorama Landschap geeft voor heel Nederland -in 78 regio’s en een apart artikel over de grote wateren- een korte karakterschets van de geschiedenis van het landschap, vanuit het perspectief van eeuwenlange veranderingen. Deze landschapskarakteriseringen bevatten geen waardering voor het landschappelijke erfgoed, of een uitputtende inventarisatie van allerlei elementen en patronen. Het zijn kleine biografieën, gericht op de genese (wordingsgeschiedenis) van het landschap: van de prehistorie tot het heden.

Tekst: Edwin Raap. Foto’s: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, tenzij anders vermeld.
Aan dit artikel kunnen geen rechten worden ontleend.

Zie ook

ArtikelenHoort bij deze thema's

Specialist(en)

Vragen, verbeteringen of opmerkingen?
U kunt op deze kennisbank reageren via het reactieformulier.

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 3 nov 2022 om 04:01.