Ruilverkaveling
Introductie
De twintigste-eeuwse Nederlander creëerde verschillende soorten landschappen die onze aandacht waard zijn. Hoe zouden wij er in de toekomst mee om moeten gaan? Dit artikel gaat in op door ruilverkaveling herverdeeld agrarisch land.
Rationalisering van het agrarisch landschap
In de twintigste eeuw heeft het herindelen van grond, de zogenoemde ruilverkaveling, de vaak kleinschalige structuur van het platteland soms radicaal overhoop gehaald. Grotere kavels, nieuwe rechte wegen en nieuw gebouwde boerderijen zorgden voor een ‘rationeel’ landschap. Een rationeel landschap is niet synoniem met een eentonig landschap. Zo’n nieuw landschapsbeeld vertoont namelijk vaak veel kenmerken van het oorspronkelijke landschap, dankzij versterking van de oude karakteristieken, zoals boomlinten, dijkjes en bosschages.
In sommige gevallen zijn zulke kenmerken echter uitgewist en heeft een letterlijke vervlakking van het beeld de overhand gehad. Vooral dit laatste heeft zich in de hoofden van velen genesteld, terwijl het eerste veel frequenter voorkomt. Talrijke twintigste-eeuwse landschappen zijn tegenwoordig zelfs heel erg in trek en worden niet eens als modern ervaren.
In dit artikel wordt ingegaan op waarden en kenmerken van het platteland dat in de twintigste eeuw door ruilverkaveling heringericht is. Het gaat hier om gebieden die al een agrarisch gebruik kenden. Voorheen onbewoonde, woeste gronden en landaanwinningen komen aan bod in een andere gids, Ontginningen uit de twintigste eeuw.
Achtergronden ruilverkaveling
Ruilverkaveling bestond uit maatregelen om de inrichting van landelijk gebied te verbeteren. In veruit de meeste gevallen ging het om agrarische gebieden op de zandgronden van Noord-, Oost- en Zuid-Nederland en op de kleigronden in het rivierengebied. Meestal was er sprake van drie met elkaar samenhangende omstandigheden die nadelig werkten. Dit waren versnipperd grondbezit, kleine, slecht bereikbare percelen en gebrekkige ontwatering. Men meende door ruilverkaveling een belangrijk deel van deze problematiek te kunnen oplossen.
Tot de initiatiefnemers behoorden zowel de overheid als bedrijven zoals de Heidemij. Zij wilden fysieke, sociale en economische achterstanden op het platteland wegwerken. Ook veel boeren zelf verzochten om herinrichting van hun land. Soms waren de ingrepen gekoppeld aan herstel van schade: schade als gevolg van de Tweede Wereldoorlog en door de watersnoodramp van 1953. daarnaast ging het ook om de aanleg van nieuwe infrastructuur en van recreatiegebieden, beide vaak in samenhang met ontgrondingen. Het zwaartepunt van de ruilverkavelingen lag in de periode 1950 tot 1980. De processen vinden voortgang tot op de dag van vandaag.
Ruilverkavelingswet
Er waren veel partijen bij de ruilverkaveling betrokken: boeren, hun belangenorganisaties, het kadaster, waterschappen, gemeenten en provincies. De regie lag bij het Rijk, in het bijzonder bij het Ministerie van Landbouw. De eerste Ruilverkavelingswet dateert van 1924. Sommige vrijwillige ruilverkavelingen waren al eerder uitgevoerd. Later is de wet enige malen aangepast. Zo is in 1954 de doelstelling van ruilverkaveling verruimd van vooral agrarische verbetering tot de inrichting van het landelijke gebied in brede zin. Met die wijziging konden belangen als die van recreatie, infrastructuur en natuurontwikkeling een grotere plaats krijgen. In de wijziging van 1954 werd ook wettelijk vastgelegd dat voor elke ruilverkaveling er een landschapsplan moest worden opgesteld. Dit bood landschapsarchitecten de mogelijkheid om in het ontwerp rekening te houden met het historisch gegroeide landschap.
Een wijziging in 1985, toen de Ruilverkavelingswet overging in de Landinrichtingswet, illustreert de volgende stap in de omslag naar een verbrede doelstelling. Zo werd er voortaan ook land heringericht met behoud van cultuurhistorie als duidelijke nevendoelstelling. Organisatorisch vond in 1995 een wijziging plaats waarbij belangrijke bevoegdheden zijn overgedragen aan de provincies. In 2007 hebben Ruilverkavelings- en Landinrichtingswetten plaatsgemaakt voor de Wet Inrichting Landelijk Gebied. Bij dit alles bleven veranderingen in de agrarische sector – denk aan krimp, de Europese landbouwpolitiek en de wereldeconomie – onverminderd belangrijke factoren voor de transformatie van het landelijke gebied. Vanuit het rijk was de Cultuurtechnische Dienst verantwoordelijk voor de uitvoering van de ruilverkavelingen. Deze CTD werd omgevormd tot Landinrichtingsdienst en later de Dienst Landelijk gebied, om uiteindelijk in 2015 te worden opgeheven.
Omvang
Aanvankelijk is ruilverkaveling in bescheiden mate toegepast. Het ging tot 1945 om niet meer dan een vijftigtal ruilverkavelingsblokken, met een totale oppervlakte van nauwelijks 24.000 hectare – een gebied ter grootte van Schouwen-Duiveland. Na 1945 is ruilverkaveling grootscheeps uitgevoerd, met de jaren zestig als hoogtepunt. In 1985 was bijna 1.500.000 hectare afgerond of in uitvoering en bijna 450.000 hectare aangevraagd. Van de ruim 2.300.000 hectare landbouwgrond van Nederland heeft tegenwoordig 75 procent één of meerdere ruilverkavelingen ondergaan. Dus driekwart van het land is intussen al op de schop gegaan. In 1950 was de gemiddelde kavelgrootte nog 2,5 hectare, in 2008 was dat gegroeid tot 4,3 hectare. Het gemiddeld aantal kavels nam in die periode toe van 4,5 naar 6,2 hectare per bedrijf als gevolg van afname van het aantal bedrijven en de schaalvergroting per bedrijf.
Landschappelijke ingrepen
De remedie tegen versnipperd grondbezit was ruilen tussen eigenaars tot aaneengesloten eenheden. Nieuwe landbouwwegen zorgden voor verbeterde ontsluiting. Aan die wegen konden bedrijven worden gevestigd door ze daar nieuw te bouwen. Een typerend kenmerk van de meeste ruilverkavelingen is dan ook de ruime vertegenwoordiging van naoorlogse boerderijen. Voor betere waterafvoer golden als oplossingen het zogenoemde diepploegen, de aanleg van drainage, het rechttrekken en verdiepen van waterlopen en het graven van nieuwe. Verder zijn er nieuwe gemalen ingezet – ook zo’n opvallend kenmerk, net als de meestal uniforme, betonnen bruggen over de waterlopen.
Verwijdering
De focus op het agrarische belang bij de herinrichting leidde er tot in de jaren vijftig toe dat niet-rendabele en daardoor overbodig geachte landschapsonderdelen vaak zijn omgevormd of verwijderd. Zo zijn duizenden kilometers sloten gedempt en houtwallen gekapt. Verder offerde men eendenkooien, steilranden en drenkplaatsen op, en zijn vliedbergen en dijken geëgaliseerd en onverharde landwegen van asfalt voorzien of opgeheven. Waar eigendom en terrein dat toelieten, hanteerde men bij de aanleg van wegen en waterlopen de rechte lijn en de haakse hoek. Doel was immers een efficiënter ingericht landschap.
Dit rationele landinrichtingsprincipe was van oudsher wijd verbreid en is in eerdere eeuwen onder meer toegepast in vele droogmakerijen en veenontginningen. Maar het kwam weinig voor op het zand, in het rivierengebied en in oude kleistreken. Daar werd al eeuwen meer aangesloten bij het natuurlijke, grillige patroon van waterlopen en andere terreinomstandigheden. In een deel van de ruilverkavelingen in deze van oudsher niet-rationeel ingerichte gebieden is toen aansluiting gezocht bij elders gangbare, rationele kavelvormen en was er dus van niet-streekeigen inrichting sprake. Dit verklaart een groot deel van de kritiek die er wel op is geuit. De opgestelde landschapsplannen bleken vaak niet in staat om op grote schaal landschapselementen te behouden. Op hoofdlijnen zijn landschappelijke structuren wel herkenbaar gebleven. Op detailniveau is dit veel lastiger.
Typerende resultaten
De effecten van de opeenvolgende wetten laten zich herkennen in de landschappen die in de betrokken periodes zijn ontstaan. Scherpe scheidslijnen zijn er echter niet: vaak volgde de wet de praktijk en niet andersom. Wel zijn in alle gevallen percelen geruild en herverkaveld, maar er gebeurde meer.
Vooroorlogs
Zo laat de ruilverkaveling Nieuwleusen in Overijssel, uit 1925, een totaal gewijzigd grondplan zien van een gebied dat eerder verdeeld was over talloze eigenaars. De nieuwe plattegrond, met daarin de spoorweg en de toenmalige rijksweg, wordt gekenmerkt door een grotendeels ‘schuin’ wegenpatroon. Daarnaast kent Nieuwleusen een inrichting met een tot op de dag van vandaag bijzonder open karakter en een ijle bebouwing.
Jaren veertig
De ruilverkaveling De Scheeken in Noord- Brabant, uit 1944, is een vroeg voorbeeld van een heringericht gebied waarin landschappelijke waarden zijn gerespecteerd. Het oorspronkelijke, kleinschalige landschap omvatte delen die gecompartimenteerd waren door opgaand geboomte langs doodlopende wegen en wateren. Bij de ruilverkaveling is dit beeld bewaard, maar zijn de wegen en waterlopen in functioneel en logisch verband met elkaar gebracht. Na de overstromingen met zout zeewater van een groot deel van Walcheren tijdens de Tweede Wereldoorlog moest het eiland opnieuw worden ingericht. Uitgangspunt daarbij was een landschapsplan met aandacht voor de oorspronkelijke landschappelijke waarden, zoals de buitenplaatsen en de windsingels. Het verkavelingsplan van Walcheren werd een voorbeeld voor ruilverkavelingen met respect voor de bestaande kwaliteiten.
Jaren vijftig en zestig
Scherp contrasterend is de ruilverkaveling Tielerwaard-West, uit 1959. Dit was voorheen een enorm, extensief gebruikt gebied tussen de Linge en de Waal, dat zeer open en amper bebouwd was. Het is integraal op de schop genomen, waarbij nieuwe ontsluitingen en wateren zijn aangelegd, alle voorzien van boomlinten, terwijl er ook tientallen zogenoemde wederopbouwboerderijen zijn gesticht. Het lege land tussen de rivieren, de zogenaamde komgronden, is daarbij als het ware gekoloniseerd door bewoners van de oeverzones van de rivieren. Parallel hieraan respecteerde men cultuurhistorische waarden als eendenkooien en kades. Rond een voor de gelijktijdige aanleg van de A15 ontstane zandwinningsplas kwam het Lingebos tot stand ten behoeve van recreatieve doeleinden.
Modernisering van het boerenbedrijf
De landschappen van de twintigste eeuw zijn de eerste in de geschiedenis waarover democratische besluiten zijn genomen. Dat wil zeggen dat er bij wet – en dus door de Tweede Kamer – vastgestelde procedures zijn doorlopen. In die zin markeren ze een bijzondere fase in onze geschiedenis. Niet alleen de individuele eigenaar, maar in toenemende mate een reeks van belanghebbenden nam de besluiten over de inrichting van de ruimte.
Overheid
De overheid hield zich vroeger bijna geheel op de achtergrond – behalve voor zover het onteigeningen in het kader van de publieke zaak betrof. Sinds 1900 kwam ze echter steeds vaker en ingrijpender in actie om ruimtelijke zaken naar haar hand te zetten. Met de Ruilverkavelingswet kreeg de overheid greep op de landinrichting, door bepalingen vast te stellen die blokkeerders van ruilverkavelingsplannen wettelijk kon dwingen medewerking te verlenen. Soms waren dat grootgrondbezitters, maar meestal behoudende kleine boeren. De resultaten van deze wet zijn het waard zichtbaar herinnerd te worden.
Werkverschaffing
Van het begin van de jaren dertig tot halverwege de jaren vijftig is ruilverkaveling vaak gerealiseerd in het kader van de werkverschaffing. Vele duizenden werklozen werden zo verplicht in het arbeidsproces ingeschakeld. Het ontwerp en de uitvoering waren meestal in handen van private ondernemingen als de Heidemij en Grontmij of van Staatsbosbeheer. Hun mankracht uit de werkverschaffing kregen ze via de Dienst Uitvoering Werken van de overheid ter beschikking gesteld. Terwijl de werkverschaffing bij vele betrokkenen geen prettige herinneringen zal oproepen, zijn de fysieke resultaten van deze vorm van sociaal overheidsbeleid wel een belangrijk aspect van de inrichtingsgeschiedenis van Nederland.
Maakbaarheid
Dit geldt ook voor de volgende episode van de ruilverkaveling, de tijd van het ongebreidelde optimisme van de jaren vijftig en zestig. De van hogerhand met kracht gewenste maatschappelijke positieverbetering van de agrarische bevolking was toen een belangrijke onderligger van de herinrichting van het platteland. Onder invloed van de sociale wetenschappen werd maakbaarheid van de samenleving uitgangspunt. Een voorbeeld hiervan is het beschavingsoffensief dat zich onder meer richtte op de boerin als cultuurdrager. De Dienst Landbouwvoorlichting van het toenmalige ministerie van Landbouw & Visserij speelde hierin een belangrijke rol. Naast schaalvergroting was er volop ruimte voor het verbeteren van woonomstandigheden en scholing. Het inrichten van voorbeelddorpen en modelboerderijen was hierop terug te voeren. Het optimisme gaf verder ruimte voor recreatieve voorzieningen en aandacht voor cultuurhistorie.
Protest
Na de Tweede Wereldoorlog zag men in dat modernisering van de landbouw niet beperkt kon blijven tot verbetering van de bedrijfsmatige omstandigheden van individuele agrarische bedrijven of lokale gemeenschappen. De aandacht richtte zich ook op de sector als geheel. Met als niet altijd expliciete doelen het opheffen van kleine en daardoor niet meer levensvatbare boerenbedrijven, het verbeteren van de voorzieningen op het platteland en van de maatschappelijke positie van de boer en zijn gezin. Schaalvergroting en mechanisering werden hierbij belangrijke thema’s. Ruilverkaveling werd niet overal en altijd met open armen ontvangen. Immers, het opheffen van de kleine bedrijven kon leiden tot verlies van inkomen en zelfstandigheid, dan wel tot gedwongen overstap naar een ander beroep. Ook de spanning tussen het agrarische belang en de belangen van natuur en landschap leidde soms tot heftige reacties. In een enkel geval zelfs tot gewelddadige uitbarstingen met politie-ingrijpen. Echter, de meestal aantoonbaar gunstige resultaten konden uiteindelijk vrijwel alle boeren overtuigen van het nut en de noodzaak van de ingrepen. Dat maakte de weg vrij voor grootscheepse toepassing.
Oude en nieuwe gebiedskenmerken
Op het in de oorlog geteisterde Walcheren is in 1947 de weg ingeslagen naar een op grotere schaal terugbrengen van het vernietigde, kleinschalige landschap. Het gemoderniseerde landschap kreeg zijn vroegere kenmerken grotendeels terug. Walcheren had tevens een voorbeeldfunctie voor vele volgende landinrichtingen.
De verdere uitwerking van deze nieuwe denkrichting kwam pas geleidelijk op gang na 1950. Tot die tijd is uit kostenoogpunt zo veel mogelijk gebruikgemaakt van al bestaande elementen en structuren, zoals wegen en wateren. Stichting van nieuwe boerenbedrijven werd echter zelden uit de weg gegaan. Hierbij werd er veel land opnieuw ingericht met weinig respect voor de bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden,.
Rivierengebied
In de komgronden van het rivierengebied, waar wegen en hoofdweteringen vrijwel ontbraken, was er letterlijk en figuurlijk veel ruimte voor een nieuwe inrichting. Schade als gevolg van langdurig frontvuur en inundatie in de Tweede Wereldoorlog was een bijkomende aanleiding om ingrijpend te werk te gaan. Er ontstond een landschap waarin de rechte lijn en de haakse hoek veelvuldig voorkomen. Voor de aantrekkelijkheid van het landschap van Maas en Waal-West vond landschapsarchitect Nico de Jonge het in 1950 echter wenselijk de rechte lijnen van de beplante nieuwe wegen hier en daar een kleine knik mee te geven. Zo trad er enige verdraaiing op in het wegenbeloop en heeft hij lange en in zijn ogen saaie rechtstanden in het door hem beoogde, relatief open landschap weten te voorkomen. Maas en Waal-West werd een veelvuldig bezocht voorbeeldgebied van kolonisatie vanwege tientallen nieuw gebouwde, rationele boerderijen in de vroegere komgronden, waarvan een voorspoedige agrarische ontwikkeling door velen aanvankelijk niet voor mogelijk werd gehouden.
Verkavelingspatronen
In veel gebieden die van oudsher werden gekenmerkt door een craquelé van kavels, of die een blokverkaveling kenden, vond rationalisering plaats zonder dat de oorspronkelijke structuur verdween. Een ervan is Yerseke Moer op Zuid- Beveland. Ruimtelijk veel omvangrijker zijn de zandgebieden, zoals die in de Achterhoek. Rond Beltrum hebben vanaf 1950 meerdere ruilverkavelingen plaatsgehad, die het karakter van het gebied echter nauwelijks hebben veranderd. Het coulisselandschap, de onregelmatige perceelvormen en de verspreide oude en nieuwe boerderijen zijn grotendeels intact gebleven, terwijl de afwatering en ontsluiting sterk zijn verbeterd.
Veengebieden
In sommige veengebieden was de versnippering van de strookkavels zo ver gegaan dat honderden meters lange percelen nog maar tien à twintig meter breed waren, en vaak ook nog in de lengte ‘verknipt’. Het eigendom was vaak ook sterk opgedeeld. Dit maakte rendabele exploitatie vrijwel onmogelijk. Ruilverkaveling en uitdunning van het aantal boeren waren de enige remedie in onder meer Vriezenveen in Overijssel en bij Broek op Langedijk in Noord-Holland. In beide gevallen zijn scherpe contrasten tussen oud en nieuw gecreëerd.
Ontgrondingen
Van heel andere orde zijn de ingrepen die op het grensgebied van land en water plaatsvonden. Op tal van plaatsen is op grote schaal grind en zand gewonnen, waardoor in het landschap mozaïeken van watervlakten ontstonden. Dit wijkt overigens niet principieel af van de gevolgen van het afgraven van veen in voorgaande eeuwen.
Een voorbeeld is de uit het niets ontstane Mookerplas bij Middelaar in Noord-Limburg, een voor waterrecreatie ingericht zand- en grindgat. In de ruilverkaveling Mook- Middelaar is – na zware oorlogsschade – vanaf 1948 een deel van de woningen en boerderijen weer opgebouwd en zijn vele agrarische percelen ontgrond of herverkaveld. De nationale behoefte aan beton als bouwmateriaal won het hier van agrarische belangen.
Nieuwe boerderijen
Kenmerkend voor de ruilverkavelingslandschappen is dat de nieuwe boerderijen bij hun akkers en weiden gebouwd zijn en meestal niet meer in dorpen zijn gelegen. Deze nieuwe bebouwing is in sommige ruilverkavelingen zelfs het belangrijkste kenmerk waaraan kan worden afgelezen dat het om opnieuw ingericht gebied gaat. Kennelijk waren in die gevallen de landschappelijke ingrepen bescheiden van aard of dermate goed ingepast dat ze amper opvielen als nieuwe elementen en structuren.
Beelddragers
De kenmerken van de nieuwe boerderijen zijn nauwelijks onder één noemer te brengen. Ze kunnen traditioneel zijn vormgegeven of modern. Ze kunnen uit geprefabriceerde onderdelen zijn samengesteld of geheel naar eigen inzicht gebouwd. Ze kunnen onder één kap zijn gebracht of uit gescheiden eenheden bestaan. De jongste exemplaren kenmerken zich door vrijstaande huizen van een of twee bouwlagen hoog. Eén ding hebben ze echter gemeen: ze liggen vrijwel altijd buiten bestaande kernen en altijd langs verharde wegen.
Concentraties van gevarieerde voorbeelden van zulke boerderijen als beelddragers zijn onder meer te vinden bij Vriezenveen, in Maas en Waal-West en op Schouwen- Duiveland. Bijzonder zijn ook vele exemplaren rond het Overijsselse Giethoorn en in de Peel. Schouwen-Duiveland is overigens een van de gebieden die na de watersnoodramp van 1953 en door de Deltawerken zo rigoureus op de schop genomen zijn, dat ze amper meer landschappelijke kenmerken van de voorgaande periode bezitten.
Beplanting
Erfbeplanting door middel van singels is vaak toegepast, maar het is geen algemeen kenmerk. Bovendien is de erfbeplanting later vaak gerooid in verband met uitbreiding van de bedrijven. Zo is er nauwelijks erfbeplanting in de heringerichte Haskerveenpolder in Friesland, maar gaan de boerderijen bij Vriezenveen juist bijna schuil in het groen. Begeleiding van wegen, wateren en andere infrastructurele werken door groen is wél een wezenlijk kenmerk van jonge, heringerichte landschappen. Om variatie en hiërarchie in het landschap te brengen zijn hierbij verschillende soorten en dichtheden toegepast. In de daarvoor ten grondslag liggende landschapsplannen is de hand van de landschapsarchitecten van Staatsbosbeheer nog steeds herkenbaar.
Waardering
Het lijkt tegenstrijdig, maar het zijn vaak de gebieden waar de ruilverkaveling het hardst heeft toegeslagen die door velen hoog worden gewaardeerd om hun landschapsschoon. Hoewel ontdaan van een belangrijk deel van hun historische informatiewaarde, worden ze als bijzonder aangenaam om te vertoeven getypeerd. In al die gevallen lag een zorgvuldig ontworpen landschap hieraan ten grondslag. Denk aan de zandgebieden van de Achterhoek, Twente, Drenthe en Noord- Brabant, en aan Friesland, het Groene Hart en Waterland in Noord-Holland. In de zandgebieden zijn beslotenheid en afwisseling de attractieve waarden, in Friesland en Waterland openheid, waterrijkdom en grasland. Zo zijn de volledig ruilverkavelde omgeving van Winterswijk en de polder Zeevang bij Edam zelfs de voornaamste dragers van de Nationale Landschappen Achterhoek en Laag-Holland. De Achterhoek, met typerende coulissen van ijle boomschermen en golvende vergezichten, is van stagnerend agrarisch gebied uitgegroeid tot belangrijke toeristische trekpleister.
Diversiteit
Dat er in laag Nederland in veel gevallen verlevendiging van een tweedimensionaal landschap heeft plaatsgevonden, ontgaat velen: de diversiteit is in de twintigste eeuw eerder toegenomen dan gedaald. In de jongste tijd ontstane onbegrensde vergezichten, zoals op het na de ramp van 1953 heringerichte Schouwen-Duiveland, zijn eerder uitzondering dan regel.
Ook vrijwel alle agrarische landschappen van onze Waddeneilanden en de uitgestrekte Maasplassen in Limburg dateren uit de twintigste eeuw en dragen bij aan de afwisseling. De waardering voor tientallen kilometers Maasoevers – hoewel deze rivier grotendeels is verlegd en de oevers ervan zijn vergraven – laat goed zien dat jonge, door de mens gemaakte landschappen een brede erkenning kunnen hebben.
Verlies
Tot in de jaren tachtig werden ruilverkavelingen door vrijwel alle kenners als verstorend voor de historische landschappelijke waarden beschouwd en enkelen van hen nemen dit standpunt nog steeds in. Men was ervan overtuigd dat ruilverkaveling leidde tot eentonige landschappen, waarin streekkarakters verloren gingen en monoculturen overheersten. Bovendien meende men dat in ruilverkavelde gebieden zo goed als alle waarden uit het verleden onder geschoffeld zijn.
Maar vergeten werd dat landinrichting een continu proces is, dat al eeuwen gaande is. Een punt waaraan evenmin aandacht werd geschonken is dat verticale waarneming vanuit de lucht – meestal via satellietfoto of op de topografische kaart – een totaal andere ervaring geeft dan overzien in het veld. Vooral het patroon van perceelgrenzen en waterloopjes is in het horizontale vlak voor de meeste mensen amper te herkennen. In het platte vlak ging er bij ruilverkaveling zonder twijfel fysieke informatiewaarde verloren, maar er staat tegenover dat belevingswaarden konden groeien door accentuering van de driedimensionale aspecten van het streekeigene. Een gedwongen keuze kon een dilemma opleveren, maar bij een goede aanpak werd van deze beide de essentie vastgelegd en zijn er dus eigentijdse waarden toegevoegd.
Winst
De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed pleit ervoor dat men met waardering naar het twintigste-eeuwse landschap kijkt en er met terughoudendheid mee omgaat. Vanaf de jaren tachtig is een aantal studies verschenen over ruilverkavelingen en over de landschappen die daaruit voortkwamen. Ze zijn een aanwijzing dat het onderwerp in de belangstelling is geraakt en dat daarmee ook de waardering voor dit fenomeen groeide.
De ruilverkavelingen zijn inmiddels een waardevol onderdeel van de periode waarin het landschap minder als een productieruimte en toenemend als winstgevende ‘consumptieruimte’ werd gezien. Boerenland en buitengebied werden meer en meer ruimte voor de stedeling om te vertoeven en om er ‘leuke dingen’ in te doen.
De waardering van de wederopbouwgebieden heeft in 2013 geleid tot de selectie van 30 wederopbouwgebieden van nationaal belang, waaronder acht landelijke gebieden. Dit zijn van noord naar zuid: de Haskerveenpolder (gemeente Skarsterlân), de Noordoostpolder, Vriezenveen, Beltrum I (gemeente Berkelland), De groep en omgeving (gemeente Utrechtse Heuvelland), Maas en Waal-West (gemeente West Maas en Waal) en Walcheren (deel gemeente Veere) en De Scheeken (gemeenten Boxtel en Best). In een Intentieverklaring hebben de gemeenten verklaard de kernkwaliteiten van de gebieden, zoals die indicatief omschreven staan in de Visie Erfgoed en Ruimte, als onderdeel van een ontwikkelingsgerichte bescherming te borgen in ruimtelijk beleid. Het Rijk heeft aangegeven de gemeenten daarin te ondersteunen.
Waarden doorgeven
Wanneer de noodzaak tot verandering en herinrichting zich aandient, is het zaak het landschap herkenbaar te houden. Daarbij gaan de gedachten niet uit naar het ‘bevriezen’ van het landschap, maar naar het voortborduren op bestaande kenmerken. Er zijn verschillende richtingen waarin er continuïteit in het landschap gevonden zou kunnen worden. Het versterken of herstellen van structuren of hoofdelementen in de aanleg is een mogelijkheid, net als het verantwoord accentueren van contrasten tussen dicht en open. Een belangrijke denkbare richting is ook het inpassen van ontwikkelingen met respect voor bij een ruilverkaveling ontstane of geconsolideerde verkavelingspatronen. En alles met respect voor en in samenhang met verdere cultuurhistorische waarden.
Kenmerkende kwaliteiten
Het doet er niet toe of de betrokken landschappen hoog scoren vanwege schoonheid, maar het is wel belangrijk dat ze kwaliteiten vertegenwoordigen die typerend zijn voor bepaalde perioden, gedachten of ontwikkelingen. Daardoor vormen ze een ruimtelijke illustratie van facetten van ons verleden.
Ons leven en onze geschiedenis lijken zich met almaar grotere vaart te voltrekken en ruimtelijke ontwikkelingen volgen elkaar in steeds hoger tempo op. Sommige buitengebieden zijn gedurende de twintigste eeuw al tweemaal heringericht. Dit geldt onder andere voor ruilverkavelingslandschappen in het Eemland, boven Amersfoort, en ook voor die van Ameland. Deze laatste, de oudste wettelijk gedragen ruilverkaveling, uit 1915, is totaal verloren gegaan en is alleen nog op papier te bestuderen. Daar is in een handomdraai een tastbaar en waardevol moment in de emancipatie van bewoners van het platteland uitgewist. Voor andere ruilverkavelingen is dit te voorkomen wanneer er waardering bestaat voor ingrepen door onze recente voorouders en hun overwegingen daarbij. De aandacht en zorg voor kenmerken van het buitengebied zouden zich hierbij in de tijd moeten gaan uitstrekken tot ver na de Tweede Wereldoorlog en misschien zelfs wel tot de dag van vandaag.
Actuele ontwikkelingen
Na afsluiting van de ruilverkavelingen en de latere landinrichtingsprojecten, heeft de schaalvergroting in het landelijk niet stilgestaan. Dit leidde tot een flinke achteruitgang van de ecologische waarden op het boerenland en in beschermde natuurgebieden. De overheid wil herstel van de natuur de komende jaren aanpakken.
Maar het Nederlandse landschap staat de komende decennia nog meer te wachten. Het gaat dan om zaken als de energietransitie, klimaatadaptatie, aanleg van nieuw bos via de Bossenstrategie en de bouw van honderdduizenden nieuwe woningen. In omvang zijn alle opgaven vergelijkbaar of misschien wel groter dan ten tijde van de ruilverkavelingen.
Dat erfgoed bij de uitvoering van deze opgaven een rol moet en kan spelen is bij veel van de betrokken partijen wel duidelijk. Hoe dit precies zal verlopen is op dit moment niet te zeggen. De afgelopen jaren zijn nieuwe instrumenten ontwikkeld die ontwerpers en beleidsmakers helpen om erfgoed een volwaardige plek te geven bij gebiedsprocessen. Vooral de gebieds- of landschapsbiografie blijkt van grote waarde te kunnen zijn. Daarnaast heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heel veel landschapskennis digitaal ontsloten en op kaart gezet. Te noemen vallen Panorama Landschap en de structuurdragers. In deze kennisbank zijn alle gebiedsbiografieën opgenomen.
Literatuur
- Andela, G. (2000). Kneedbaar landschap, kneedbaar volk: De heroïsche jaren van de ruilverkavelingen in Nederland. [Diss.]. Bussum.
- Bergh, S.[M.] van den (2004). Verdeeld land: De geschiedenis van de ruilverkaveling in Nederland vanuit een lokaal perspectief, 1890-1985. [Diss.]. Groningen / Wageningen.
- Blerck, H. van (2022). Landschapsplan Nederland. [Diss.]. Groningen.
- Blom, A. (red.) (2013). Atlas van de wederopbouw, Nederland 1940-1965. Ontwerpen aan stad en land. Rotterdam.
- Buiter, H. en J. Korsten (2006). Land in aanleg: De Dienst Landelijk Gebied en de inrichting van het platteland. Zutphen.
- CBS (2017), Minder landschap, meer bebouwing, 1950-2015.
- Karel, E.H.K. (2005). De maakbare boer: Streekverbetering als instrument van het Nederlandse landbouwbeleid 1953-1970. [Diss.]. Groningen.
- Niemeijer, A.F.J. (2007). Oorlogsschade, watersnoodschade en ruilverkaveling in de wederopbouwperiode (1940-1965). Rapport RACM. Zeist.
- Niemeijer, A.F.J. (2015). Het maakbare land. Ruilverkaveling, nieuw land en landontginning in de wederopbouwperiode (1945-1965). Amersfoort.
- Veer, P. (2020). Bewogen landschap. Een cultuurhistorische studie over de filmpraktijken van het ministerie van Landbouw (1945-985). [Diss.]. Amsterdam
- Visser, R. de (1997). Een halve eeuw Landschapsbouw: Het landschap van de landinrichting. Z.p.
Zie ook
ArtikelenHoort bij deze thema'sSpecialist(en)
Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 11 nov 2024 om 20:52.