Boerderijen Westerkwartier

Introductie

De boerderijen in het Westerkwartier behoren tot de noordelijke huisgroep. Vanwege de ligging dichtbij Friesland tonen ze invloed van de Friese boerderijbouw.

Grote boerderij met tuin
Boerderij bij Marum in het Westerkwartier. Foto: Beeldbank RCE / Mark Sekuur, 2014 CC BY-SA 3.0
Grote boerderij met tuin
Kop-hals-rompboerderij bij Marum in het Westerkwartier. Foto: Beeldbank RCE, P.C. Schellekens, 1968 CC BY-SA 3.0

Geologie

Het Westerkwartier ligt in het zuidwesten van de provincie Groningen en grenst deels aan Friesland en aan Drenthe. Het Reitdiep – met daarachter het Hogeland – vormt min of meer de grens in het oosten en noorden. Het noorden van de streek bestaat uit zeeklei. Het meer landinwaarts liggende zuidelijke deel bevat laagliggende zand- en veengrond. Vanwege de zandgrond komt in het zuiden van het Westerkwartier grotendeels het gemengde bedrijf voor. Op de zeekleigrond komt voornamelijk akkerbouw voor.

Middeleeuwen

Van de oudere boerderijen is in de streek weinig overgebleven. Dit waren langwerpige, veelal driebeukige gebouwen, vergelijkbaar met het oude Friese langhuis, met een woongedeelte voor en een bedrijfsgedeelte achter. De eerste boerderijen waren van hout. De gebouwen hadden aanvankelijk rieten daken. Vanwege de aanwezige kleigrond bij het Reitdiep, die geschikt is voor baksteenfabricage, zijn de boerderijen in de streek al in een vroeg stadium versteend.

Huidige boerderijen

De huidige boerderijen in het Westerkwartier zijn vanaf de achttiende eeuw ontstaan en dateren grotendeels uit de negentiende en vroege twintigste eeuw.

Bedrijfsgedeelte

Omdat de streek aan Friesland grenst is de Friese schuur alom aanwezig in het gebied. De boerderijen met de Friese schuur komen ook in het aangrenzende gebied van de Kop van Drenthe voor. Het formaat van het bedrijfsgedeelte is bij de meeste boerderijen wel kleiner dan in de rest van de provincie Groningen. Dit hangt samen met de hoger liggende zand- en veengrond in het zuidwesten, waardoor de oogstopbrengst en de benodigde tasruimte hier kleiner zijn dan op de kleigrond. In het Westerkwartier komen daarom zowel grote als kleinere kop-rompboerderijen en kop-hals-rompboerderijen voor, maar op de noordelijker gelegen kleigrond zijn de boerderijen vooral groot. In het weidegebied langs het Reitdiep stonden echter grotere kop-hals-rompboerderijen onder sterke invloed van de boerderijen op het Hogeland, alsmede uit de aangrenzende Friese kuststreek. Een andere variant is de stelp, het boerderijtype zonder vooruitspringend woongedeelte, dat vooral in het zuidelijke Westerkwartier voorkomt. Het woon- en bedrijfsgedeelte van de stelp zitten onder hetzelfde dak en de plattegrond is min of meer rechthoekig.

De rechthoekige schuur is verdeeld in drie beuken en bestaat uit een constructie van dekbalkgebinten. De middenbeuk bestaat meestal uit rechthoekige gebintvakken. Ten behoeve van de stabiliteit zijn zowel in de lengte- als in de breedterichting van het gebint schoren aangebracht. De middelste beuk diende voor het optassen van graan en hooi. Deze bevindt zich dan ook onder de daknok. De ene zijbeuk diende als zijlangsdeel en bevat meestal in de achtergevel een stel hoge inrijdeuren. De zijlangsdeel stond in open verbinding met de tasvakken in de middenbeuk. De deel was bij de akkerbouwboerderijen mede als dorsvloer in gebruik. De dorsmolen werd door paarden aangedreven, al dan niet van binnen of buiten het bedrijfsgedeelte. Ter plaatse van de dorsmolen stonden de gebintstijlen vaak opzij om ruimte te creëren. De andere zijbeuk was meestal (deels) in gebruik als jongvee- of melkveestal. Midden achteraan bevond zich een paardenstal, uitwendig te zien aan centraal in de achtergevel geplaatste grote vensters. De indelingen van de stallen verschilden per boerderij. Bij gemengde bedrijven in het zuidelijke Westerkwartier fungeerde een zijbeuk doorgaans als koestal, de middenbeuk als tasruimte en de andere zijbeuk als zijlangsdeel. In het noorden van het gebied – waar akkerbouw overheerst – is de ruimte die veestallen innemen veel kleiner.

Woongedeeltge

Het woongedeelte in het Westerkwartier vertoont eveneens invloed uit het aangrenzende Hogeland en Friesland. Bij de oudste boerderijen bevat de kop meestal één vertrek dat vanuit de hals bereikbaar is. Meestal staat op minstens een van de topgevels een schoorsteen. Er zijn ook woongedeelten met een langgerekte kop, waarin de voordeur zich centraal in de lange zijgevel bevindt. In de hals bevinden zich meestal de keuken en werkruimten. Sommige kop-hals-rompboerderijen hebben een gedeeltelijk onderkelderd woongedeelte. Dat waren meestal op de melkveehouderij gerichte boerderijen. Boven de kelder bevond zich in dat geval een – meestal vanuit de gang bereikbare – opkamer, al dan niet voorzien van bedsteden. Bij de kleinere kop-rompboerderij steekt het woongedeelte – de kop – relatief weinig naar voren uit. Meestal is ook het voorste gebintvak onder de grote kap van de “Friese schuur” bij het woongedeelte getrokken. Daar zitten dan, in de directe nabijheid van de veestal, de keuken en werk/spoelruimte ofwel woon- of slaapvertrekken.

Bij de stelpboerderij ten slotte neemt het woongedeelte meestal bijna de gehele boerderijbreedte in beslag. Het woongedeelte is aan de voorzijde vaak wel iets smaller uitgevoerd vanwege behoefte aan ruimte op de hoeken, daglichtinval en de plaatsing van deeldeuren aan de voorkant van de zijlangsdeel. Het woongedeelte is relatief ondiep, telt maximaal een vertrek in de lengterichting en herbergt daarachter een gang, keuken en werkruimte. Anders dan bij de Friese stelpen het geval is, hebben de stelpen in het Westerkwartier meestal een wolfsdak. Dit uit zich in de hoger opgaande voor- en achtergevel.

Zie ook

Hoort bij deze thema's Trefwoorden

Boerderijen

Specialist(en)

Vragen, verbeteringen of opmerkingen?
U kunt op deze kennisbank reageren via het reactieformulier.

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 19 jan 2024 om 17:34.