Hogelandse boerderij
Introductie
De boerderijen in het Groninger Hogeland behoren tot de noordelijke huisgroep. Ze zijn fors van formaat en de vormgeving en indeling komt veelal overeen met de kop-hals-romp- en kop-rompboerderij in Friesland.
Geologie
Het Hogeland omvat het zeekleigebied in het noorden van de provincie Groningen. Het gebied strekt zich uit langs de Waddenkust, vanaf het Lauwersmeer in het westen tot de Eemshaven en Delfzijl in het oosten. De zuidgrens wordt min of meer gevormd door het Reitdiep, de stad Groningen en het Eemskanaal. De bodem bestaat het meest uit vruchtbare oude zeeklei, zogenaamde knipklei. De ontginningsgeschiedenis gaat terug tot in de middeleeuwen. Vanaf de dertiende eeuw zijn op grote schaal wierden en dijken aangelegd, waarna het gebied is ontgonnen. Door de vruchtbare grond bestaat de agrarische bedrijfsvoering grotendeels uit akkerbouw. Naast graan werden er aardappelen en koolzaad geteeld. Vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw vond een landbouwkundige opleving plaats, waardoor geleidelijk aan de huidige grote boerderijen zijn ontstaan.
Middeleeuwen
Van de vroegere boerderijen is weinig overgebleven. Dit waren langwerpige, veelal driebeukige gebouwen, met een woongedeelte voor en een bedrijfsgedeelte achter. De eerste boerderijen waren van hout. Waarschijnlijk heeft verstening hier vanwege de alom aanwezige zeeklei in een vroeg stadium plaatsgevonden, vermoedelijk al in de zestiende eeuw of eerder.
Huidige boerderijen
De huidige Hogelandse boerderijen dateren grotendeels uit de negentiende en eerste helft van de twintigste eeuw. Ze werden gebouwd als gevolg van de grootschalige graanproductie die zich in die periode voltrok. De vroegste voorbeelden zijn echter ontstaan in de achttiende eeuw, als uitbreiding van de oudere woonstalhuizen. Opvallend zijn de enorme omvang en het statige uiterlijk, vooral te zien aan het woongedeelte. De langwerpige, driebeukige en brede schuren zijn afgeleid van het Friese schuurtype. De schuren op het Hogeland behoren tot de grootste in hun soort.
Bedrijfsgedeelte
De rechthoekige schuur is verdeeld in drie beuken en bestaat uit een constructie van dekbalkgebinten. De middenbeuk bestaat meestal uit rechthoekige gebintvakken. De lengte van de schuur varieert van drie tot soms wel tien gebintvakken. De middelste beuk diende voor het optassen van graan en hooi. Deze bevindt zich dan ook onder de daknok, het hoogste deel van het bedrijfsgedeelte. De ene zijbeuk diende als zijlangsdeel en bevat meestal in de achtergevel een stel hoge inrijdeuren. De zijlangsdeel stond in open verbinding met de tasvakken in de middenbeuk. De deel was mede als dorsvloer in gebruik. Ter plaatse van de dorsmolen stonden de gebintstijlen vaak opzij om ruimte te creëren. De andere zijbeuk was meestal (deels) in gebruik als jongvee- of melkveestal. Midden achteraan bevindt zich een paardenstal, uitwendig te zien aan grote vensters in het midden van de achtergevel. De indelingen van de stallen verschilden per boerderij.
Uitbreiding van het bedrijfsgedeelte vanwege de toenemende behoefte aan tasruimte gebeurde op het Hogeland vaak in de breedterichting. Op het Hogeland werden boerderijen meestal uitgebreid met één of twee extra schuren ernaast, waardoor een meerkapper ontstond. Soms zat de extra bedrijfsruimte niet (helemaal) vast aan de bestaande, maar was er sprake van een klein verbindingsstuk aan de achterzijde, waardoor de schuren optisch gezien met elkaar verbonden leken te zijn. De meerkapsschuren werden ook wel als geheel nieuw gebouwd.
Woongedeelte
Het woongedeelte van de Hogelandse boerderijen heeft zich eveneens onder sterke invloed van het naburige Friesland ontwikkeld. Geleidelijk aan ontstond hier een forse variant van de kop-hals-rompboerderij. Bij de oudste boerderijen bevat de kop meestal één vertrek, dat vanuit de hals bereikbaar is. Meestal staat op minstens een van de topgevels een schoorsteen. Er zijn ook woongedeelten met een langgerekte kop, waarin de voordeur zich midden in de lange zijgevel bevindt. In de hals bevinden zich meestal de keuken en werkruimten. Deze laatste vertrekken liggen tegen het bedrijfsgedeelte en zo mogelijk tegen de veestallen. Sommige kop-hals-rompboerderijen hebben een gedeeltelijk onderkelderd woongedeelte. Dat waren meestal op de melkveehouderij gerichte boerderijen, die een melkkelder nodig hadden. Boven de kelder bevond zich in dat geval een meestal vanuit de gang bereikbare opkamer, al dan niet voorzien van bedsteden.
Een aantal boerderijen is vanaf de negentiende eeuw van een zeer statig en groot woongedeelte voorzien, ter vervanging van het kleinere, oorspronkelijke woonhuis. Sommige daarvan zijn in neoclassicistische of eclectische trant gebouwd en hebben een symmetrische voorgevel. Vaak is er dan sprake van een al dan niet gepleisterd dwarshuis. Kleine (slaap)vertrekken met bedsteden maakten plaats voor royale en hoge kamers met veel privacy en licht. De welvarendste boeren lieten in de eerste helft van de twintigste eeuw zeer grote, onregelmatig vormgegeven voorhuizen bouwen. Deze woonhuizen zijn onder invloed van de art nouveau of Amsterdamse School-stijl gedecoreerd, al dan niet voorzien van serres, veranda’s, loggia’s, balkons en torentjes.
Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 9 aug 2024 om 02:08.