Oldambtster boerderij

Introductie

De Oldambtster boerderijen behoren tot de noordelijke huisgroep. Ze zijn zeer groot van omvang en bevatten een statig woongedeelte, doorgaans op de middenas geplaatst en smaller dan het bedrijfsgedeelte.

Zwartwitfoto van een grote boerderij
Oldambtster boerderij in Midwolda. Foto: beeldbank RCE, A.J. van der Wal, 1968 CC BY-SA 3.0
lange boerenschuur en boerenerf
Langwerpige schuur met zijlangsdeel van een boerderij in Beerta. Foto: beeldbank RCE, C.S. Booms, 2008 CC BY-SA 3.0

Geologie

Het Oldambt ligt in het oosten van de provincie Groningen. Het strekt zich uit vanaf de polder ten oosten van de stad Groningen tot aan de Duitse grens. In het zuiden grenst het gebied aan de Veenkoloniën. De noordgrens is min of meer het Eemskanaal. De bodem bestaat deels uit zware oude zeeklei, knipklei genaamd, deels uit klei op veen, laagveen en zandgrond (afgegraven hoogveen aan de rand van de Veenkoloniën). De ontginningsgeschiedenis van het Oldambt gaat terug tot in de middeleeuwen. Vanaf de negentiende eeuw, de periode van de Graanrepubliek, zijn nieuwe polders met zeer grote kavels ontgonnen in het gebied tussen Winschoten, Delfzijl en de Duitse grens. In die periode zijn de meeste huidige boerderijen ontstaan. De boerderijen zijn van zeer grote omvang en hebben een statige architectuur.

Middeleeuwen

Van de boerderijen uit de periode van voor 1800 zijn weinig exemplaren bewaard gebleven. Deze boerderijen bevonden zich in de vanaf de middeleeuwen ontgonnen polders. Het waren langwerpige, veelal driebeukige gebouwen, vergelijkbaar met het oude Friese langhuis, met een woongedeelte voor en een bedrijfsgedeelte achter. De eerste boerderijen waren van hout. Waarschijnlijk heeft verstening hier vanwege de alom aanwezige zeeklei in een vroeg stadium plaatsgevonden, vermoedelijk al in de zestiende eeuw of eerder.

Huidige boerderijen

De meeste huidige Oldambtster boerderijen dateren uit de periode tussen 1775 en 1900, als gevolg van de grootschalige graanproductie die zich in die periode plaatsvond.

Bedrijfsgedeelte

De langwerpige, driebeukige en brede schuren zijn afgeleid van het Friese schuurtype. De schuren in het Oldambt behoren tot de grootste in hun soort. De rechthoekige schuur is verdeeld in drie beuken en bestaat uit een constructie van dekbalkgebinten. De middenbeuk bestaat meestal uit rechthoekige gebintvakken. De lengte van de schuur varieert van vier tot soms wel tien gebintvakken. De middelste beuk diende voor het optassen van graan. De ene zijbeuk diende als zijlangsdeel en bevat meestal in de achtergevel een stel hoge inrijdeuren. De zijlangsdeel stond in open verbinding met de tasvakken in de middenbeuk. De deel was mede als dorsvloer in gebruik. Ter plaatse van de dorsmolen stonden de gebintstijlen vaak opzij om ruimte te creëren. De andere zijbeuk was meestal (deels) in gebruik als jongvee- of melkveestal. Midden achteraan bevond zich een paardenstal, uitwendig te zien aan grote vensters in het midden van de achtergevel. De indeling van de stallen verschilde per boerderij. Uitbreiding of vervanging van het bedrijfsgedeelte vanwege de toenemende behoefte aan tasruimte gebeurde in het Oldambt vaak in de lengterichting. Een extra schuur ernaast (meerkap) zien we in het Oldambt ook wel, maar komt minder vaak voor dan op het Hogeland.

Woongedeelte

Het woongedeelte onderscheidt zich hier door middel van de monumentale, vaak symmetrische architectuur en de zich naar voren toe versmallende bouwdelen, de zogenaamde krimpen. Opvallend is dat – in tegenstelling tot de boerderijen in het westen van Groningen – het woon- en bedrijfsgedeelte hier meestal onder één kap zijn ondergebracht en het woongedeelte op de middenas van het gebouw is geplaatst, waardoor de boerderij (vrijwel) symmetrisch oogt. Vaak zit de voordeur in het midden van de voorgevel of zijgevel en bevindt zich onder het woongedeelte een souterrain. Het souterrain fungeerde bij sommige boerderijen met een bescheiden veestapel als melkkelder. De voorste vertrekken in het woongedeelte hadden een representatieve functie. De vertrekken daarachter, grenzend aan het bedrijfsgedeelte, betreffen bijvoorbeeld de keuken, bijkeuken, werkruimten, zomerverblijf e.d. Aan de zijkant bevinden zich vaak ook meerdere slaapvertrekken. De etages boven het woongedeelte zijn vaak in gebruik (geweest) als zaadzolder, te herkennen aan de reeks lage, horizontale vensters die al dan niet boven elkaar in de voorgevel zitten. Hier en daar zijn deze kleine vensters voorzien van nepvitrages. Op de daknok staat meestal zowel vooraan, als ter hoogte van de brandmuur een schoorsteen.

Ten slotte verschillen de grootte en indeling van het woongedeelte tussen de Oldambtster boerderijen aanzienlijk: bij de eenvoudigste en oudste boerderijen komen nog relatief kleine en ondiepe woongedeelten voor, die bovendien niet de volledige boerderijbreedte in beslag nemen. Dat wil zeggen dat de woonvertrekken zich slechts in een (kleine) hoek van het voorste deel van de boerderij bevinden, de zijlangsdeel geheel van achter naar voren doorloopt en de deeldeuren eveneens in het voorste deel van de boerderij zijn geplaatst. Een enkele boerderij telde slechts drie woonvertrekken, inclusief de keuken. Alle drie vertrekken waren daar tevens voorzien van bedsteden.

Het andere uiterste betroffen boerderijen met enorme voorhuizen met meerdere etages, waarbij de eerste etage royale slaapkamers telde en daarboven een zaadzolder zat. Opvallend is daarbij de luxe die de boeren in het Oldambt genoten: van ingebouwde bedsteden is hier in tegenstelling tot elders in de provincie nog weinig sprake. Deze woongedeelten zijn vaak ook dieper uitgebouwd en omvatten meerdere tussen/achtervertrekken, die de hele breedte van het gebouw in beslag nemen. De vertrekken konden zeer verzorgd zijn met luxe materialen, waaronder decoratieve stucplafonds, betimmerde wanden en tegelvloeren. De daken zijn hier meestal steiler gebouwd om op de zolder zoveel mogelijk ruimte te creëren voor de opslag. De architectuur is vanaf het laatste kwart van de negentiende eeuw vaak verfraaid onder invloed van de burgerlijke bouwkunst. Niet zelden gebeurde dat door de plaatsing van een compleet voorhuis in de dwarsrichting, waardoor sprake is van een dwarshuis. Er was veel aandacht voor symmetrie. De rijkste boeren lieten de gevels bepleisteren. Ook serres, balkons, loggia’s, dakkapellen e.d. werden rijkelijk toegevoegd.

Zie ook

Hoort bij deze thema's Trefwoorden

Boerderijen

Specialist(en)

Vragen, verbeteringen of opmerkingen?
U kunt op deze kennisbank reageren via het reactieformulier.

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 19 jan 2024 om 17:35.