Uiterwaarden Waal - Tiel-Gorinchem

< Aardkundig erfgoed - inleiding


Overzicht aardkundig erfgoedKaart: Aardkundig Erfgoed

Samenvatting

Deze beschrijving richt zich op het bovenstroomse deel van de uiterwaarden van de Waal: vanaf de splitsing vanaf de Rijn bij Millingen tot aan Tiel, in het bijzonder de Stiftsche Uiterwaard, Rijnswaard/Neerijnen, Hurwenensche Waard, en de Brakelsche Benedenwaarden.

De Waal is de grootste Rijntak van Nederland, tussen de dijken liggen grote uiterwaarden met daarin kenmerkend kronkelwaardreliëf. Dit kronkelwaardreliëf kent een afwisseling van kronkelwaardgeulen (strangen) en ruggen. Deze reflecteren het verplaatsen van de riviergeul. Het deel van de Waal benedenstrooms van Tiel stamt uit de vroege middeleeuwen, maar het kronkelwaardreliëf stamt grotendeels uit de 16e en 17e eeuw. Menselijk handelen heeft een grote rol in gespeeld in de vorming van dit reliëf; enerzijds direct bij het vastleggen van de oevers van de riviergeul, anderzijds door het verminderen van de afvoer van de Waal door de aanleg van het Pannerdensch Kanaal in de 18e eeuw.

Het reliëf van geulen en banken is vanaf de 19e eeuw aangetast door kleiwinning en de laatste decennia ook door zandwinning en natuurontwikkeling en in het kader van Ruimte voor de Rivier.

Aardkundig fenomeen (primair)

kronkelwaardreliëf

Periode(s)

  • Holoceen - Nieuwe tijd

Gevormd door

mens, rivieren

Kenmerkendheid

  • Uiterwaarden van de grootste riviertak van Nederland met kenmerkend kronkelwaardreliëf.
  • Geulpatroon laat historische ontwikkeling van Waal in relatie tot menselijk ingrijpen zien en is daarmee een belangrijk onderdeel van de waterstaatkundige geschiedenis.
AHN hoogtebeeld van de Winssensche Waarden. Direct langs de Waal is een goed ontwikkelde oeverwal te zien, links in beeld liggen enkele goed bewaarde strangen.
Afb. 1. AHN-2 hoogtebeeld van de Brakelsche Benedenwaarden met daarin een goed ontwikkeld kronkelwaardreliëf. Een groot deel van dit gebied is inmiddels vergraven voor natuurontwikkeling (klik voor vergroting).

Ontstaansgeschiedenis

Waal is hier al ruim 1500 jaar actief als een van de grote Rijntakken, tot aan de middeleeuwen was dit een natuurlijk meanderende rivier. Vanaf 1350 is de Waal volledig bedijkt, de ruimte om sediment af te zetten en geulen te verplaatsen werd hierdoor beperkt. In de 16e en 17e eeuw nam de afvoer van de Waal steeds meer toe, door het dichtslibben van de Nederrijn bovenstrooms (zie Rijnstrangen). De rivier zag er anders uit dan nu: de rivier was bochtiger en de diepte en breedte varieerden, lokaal waren er ook eilandjes. Regelmatig braken de dijken door. Door de toegenomen afvoer werd de geul dynamischer: in de buitenbochten vond sterkere erosie plaats, in de binnenbochten sedimentatie. Als gevolg van deze dynamiek zijn de meeste oudere afzettingen langs de Waal grotendeels omgewerkt.

De historische ontwikkeling van de geulen is sterk door menselijk ingrepen beïnvloed en is goed te volgen op oude kaarten. Vanaf de 17e eeuw hielp de mens al met de aanwas van de rivier. Zandbanken aan de binnenbanken werden beschoeid en nevengeulen aan de rivierkant afgedamd. Vervolgens werden wilgetenen geplant om de sedimentatie te bevorderen. In de 16e en 17e eeuw kent de Waal nog een grote afvoer, tot wel 90% van de Rijnafvoer. In het noordelijk deel van de Millingerwaard, schuift de geul tussen 1610 en 1729 tot wel 1 kilometer op. Vanaf de 18e eeuw nam de activiteit van de rivier echter af, door de aanleg van het Pannerdensch Kanaal. In plaats van 90% kreeg de Waal vanaf nu ongeveer 2/3 van de Rijnafvoer. Hierdoor werd de geul smaller en rechter. De uiterwaarden werden breder, een groot deel van het kronkelwaardreliëf stamt uit deze periode (Afb. 1). De kronkelwaardgeulen (strangen) reflecteren oude geulposities na het zijwaarts verplaatsen van de riviergeul, deze werden naderhand tijdens hoogwaters verder uitgeschuurd.

Een andere grote verandering is de grootscheepse normalisatie van de rivieren vanaf de 2e helft van de 19e eeuw, waarbij de geulen versmald en verdiept werden. Op deze manier werd de bevaarbaarheid en waterveiligheid vergroot. De geul lag nu ook binnen de dijken volledig vast, alleen tijdens overstromingen kon nog sediment in de uiterwaarden worden afgezet. Het reliëf van geulen en banken is in de 20e eeuw zeer sterk aangetast door kleiwinning. De kronkelwaardgeulen zijn het diepste uitgegraven, deze zijn deels nog te herkennen in het reliëf. De laatste jaren is een groot deel van het gebied verder uitgegraven voor zandwinning, waterveiligheid en natuurontwikkeling. Hierdoor is het oorspronkelijke reliëf minder goed herkenbaar, vooral in de Brakelsche Benedenwaarden.

Huidige aardkundige processen

Tijdens hoogwater vindt nog actieve sedimentatie plaats in het gebied. Ook treedt er nog kwel op vanuit de rivieren. Langs de geul verwaait kaal zand bij laagwater tot duintjes.

Bodems en waterhuishouding

De bodems van de oeverwallen bestaan vooral uit kalkhoudende poldervaaggronden (zavel en lichte klei). In het gebied treedt kwel op vanuit Rijn en omliggende stuwwallen.

Relatie met archeologie en cultuurhistorie

  • Mens speelde een belangrijke rol in het ontstaan van de uiterwaarden, in eerste instantie door het bedijken van de rivieren in de Middeleeuwen. Vanaf de 17e eeuw door het bevorderen van opslibbing langs bochten, en in de 19e eeuw de normalisatie van de rivieren.
  • Afvoer van de Waal is van belang geweest voor de vorming van de uiterwaard, deze is deels ook al vanaf 1707 gereguleerd door de aanleg van het Pannerdensch Kanaal. Daardoor nam de rivieractiviteit af en raakte het uiterwaardreliëf bewaard.
  • Voor de baksteenindustrie vond kleiafgraving plaats, vooral in de oorspronkelijke geulen en strangen.

Verder lezen

Overlap met eerder benoemd aardkundig erfgoed

  • GEA-objecten: -
  • Van Beusekom 2007: -

Zie ook

Aardkundig erfgoed
Hoort bij deze thema'sTrefwoorden
Uiterwaard, Waal
Specialist(en)
Vragen, verbeteringen of opmerkingen?
U kunt op deze kennisbank reageren via het reactieformulier.

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 9 apr 2024 om 03:02.