Boerenerf (cultuurhistorisch beheer)

Foto van een boerenerf
Afb. 1. Boerenerf
Foto van een boerenerf
Afb. 2. Boerenerf
Foto van karakteristiek boerenerf in gebruik, in Persingen (Gelderland), met een schuur en daarvoor een mestwagen
Afb. 3. Een karakteristiek boerenerf in gebruik, in Persingen (Gelderland).
Foto van boerenboomgaard in de Schermer, Noord-Holland, met fruitbomen en schapen.
Afb. 4. Boerenboomgaard in de Schermer, Noord-Holland.
Foto met een door zwaar geboomte omgeven boerenerf in de zeekleipolder in Groningen.
Afb. 5. Door zwaar geboomte omgeven boerenerf in de zeekleipolder in Groningen.
Foto van een silo op een erf op Texel.
Afb. 6. Silo op een erf op Texel. Silo’s zijn betonnen voederkuilen die in de jaren vijftig van de 20ste eeuw met subsidie zijn neergezet, maar intussen zeldzaam aan het worden zijn.

Definitie, ouderdom en verspreiding

Een boerenerf is een begrensd stuk grond waarop de boerderij (of voormalige boerderij), schuren, tal van kleinere bouwsels, een mestvaalt en moes- en siertuin liggen. Het boerenerf is door beplanting, hekken of een sloot gewoonlijk afgescheiden van de rest van het akker- of weideland. De afscheiding met het land kan bestaan uit een windsingel, een sloot of rijen knotbomen. Op het erf wordt vaak een siergedeelte, een nutsgedeelte en een werkgedeelte gevonden. Per streek verschilt de ligging van deze delen sterk. In het algemeen ligt het siergedeelte aan de wegzijde of voorkant van de boerderij. Nutsdelen bestaan uit moestuinen, al dan niet sierlijk aangekleed, huisboomgaardjes of bleekveldjes. Deze liggen vaak aan de zijkant. Het werkdeel of de ‘plaat’ ligt aan de achterzijde met rondom de schuren. Een uitzondering zijn de kenmerkende boerderijen in Zuid- Limburg en Zeeuws Vlaanderen waarbij alle gebouwen rondom een binnenplaats liggen. De oprit van het erf wordt vaak gesierd met een poort of met statige bomen. Ook komen korte laanbeplantingen voor. Bij de boerderij staan vaak leilinden om in de zomerperiode schaduw te geven en in de winter de gure wind op te vangen. Wat minder bekende elementen van een boerenerf zijn geriefhoutbosjes.

Voor de siertuin zorgde gewoonlijk de boerin, terwijl het nutsgedeelte, dat een sterkere verbinding met het bedrijf heeft, door de boer werd onderhouden. Het boerenerf in zijn huidige vorm is al eeuwen bekend. Afhankelijk van de conjunctuur en de heersende mode was het sierdeel groter of kleiner. Ook het type bedrijf zoals gemengd, akkerbouw of veeteelt heeft invloed op de indeling van het erf.

Boerenerven komen in elk landschapstype voor en in elke provincie. Er zijn regionale verschillen herkenbaar in zowel de boerderijtypen als in de bijbehorende erven. In veel publicaties, maar bijvoorbeeld ook bij cursussen over boerenerven, wordt nog altijd de suggestie gewekt dat het gaat om vaste regionale typen, waarvan de kenmerken door de tijd heen constant waren. Inmiddels weten we boerenerven net als andere verschijnselen een veel dynamischer geheel hebben gevormd, waarbij ontwikkelingen in de ruimere geografische context hun sporen direct nalieten in de wijze waarop men de boerenerven heeft ingericht.

Aantastingen en bedreigingen

Veel boerderijen verliezen hun agrarische functie. Nieuwe bewoners nemen hun intrek en zijn zich niet bewust van streekeigen gewoontes, onderhoud van het erf of functies van gebouwen. Functieverandering vormt een bedreiging indien er geen rekening wordt gehouden met tradities en gewoonten en men niet op de hoogte is van de cultuurhistorische en natuur waarden. Bijgebouwen worden afgebroken of anders ingericht, de tuin kan het uiterlijk van een ‘stadse’ tuin krijgen, met coniferen en taxus- of ligusterhagen in plaats van de traditionele meidoorn en veldesdoorn, met ook een overdaad aan leibomen en schuttingen. Steeds vaker moet de boomgaard of een ander deel van de beplanting wijken voor de aanleg van een paardenbak. Bovendien worden heidetuinen en coniferentuinen aangelegd. Er verschijnen steeds meer fantasietuinen bij boerderijen, inclusief kabouters en vijvers.

Een bijkomend probleem is het verdwijnen van kennis over het boerenerf. Zoals bij veel alledaagse zaken is de beschikbare kennis over boerentuinen en -erven nooit opgeschreven. Er is al heel veel verloren gegaan. Gelukkig geven oude afbeeldingen zoals foto’s of schilderijen nog veel informatie. Via Oral history (mondeling overgedragen informatie) wordt door verschillende organisaties (zoals de verschillende Werkgroepen Boerenerven) het nodige achterhaald en vastgelegd over de regionale variatie. In verschillende provincies zijn de laatste jaren boeken verschenen over boerenerven en -tuinen. Een prachtig voorbeeld hiervan is het boek van Scholtens, over de Groningse Boerenerven, dat voor een groot deel is gebaseerd op gesprekken bij oude boerinnen thuis.

Beheeropties

Behoud en consolidatie

Is het erf nog grotendeels of helemaal in historische staat, dan is behouden voldoende door bijvoorbeeld inboeten van uitvallende bomen en heesters. De ‘historische staat’ wil niet zeggen dat het erf nog altijd de oorspronkelijke vormen heeft. Latere veranderingen en aanpassingen aan de heersende mode zijn interessant en hebben een eigen historische waarde. Slechts in enkele gevallen is het zinvol om latere wijzigingen ongedaan te maken, bijvoorbeeld als een zeldzaam of bijzonder erfof tuintype verdwenen is. In die context moeten overigens ook nieuwe toevoegingen aan het erf worden bekeken.

De verschillende elementen van het erf moeten worden onderhouden Zie voor de praktische uit - voering van de werkzaamheden de hoofdstukken over hoogstamboomgaarden, heggen en hagen, houtsingels, knotbomen en geriefhout.

Restauratie

Bij restauratie is sprake van een herstel van de historische situatie met behulp van resterende originele elementen. Wanneer er nog resten van de historische paden en beplanting aanwezig zijn, wordt er bij restauratie naar gestreefd die oude elementen weer tot hun oorspronkelijke grootte aan te vullen.

Hier is dus een weloverwogen planning of plan van aanpak noodzakelijk, met een daarbij behorend ontwerp dat daarna consequent wordt uitgevoerd. Let daarbij op de regionale variatie en de traditionele keuze voor elementen met weinig onderhoud.

Reconstructie

Reconstructie van een erf vindt plaats als er geen of nauwelijks resten van de oude aanleg meer zijn.

Historisch onderzoek is hier de basis voor de herinrichting. Zo’n reconstructie kan bijvoorbeeld plaats vinden aan de hand van het oorspronkelijke ontwerp, aan de hand van oude foto’s, of op basis van een reconstructietekening als resultaat van Oral history. Een mooi voorbeeld van een reconstructieproject is ‘Slingertuinen in het Oldambt’ van Landschapsbeheer Groningen, waarbij 30 boerentuinen ingrijpend zijn gereconstrueerd, onder meer gebaseerd op het werk van Scholtens (2004).

Bij inrichting van een erf moet goed gekeken worden naar wat er in de betreffende streek gebruikelijk is. Kies voor streekeigen constructies, vormen en soorten. Kies een gewenste referentieperiode die zo nauw mogelijk aansluit bij de omgeving. Houd ook rekening met het type boerderij. Bij een herenboerderij past een grote siertuin, bij een kleine boerderij op arme grond niet.

Bij sierelementen is de regionale aanpassing minder belangrijk, maar ook daar is het verstandig om beplanting te kiezen die in de regio van oudsher voorkomt. Let daarbij op bodemgeschiktheid. Natte gronden zijn bijvoorbeeld minder geschikt voor beuk, linde en eik, vooral grotere formaten slaan moeilijk aan. Hetzelfde geldt voor bepaalde soorten fruitbomen. Kersenbomen verlangen een goed gedraineerde en vruchtbare grond en ook voor de meeste appelsoorten is natte en laaggelegen grond niet geschikt (zie de literatuur bij het hoofdstuk hoogstamboomgaard).

Bij de nieuwe aanplant worden bomen en struiken gewoonlijk veel te dicht bij elkaar gezet. Geef bomen flink de ruimte, waardoor ze een ‘natuurlijke’ vorm kunnen ontwikkelen en goed bereikbaar zijn voor zonlicht en wind. Dat houdt de boom gezond en vergroot zijn landschappelijke waarde. Voor veel mensen duurt de fase waarin de bomen naar elkaar toe groeien te lang. Een alternatief is een ‘blijver-wijker’ systeem, van bij voorbeeld snel groeiende elzen en langzaam groeiende eiken in een singelbeplanting of van relatief kort levende pruimenbomen tussen appelbomen die langzamer groeien. In de praktijk worden echter de wijkers veel te laat weggehaald, waardoor de blijvers zich niet goed kunnen ontwikkelen.

Bij aanplant van een gemengde beplanting moet men de soorten op elkaar afstemmen wat groeisnelheid en lichtbehoefte betreft. Anders gaan de snelgroeiende soorten overheersen en verdwijnen de langzamer groeiende en de soorten die veel licht nodig hebben.

Houd vee weg uit de aanplant door aanleg en onderhoud van een afrastering. Of graaf een sloot of greppel als afscherming en zorg dat die op diepte blijft. Als er palen met een boomband bij de boom zijn gezet haal die dan weg voordat de boom zich erin wurgt of tegen de paal aangroeit.

Wacht met het opsnoeien van een boom - bijvoorbeeld omdat er vrij hoog verkeer onder door moet - niet tot de zijtakken te dik zijn. Snoei niet automatisch alle bomen op, als daar geen reden voor is. In de kroon van de boom moet eigenlijk alleen gesnoeid worden wanneer er sprake is van dubbele koppen, plakoksels of andere verschijnselen die later tot overlast (zoals takbreuk) zouden kunnen leiden. Snoei nooit meer dan éénderde van de kroon.

Is er materiaal aangeplant voor hakhoutbeheer, zaag dan bij de eerste keer de stammen ongeveer 15 centimeter boven de grond af, en niet lager. Dit is nodig omdat de afzethoogte bij het vormen van de stoof in de loop van de tijd hoger komt te liggen.

Bij de aanplant van een laan worden de bomen direct op de uiteindelijk gewenste afstand gezet. Plaats ook hier de exemplaren niet te dicht bij elkaar. Een flink uitgegroeide boom heeft al gauw 8 tot 10 meter nodig en sommige soorten zelfs nog meer. Men kan ook kiezen voor een kleinere afstand waarna bij het aanraken van de kronen de helft wordt gedund.

Behoud door ontwikkeling

Steeds vaker komt het voor dat een ‘stadsbewoner’ niet alleen de boerderij en het omringende erf koopt, maar ook een of twee hectare grond extra, bijvoorbeeld om zelf dieren te gaan houden of een boomgaard in te richten. Dat biedt kansen om allerlei oude elementen die aangetast of al verloren zij gegaan opnieuw te introduceren, zoals een poel, hoogstamboomgaard, geriefbosje, heg of houtsingel. Bij nieuwe bewoners is vaak sprake van een grote belangstelling voor het historische landschap.

Door het opnemen van boerderijen en boerenerven in nieuwe stadswijken kunnen ze gaan fungeren als stads- , kinder- of zorgboerderij. Dat biedt mogelijkheden voor het handhaven en versterken van de cultuurhistorische kenmerken van het boerenerf.

Bij een boerderij in Oostwold is het herstel van de slingertuin gecombineerd met de aanleg van een kleine 18-holes golfbaan. De boerderij is ingericht als eetcafé. Bij de reconstructie van de tuin zijn oude luchtfoto’s gebruikt.

Een voorbeeld van reeds uitgevoerd beheer

“Ze doen vaak meer dan ze oorspronkelijk van plan waren”

Tiem van Veen werkt bij Landschapsbeheer Flevoland onder andere aan het project 'Boerenerven'. Hij vertelt over een erf tussen Emmeloord en Espel, in de Noordoostpolder. Het hoort bij een boerenbedrijf dat onlangs is uitgebreid met een grote opslagloods. Deze polder is cultuurhistorisch opvallend omdat de inrichting van die polder nog met een centrale sturing gebeurde die bij de latere inrichting van oostelijk en zuidelijk Flevoland ondenkbaar was. De boerderijen zijn gebouwd volgens een standaardprincipe, de oppervlakte van de bedrijven kende vaste maten, evenals de oppervlakte van de erfbeplanting en de breedte van de singels.

Welke situatie trof je aan toen je erbij betrokken werd?

Een boerderij met een grotendeels verdwenen 'traditionele' erfbeplanting en een nieuwe grote schuur buiten de grenzen van de oude huiskavel. De gemeente stelde de eis van een landschappelijke inpassing.

Wie financiert het?

Het wordt gefinancierd vanuit het project van Landschapsbeheer, dat helemaal wordt betaald uit geld van de Nationale Postcode Loterij.

Wie nam het initiatief?

De eigenaar kwam naar Landschapsbeheer toe na een publicatie over het Ervenproject. Hij wilde een nieuwe singel om de nieuwe schuur heen. Vóór de bouw was namelijk de oude singel weggehaald.

Diezelfde winter werd de nieuwe singel aangeplant, met de maatvoering die traditioneel geldt. De boer schakelde een loonbedrijf in voor de aanplant van het bosplantsoen en de populier laanbomen. Ook het assortiment was overeenkomstig de oude 'voorschriften'.

Waren er onverwachte meevallers of winstpunten?

Een meevaller was dat de al eerder grotendeels verdwenen singel aan de zuidkant ook kon worden hersteld. Het erf is nu in totaal 1 hectare groot.

Waar kwam de historische informatie vandaan?

Er is een serie boeken, getiteld ‘Van Zee tot Land’, over de ontwikkeling van de IJsselmeerpolders. Nr 9 uit deze serie, ‘Beplantingsplan en uitvoering van de beplanting in de Noordoostpolder’, biedt veel informatie over de beplantings - plannen van de erven . De originele ontwerpen lijken helaas verloren te zijn gegaan, maar oude maatvoeringen en assortiment zijn nog wel bekend.

Heb je adviezen?

  • Er wordt steeds meer waarde gehecht aan erven, haak daar op in!
  • Formuleer in elk geval globaal richtlijnen voor het beheer.

Nader signalement

Boerenerven zijn zo oud als de oudste boerderijen in Nederland. Op de Zuidlimburgse lössgrond werd al zo’n 6000 jaar geleden aan landbouw gedaan, maar de oudste boerderijen waarvan resten zijn gevonden zijn ongeveer 2000 jaar oud. Vanaf welk tijdstip in bepaalde regio’s van Nederland boerderijen voorkomen is afhankelijk van het ontginningstijdstip.

Van de oudste boerenerven, maar ook van erven uit de Middeleeuwen zijn maar weinig gegevens bekend. Moestuinen zullen waarschijnlijk altijd wel dicht bij het huis hebben gelegen, met het oog op dagelijks gebruik en de kans op wildvraat. In die tuin zullen ook kruiden zijn gekweekt, onder andere medicinale. In de Late Middeleeuwen kregen in de tuinen of op het erf ook fruitbomen en waarschijnlijk bloemen een plaats en stonden nuts en sierplanten door elkaar. Veel soorten waren populair vanwege hun symbolische betekenis, zoals de roos voor liefde en de witte lelie voor maagdelijkheid. Andere hadden een speciale gebruiksmogelijkheid, bijvoorbeeld lavendel. Doordat er steeds vaker mensen waren die lange reizen ondernamen en door handel over grote afstanden zal het sortiment van de tuinplanten langzaamaan steeds meer internationaal zijn geworden.

Drie typen tuin

Klassieke nutstuin

De nutsfunctie overheerst en er staan alleen groenten in de tuin of hooguit een beperkte hoeveelheid bloemen. Staan er ook bloemen, dan wordt het een ‘versierde nutstuin’ genoemd: een oud type rechthoekige of vierkante groentetuin met bedden. Leibomen en heggen komen ook in dit type tuin voor. De eerste hebben als functie het koel houden van het huis, de heggen fungeerden als afscheiding. Meidoornheggen hielden bijvoorbeeld schapen en eventueel konijnen buiten de moestuin.

Formele tuin

Deze zijn meer geometrisch ingericht, overeenkomend met de Franse landschapsstijl. Formele tuinen getuigen van een zekere welstand van de boer. Er wordt ook duurder plantgoed gebruikt. De tuin is vaak min of meer symmetrisch en opgezet overeenkomstig de beginselen van de zogenaamde ‘Renaissancetuin’. Deze formele tuinen komen het meest in het rivierengebied voor, bijvoorbeeld de Betuwe, Vijfherenlanden en Alblasserwaard. Deze tuinen zijn in het algemeen onderhoudsarm. De heggetjes worden twee maal per jaar geknipt en in de gemaakte perkjes staan kleurige eenjarige planten. Tussen de perken ligt vaak grind, waardoor onkruidbestrijding niet nodig is. De bloeitijd van dit type tuin lag laat in de 16e en in de 17e eeuw, maar de tuinen die nu nog bestaan van dat type zijn minder oud. De oudst overgeleverde beschrijvingen van nu nog bestaande tuinen dateren uit het begin van de negentiende eeuw.

Tuinen in de landschapsstijl

Dat zijn tuinen met ronde ‘natuurlijke’ vormen. Hoe ‘rijker’ een boer is, hoe meer aandacht en ruimte hij aan de erfbeplanting kan besteden. Bij grote boerderijen in het Groningerland werden zelfs zogenaamde ‘slingertuinen’ aangelegd: een tuin waarin met slingerende paden en vaak een ronde vijver en een ophoging de Engelse landschapsstijl werd geïmiteerd. Deze tuinen zijn aangelegd vanaf het begin van de 19e eeuw. De Engelse landschapsstijl streefde naar een imitatie van de natuur.

In alle tuintypen kwamen gewoonlijk een of meerdere solitaire bomen voor, bijvoorbeeld paardenkastanjes of beuken. Ook in de wat kleinere tuinen stond bijna altijd wel een grote fruitboom, bijvoorbeeld een stoofpeer of een walnotenboom. Veel van die notenbomen zijn omgehakt tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog want ze waren erg geschikt voor het maken van geweerkolven. In het rivierengebied staan vaak zware bomen op het erf die het ijs moeten breken dat bij zeer hoog water de boerderij kan bedreigen. Een kenmerk van het siergedeelte van tuinen is dat dit sterk gekleurd kan zijn door persoonlijke voorkeuren van de boer of boerin.

Allerlei niet groene elementen maken eveneens deel uit van het boerenerf. Zo zijn er bijgebouwen te vinden en zaken zoals bakhuisjes, boenhokken aan de slootkant, een mestvaalt, mogelijk houts tapels, een put, een rek voor het drogen van emmers of gereedschap om kaas mee te maken, een regenbak, een vrijstaande aardappelkelder en allerlei hekken en hekjes. De tuin mag in elk geval de bedrijfsvoering niet hinderen.

Variaties in boerenerven worden mede veroorzaakt door regionale bedrijfstypen en de grondsoort waarop het erf staat. Als boerderijen bij een landgoed horen is bovendien de landgoedstijl van invloed op het erf. Boerenerven en -tuinen zijn, zoals alle andere tuinen onderhevig aan mode - verschijnselen. Vanaf 1900 zien we veel invloeden van de Engelse cottagetuin, maar ook van Duitse tuinen. Vrij recent toegevoegde elementen zijn coniferen, rododendrons en borders.

Lag de boerderij op ‘arme’ gronden, dan was belangrijk dat de erfbeplanting producten opleverde, zoals fruit en groente voor eigen gebruik. Van invloed was ook het omringende landschap: in kuststreken waait het gewoonlijk harder en zal men eerder geneigd zijn een brede windsingel rond de boerderij aan te leggen, bovendien met soorten die bestand zijn tegen zoute zeewind. Vaak werden daar iepen voor gebruikt, maar die soort is sterk achteruit gegaan in de 20ste eeuw door de iepziekte. Andere soorten die geschikt zijn, zijn de gewone es, esdoorn, zwarte els, populierensoorten (in clusief abeel), wilgen en linden. Als struiken konden meidoorn en vlier fungeren, maar struikvormige zomer - eiken kwamen ook voor. Bomen ontbraken in het algemeen in het veenweidegebied, dus moest de boer zelf hout kunnen oogsten. Dat kon hij alleen doen door geriefhout aan te planten in de vorm van knotbomen of hakhout, bijvoorbeeld op kaden en langs wegen, maar ook rond de boerderij. Waar hennep werd geteeld, waren bomen nodig, bijvoorbeeld knotbomen, waartegen de hennepstengels na het roten te drogen werden gezet.

Voor brood bakken, kaasbereiding en verwarming was hout nodig, dat uit nabijgelegen geriefhoutbosjes kwam (of uit houtsingels en houtkaden). Bomen en houthagen rond het erf waren ook van belang voor schaduw en koelte. Bij boerderijen in het veenweidegebied waar kaas werd gemaakt had de boer koelte nodig in zijn huis om de kaas te kunnen bewaren. Verder gebruikte hij veel hout om de melk te verwarmen.

Een belangrijk aspect is ook of rond een boerderij sloten liggen die het jaarrond waterafvoerend zijn. Is dat niet het geval, dan is er een ander type afscheiding nodig, waarbij vroeger gekozen kon worden voor wallen of singels met hakhout, meidoornhagen of bijvoorbeeld tuinwallen.

Kenmerkend voor de boerentuin was vroeger het gebruik van bloemen en struiken die opvallend bloeiden en weinig onderhoud vergden. Bijvoorbeeld jasmijn, pioenroos, flox, duizendschoon, dahlia, stokroos, vergeet mij niet, akelei, asters, goudsbloemen, rozen, chrysant, margriet. Ook bolgewassen werden veel aangeplant, zoals sneeuwklokjes, krokussen, herfsttijloos, lelies, bosanemonen, gladiolen. Veel bloemen en planten in de boerentuin schijnen om hun speciale functie te zijn aangeplant, vanwege een geneeskrachtige werking, eetbaarheid of het verdrijven van ongedierte.

Ecologische waarden en potenties

Verschillende elementen van het boerenerf hebben eveneens een grote betekenis voor de natuur. Zo hebben de (bij)gebouwen een functie voor nestelende en overwinterende dieren. Opgaand groen en bosachtige elementen op het erf kunnen en belangrijke functie hebben in een landschap, zeker wanneer dat voornamelijk kaal is. Ze kunnen een ideaal biotoop vormen voor steenuil en appelvink. Ecologische waarde hebben ook poelen, en de agrarische activiteiten, zoals de opslag van granen en zaden en het aanwezig zijn van een mestvaalt. Muizen die daarop af komen zijn weer voedsel voor vogels en grotere zoogdieren.

De tuinen zijn interessant voor bijvoorbeeld vlinders en vogels. Wat de flora betreft zijn erven en tuinen vaak minder van belang, al komt op oude erven soms een stinze-flora voor. De kans dat elementen van de erfbeplanting een ecologische waarde hebben wordt groter wanneer de beplanting aansluit op de regionale gewoonten. Het sier- en moestuingedeelte hebben vaak geen opvallende natuurwaarde.

Bijzonder is de positie van erfbeplantingen in Zeeland en een deel van de Zuid-Hollandse eilanden. Daar heeft de watersnoodramp van 1953 voor een enorme kaalslag gezorgd. Daarna is planmatig nieuwe beplanting gezet op erven, terwijl de verkaveling veel grootschaliger werd gemaakt. De erfbeplantingen liggen er nu als eilanden van opgaande beplanting en zijn landschappelijk erg waardevol.

Lees verder

Literatuur

  • Bijhouwer, J.T.P. (1943), Nederlandse boerenerven. Amsterdam.
  • Broeders, P.W.A. (1992), Tuinen in de Lopikerwaard. Stichting Werkgroep Behoud Lopikerwaard, Oudewater.
  • Burm, P. en A. Haartsen (2003), Boerenland als natuur. Historisch beheer van kleine landschaps - elementen. Matrijs i.s.m. Landschapsbeheer Nederland, Utrecht.
  • Herwaarden, G.J. e.a. (red.) (2005), Natuur op eigen erf. Ideeënboek voor erven en plattelandstuinen. Uitgave Roodbont i.s.m. Landschapsbeheer Nederland en Centrum voor Landbouw en Milieu. Zutphen.
  • Leopold, R., (red.) (2001), Het boerenerf als brandpunt van natuur, landschap en cultuurhistorie. Werkgroep Boerenerven, Utrecht.
  • Renes, H. en H. Baas (2005), Boerenerven in het landschap ; een dynamisch erfgoed. Boerderijen in beeld. Cultuur Historisch Jaarboek voor Flevoland 14, pp. 29-46
  • Scholtens, T. (2004), Het boerenerf in Groningen 1800-2000. Assen.
  • Stichting Landschapsbeheer Gelderland, Boerenerven (cursusmap, in samenwerking met Stichting Nationaal Contact Monumenten).
  • Voorhorst, J. (1996), Boerenerven vroeger en nu. Warnsveld.
  • Vroome, H. de (1996), Drentse boerenerven en -tuinen. Assen.

Websites en organisaties

  • De provinciale organisaties landschapsbeheer hebben verschillende publicaties over boerenerven in hun provincie uitgebracht.
  • Sinds 2010 is op initiatief van de Rijksdienst Cultureel Erfgoed een Platform Agrarisch Erfgoed.
Vragen, verbeteringen of opmerkingen?
U kunt op deze kennisbank reageren via het reactieformulier.

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 24 aug 2023 om 03:02.