Delfstofwinning (cultuurhistorisch beheer)

Foto van een kalksteengroeve.
Afb 1. De kalksteengroeve ‘Scharnderberg’ is in beheer bij de Studiegroep Onderaardse Kalksteengroeven van het Natuurhistorisch Genootschap in Limburg. De groeve is cultuurhistorisch waardevol en is als natuurreservaa ten behoeve van de overwinterende vleermuizen ingericht.
Kaart met daarop de Ligging van de ‘meest waardevolle’ onderaardse kalksteengroeven in Zuid-Limburg.
Afb 2. Ligging van de ‘meest waardevolle’ onderaardse kalksteengroeven in Zuid-Limburg. In totaal zijn er meer dan 300 groeven, maar op basis van landschappelijke criteria zijn er uiteindelijk zo’n 50 geselecteerd. (bron: Cultgis/Ontgonnen Verleden, Ministerie van LNV).
Foto van een turfkuil in het Drents-Friese Wold. Het is een grote plas water met daaromheen begroeiing.
Afb 3. Turfkuilen in het Vrouwenveld in het natuurgebied Drents-Friese Wold.
Foto van een spoorput. Dit is een put die onderwater is gelopen door de winning van zand. Eromheen staan bomen en struiken.
Afb 4. Zogenaamde ‘spoorput’ bij Hogebrug, ontstaan door de winning van zand ten behoeve van de aanleg vande spoorlijn.
Foto van een perceel met daliegaten. In de achtergrond staat een huis met daaromheen bomen.
Afb 5. Een perceel met verschillende daliegaten in de Zeevang (Noord-Holland).
Foto van ijzerkuilen. Er is begroeiing met een paar bomen te zien.
Afb 6. IJzerkuilen bij Assel op de Veluwe.
Foto van een leemkuil. In de voorgrond een houten trap naar beneden die naar de kuil leidt. In de achtergrond een andere trap die de kuil uitloopt. De kuil ligt tussen de bomen in het bos.
Afb 7. Leemkuil bij Rhenen.
Weiland met in de achtergrond koeien. In de voorgrond een stroompje water en een paaltje.
Afb 8. ’Hollebollige’ percelen in de Yerseke Moer (Zeeland), ontstaan door Middeleeuwse zoutwinning uitveen (moernering).

Definitie, ouderdom en verspreiding

Groeven en profielwanden zijn landschapselementen die hun ontstaan te danken hebben aan de winning van delfstoffen. De mens veranderde al lang geleden delen van het landschap ten behoeve van de winning van waardevolle natuurproducten. De resultaten van die winning blijven zichtbaar in de vorm van groeven, profielwanden en putten of gaten. Groeven kunnen zowel open als dicht zijn. In het eerste geval is er alleen een 'gat' of schacht in de bodem, in het tweede geval is er sprake van een soort tunnel of mijngang. Loopt het gat dat is gegraven voor het winnen van bijvoorbeeld klei of veen vol met water, dan wordt het vaak een put genoemd (zie daarvoor ook het hoofdstuk over poelen en dobben). Profielwanden zijn ontstaan door winning van bijvoorbeeld vuurstenen uit een wand. Steile wanden die zijn ontstaan door inslijting van water worden ook profielwanden genoemd, maar zijn aardkundige waarden, geen cultuurhistorische.

Uit groeven en profielwanden werden delfstoffen als mergel (als bouwmateriaal en voor bekalking van landbouwgrond), klei voor de baksteen industrie of de aanleg van bijvoorbeeld dijken, vuursteen, grind en zand (voor de aanleg van wegen en verdedigingswerken, voor de zandsteen - industrie of de glasindustrie). Deze elementen kunnen dateren uit de prehistorie, maar kunnen ook nog vrij recent zijn ontstaan, bijvoorbeeld bij de aanleg van spoorwegen.

Het gebruik van water voor industriële doeleinden wordt behandeld bij de daarbij horende landschapselementen. De winning van turf blijft hier ook buiten beschouwing, evenals echt groot - schalige ingrepen in (of onder) het landschap die het gevolg waren van de winning van steenkool, bruinkool, mergelblokken, aardolie, zout en grind.

Met de delfstofwinning hangen vaak allerlei andere elementen samen, zoals spoorlijnen, kalkovens, oude wegen en watergangen. Deze zijn ook belangrijk bij behoud en consolidatie en maken een belangrijk deel uit van de beleving van de groeve.

Aantastingen en bedreigingen

Groeven en profielwanden worden bedreigd door recreatief gebruik (ATB-ers, motorcrossers), onbekendheid met de cultuurhistorische waarde en onzichtbaarheid. Door begroeiing worden ze aan het gezicht onttrokken. Ook worden ze nogal eens gebruikt als vuilstort. Aan de andere kant kan een vergroting van de zichtbaarheid ook tot extra verstoring, betreding en beschadiging leiden. Deze landschapselementen zijn vaak onopvallend en relatief onbekend. Hun waarde wordt nog niet algemeen erkend.

Beheeropties

Behoud en consolidatie

Bij veel van deze elementen is sprake van geleidelijk vervagen van karakteristieke eigenschappen. Zo zal door erosie, het inwaaiden van zand en bladeren en mogelijk te intensieve betreding of zelfs moedwillige vernieling (door het storten van takken, snoeihout en vuil) het bijzondere reliëf verloren gaan. Het is van belang dat deze achteruitgang door beheer terug wordt gedraaid. Ook zal het vaak nodig zijn in te grijpen in de vegetatie. Wanneer er bomen op of bij deze vaak kleinschalige elementen staan kan dat een direct bedreiging van de cultuurhistorische waarde betekenen. In dit geval kan besloten worden tot herstel van het oorspronkelijke beeld en het ongedaan maken van de bedreigingen. Na het afzagen van bomen wordt de stobbe niet verwijderd. Bij groeven is het belangrijk dat de afsluiting van de ingang regelmatig gecontroleerd wordt, om ongelukken te voorkomen.

Restauratie

Deze elementen zijn door hun kleinschaligheid en bijzondere karakter vaak zo kwetsbaar dat het ongewenst is als beheerder verder te gaan dan het reguliere behoud of beheer. Overleg voor restauraties met de deskundige instanties!

Reconstructie

Alleen wanneer er zekerheid bestaat dat niet alleen het landschapselement is verdwenen maar door bijvoorbeeld een grootscheepse verstoring ook alle mogelijke bijbehorende cultuurhistorische waarden, zou men kunnen gaan denken aan een soort reconstructie van een bovengrondse delfstof winplaats. Dit zou dan de versterking van de identiteit van het landschap kunnen dienen, of bijvoorbeeld educatieve doeleinden. Ook in deze gevallen alleen handelen na raadpleging van de bevoegde instanties.

Behoud door ontwikkeling

De bekendheid en populariteit van de landschapselementen van dit type kan vergroot worden door aandacht te besteden aan de bijzondere natuurwaarden. Er is ook in te spelen op toenemende belangstelling voor de geschiedenis van het landschap en voor elementen die bijdragen aan de identiteit van de streek. Dat geldt nog sterker wanneer de samenhang met allerlei andere - vaak meer spectaculaire - elementen uit het landschap meer expliciet wordt gepresenteerd. Verwijdering van de begroeiing kan de elementen beter zichtbaar maken, wat het draagvlak voor instandhouding zal vergroten.

Een voorbeeld van reeds uitgevoerd beheer

“Aardkunde en cultuurhistorie zijn moeilijk te financieren”

In Limburg is het IKL (Stichting Instandhouding Kleine Landschaps elementen in Limburg) de provinciale organisatie voor Landschapsbeheer. Vanaf 1994 is het IKL actief met een GEA-project, waarin een groot aantal historische landschapselementen wordt opgeknapt. De coördinator cultuurhistorie en aardkunde bij het IKL is Roland van der Enden. Hij vertelt over het beheer van een grindgroeve.

Om welk element gaat het?

Het betreft een grindhoeve bij Crapoel, in de gemeente Gulpen-Wittem. De groeve is eigendom van Staatsbosbeheer. In het kader van het GEA-project van onder meer het IKL is de groeve opgeknapt en wordt die nu onderhouden.

Welke partijen zijn verder nog betrokken bij het beheer?

TNO en het Natuurhistorisch Museum in Maastricht zorgen voor de wetenschappelijke ondersteuning, evenals de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging en de Nederlandse Geologische Vereniging.

Wat is er gebeurd aan beheer?

De groeve was overgroeid met bomen en struiken, die zijn weggehaald, waarbij we de stronken in de grond lieten zitten. Het is een erosiegevoelig terrein, dat in een bosgebied ligt. De helling is vrijgemaakt van bomen en struiken, de profielwand is zichtbaar gemaakt en de bodem van de groeve is vlak gemaakt. Nu wordt die bodem gemaaid en verschraald. Er is in de buurt ook een poeltje gegraven en er is een informatiebord geplaatst en zelfs een picknickplaats.

Welke functies heeft het element nu?

Een educatieve, recreatieve en landschappelijke functie.

Wie was de trekker?

Dat waren we zelf. Het GEA-plan is door IKL opgesteld dankzij het ROM-project Mergelland. De Rijksgeologische dienst was daar bij betrokken. Ploegen van het IKL deden het werk en doen nu - op afroep - het onderhoud.

Waar kwam de historische informatie vandaan?

Van het Natuurhistorisch Museum, een plaatselijke deskundige en uit onderzoek in gemeentearchieven. Ook het plaatselijke IVN beschikte over veel kennis.

Hoe verliep het proces?

Er waren wel wat knelpunten. Dat kwam onder andere doordat er verschillende belangen spelen in zo'n terrein: een geologisch belang, een natuurbelang en de landschappelijke en recreatieve waarde van het element.

De wetenschappers (geologen) konden zich pas vinden in het plaatsten van een informatiebord en picknickplaats toen duidelijk werd dat ook groepen studenten daarvan zouden profiteren. Het ROM wilde bij dit soort projecten juist een publieksfunctie met recreatie en informatie.

Het krijgen van de nodige vergunningen zorgde ook voor vertraging in de uitvoering.

Het opknappen van een ander element in Limburg kon niet doorgaan omdat er een zwerver in huisde! De plaatselijke bevolking nam het voor die man op.

Zijn er nieuwe inzichten?

Mensen willen graag zelf dingen 'ontdekken', een actieve rol spelen bij educatie kortom. Daarom is het beter om te werken met een speurtocht of een wandelroute op papier dan met opvallende borden en pijlen.

Heb je aanbevelingen?

  • Het opknappen van dit soort elementen lukt eigenlijk alleen wanneer je daarbij kunt meeliften met een landinrichting, herinrichting of bijvoorbeeld de vernieuwing van een bestemmingsplan. Zorg dat de inventarisatie van dit soort elementen klaar is en up to date: dan kun je snel meeliften met dergelijke planvorming.
  • Werkzaamheden voor aardkundige en cultuurhistorische waarden zijn op zích moeilijk te financieren. De kans dat dit lukt wordt groter wanneer het element in een bos ligt of een opvallende natuurwaarde heeft. Financiering lukt daarnaast bijna alleen als het element ook ontsloten wordt.

Nader signalement

De groeven en profielwanden vallen op doordat ze verdiepingen vormen die niet natuurlijk te verklaren zijn. Veel van deze elementen zijn verbonden met andere in het landschap. Zo horen slakkenhopen en resten van houtskoolmeiers bij ijzerkuilen en was er in verband met het vervoer van de gewonnen stof vaak sprake van een bijbehorende infrastructuur, bijvoorbeeld karwegen en smalspoor. Van een aantal landschappelijke overblijfselen van de winning van delfstoffen volgt hieronder een omschrijving.

Landschappelijke overblijfselen

Daliegat

Een daliegat is een gat dat gegraven is om klei of kalkhoudende zavel onder een veenlaag vandaan te halen. De maximale diepte tot waarop dat werd gedaan is een meter of twee. De klei werd ter verbetering van de grond (namelijk om graanteelt mogelijk te maken) over het veen uitgestrooid. Ze hebben een diameter van 2 á 3 meter. Doordat de gaten weer werden opgevuld vormde zich door klink later een diepte.

Ook op plaatsen waar nu de veenlaag verdwenen is komen daliegaten voor, een verschijnsel dat herinnert aan die veenlaag. Veel van deze gaten dateren uit de 9e tot 13e eeuw, maar er zijn waarschijnlijk ook nog daliegaten gegraven in de 16e tot 18e eeuw, ten behoeve van verbetering van de akker voor de hennepteelt. Latere gaten kunnen groter zijn: tot een diameter van 7 meter.

In de Zeevang zijn door Mulder en Van Steenbergen bij bodemkundig onderzoek meer dan 100 daliebulten ontdekt, dat wil zeggen daliegaten die juist iets uitsteken boven het maaiveld. Waarschijnlijk heeft dit te maken met het aanstampen van het teruggeworpen materiaal, waardoor het minder snel inklonk en oxideerde dan de omgeving.

Daliegaten komen vooral voor in de veengebieden van Holland en Utrecht, in het centrale deel van West-Friesland (een kleigebied dat vroeger door veen bedekt was), in de Zeevang en in de Beemster.

Grindkuil

Een grindkuil is ontstaan door de winning van grind. Vaak raken de kuilen gevuld met water, dan is het een grindput of plas. Grindwinning gebeurt op grote schaal in en bij de Maas, maar op kleinere schaal wordt/werd overal waar het grind in de ondergrond aanwezig is grind gewonnen.

IJzerkuil

IJzererts of ijzeroer werd in de bronstijd en in de Romeinse tijd in Zuid-Limburg gewonnen. Ook op de Veluwe en in Montferland werd van de zevende tot en met de negende eeuw ijzer gewonnen. IJzer werd door verhitting gehaald uit klapperstenen, zoals die bijvoorbeeld op de stuwwal van Apeldoorn vrij dicht aan de oppervlakte kwamen. Het erts ligt daar in lagen en is simpel te winnen door die laag af te graven. Daardoor ontstaan lange rijen kuilen in het landschap. IJzer was een zeer waardevol product in die tijden en bij de ijzerwinning hoorde dan ook een infrastructuur van karwegen voor het vervoer en de ringwalburcht bij Uddel (Hunnenschans) zou volgens sommige onderzoekers mede aangelegd zijn om de transportroute te beschermen. Andere elementen die bij de ijzerproductie horen zijn houtskool meiers waarin de houtskool werd gemaakt die nodig was voor het uitsmelten van het ijzer en slakkenhopen: als ijzer uit de klapperstenen was gehaald bleven als afvalproduct slakken over, die op afvalhopen werden gegooid. Een erg groot exemplaar ligt in het Orderbos bij Apeldoorn.

Inlaag

Een inlaag is een stuk land achter een dijk waar klei is afgegraven om de dijk te verhogen. Later ontdekte men dat met de kleiwinning de dijk verzwakt werd. Daardoor was de aanleg van een zogenaamde inlaagdijk iets verder landinwaarts nodig: een soort reservedijk. Het tussengelegen gebied wordt daarna de inlaag genoemd. De inlaag heeft door zijn lage maaiveld extra waarden voor vegetatie (onder andere als een gevolg van zoute kwel) en vogels. Blijft het water zoet, dan kan veenvorming optreden.

Voor een inlaagdijk werd soms ook gekozen wanneer er buiten de zeedijk een diepe geul liep. Dat bracht voor die dijk het gevaar van dijkval (wegzakken van de dijk). Daarop anticiperend legde men de inlaagdijk aan. Omdat het gevaar dat de inlaag verloren zou gaan reëel was, ging men daar vaak klei afgraven voor dijkversterkingen. Wordt de kleilaag helemaal weg gegraven, dan kan een zout 'binnenmeer' ontstaan.

Inlagen zijn heel typerend voor het landschap van de Zeeuwse delta. Ze laten zien hoe de bewoners zich in deze regio tegen de zee hebben geweerd.

Karrenland of -veld

Met de naam 'karrenland' wordt een achter de zeedijk afgegraven perceel aangeduid, maar zonder inlaagdijk. De naam is ontleend aan het met karren afvoeren van de klei. Het karrenland heeft dezelfde ecologische waarden als de inlagen, dankzij hoge waterstanden en zoute kwel.

Kiezelkuil

Kiezel werd gewonnen voor gebruik als wegverharding. Kiezelkuilen komen onder andere in Zuid-Limburg voor.

Kleiput/tichelgat

De begrippen kleiputten en tichelgaten worden vaak door elkaar gebruikt. Beide benamingen wijzen echter op een andere ontstaansgeschiedenis. Terwijl kleiputten zijn ontstaan door de winning van klei voor herstel, onderhoud of ophoging van de winterdijken, zijn tichelgaten gevormd door het winnen van klei voor de steenbakkerijen. Door de eeuwen heen ontstonden er langgerekte zones van deze kleiputten en tichelgaten, waarin zich kleine plassen vormden met diepere en minder diepe delen. Het woord 'tichel' is afgeleid van het Latijnse tegula (dakpan).

Als de uitgegraven klei werd gebruikt voor het aanleggen of verstevigen van een spoordijk worden de hierdoor ontstane wateren ook wel spoorput genoemd. Ze liggen uiteraard dichtbij spoorwegen en hebben vaak een rechthoekige vorm. Mooie voorbeelden zijn te vinden langs het spoor tussen Utrecht en Gouda.

Leemkuil

Een leemkuil is een kuil waaruit leem gewonnen is ten behoeve van de bouw van huizen, bakovens, en het leggen van vloeren. Van de leem konden stenen gebakken worden. Ook werd het gebruikt voor verbetering van het bouwland: als meststof. Bij de leemkuil kan zich een veldoven bevinden, waarin de leem tot stenen werd gebakken. De winning van leem kon gecombineerd worden met de winning van zand. Leemkuilen komen op veel plaatsen in Nederland voor, vaak op stuwwallen en in beekdalen. Leemwinning gebeurde tot in de negentiende eeuw.

Mergelwand/-groeve

Dit is een groeve of wand waaruit mergel is gewonnen. De mergel wordt als meststof gebruikt: voor de bekalking van het land. In feite leidt dat tot de versnelde opname van de in de grond aanwezige mineralen. Mergel wordt ook gebruikt als bouwmateriaal, al in de Romeinse tijd en nu nog steeds. Winning van mergel vindt zowel plaats in dagbouw als in groeven. De ENCI graaft de Pietersberg af voor mergel. Er liggen veel van die kalksteengroeven in Zuid-Limburg. In de grote steengroeve in Winterswijk wordt nog steeds kalksteen gewonnen, in dagbouw. In de nabijheid van sommige groeves zijn nog kalksteenovens te vinden.

Moernerings- en selneringsresten

Plekken in het zuidwestelijk zeekleigebied waar ten behoeve van zoutwinning turf is afgegraven. De turf werd verbrand, zout (afkomstig van zout water) was het resterende product. Resten hiervan vinden we in de oudlandpolders van Zuid-Beveland, zoals de Yerseke Moer en de Kapelse Moer. Het toont zich als een kleinschalig landschap met veel kleine hoogteverschillen ('hollebollig land'). Op bijna alle andere plaatsen is dit bijzonder fenomeen door egalisatiewerkzaamheden verdwenen. Onlangs is door Van Geel en Borger aangetoond dat er ook in Noord-Holland op grote schaal zout is gewonnen (aanvankelijk uit turf, later ook uit zeegras).

Slakkenhoop

Een ijzerslak is restproduct, afval dat overblijft nadat ijzer uit een klappersteen is gewonnen. In het Orderbos bij Apeldoorn ligt een slakkenheuvel van 40 meter diameter: een product van grootscheepse ijzerwinning in de buurt van Assel. Er is vaak sprake van een opmerkelijke soortenrijkdom aan planten op dergelijke slakkenhopen. In het verleden zijn deze afvalproducten vaak gebruikt om een weg of pad gedeeltelijk te verharden.

Vuursteengroeve

Vuursteengroeven zijn uitgehakte holten in kalksteenwanden, ten behoeve van de winning van vuurstenen. Naderhand zijn ze vaak volgestort met afval en mislukte halfproducten. Vuursteen werd al in de prehistorie gebruikt voor het maken van gereedschap en bijvoorbeeld speerpunten, bijlen. Gangen konden verschillende meters diep worden: mijnbouw dus, niet langer dagbouw. Er was vaak sprake van een centrale schacht met minder diepe zijgangetjes. Ze zijn gegraven in de prehistorie, van 4000 tot 3400 voor Chr., met behulp van gereedschap van vuursteen en gewei.

Ze worden gevonden op flanken van plateaus rond Valkenburg aan de Geul en Rijckholt. Veel vuursteengroeven zijn erg beschadigd of verdwenen door het afgraven van de helling voor de winning van kalksteen.

Zandkuil

Een zandkuil is een rest van kleinschalige zandwinning. Door die winning ontstonden steilranden van 1 tot 2 meter hoogte. Als dat gebeurde aan de rand van beekdalen lijken die randen natuurlijk, maar dat zijn ze niet.

Ecologische waarden en potenties

De landschapselementen die door delfstofwinning zijn ontstaan kennen vaak opvallende natuurwaarden. In de groeven en wanden ontstaat een microklimaat door de verstoring van het natuurlijke reliëf. Ook door kleine oneffenheden ontstaan namelijk zogenaamde micromilieus, die waardevol zijn voor specifieke soorten zoals graafwespen en sprinkhanen. Er zijn namelijk hellinkjes of steilranden ontstaan die extra snel opwarmen of juist extra lang koud blijven. Bovendien resulteren de uitgravingen in nattere plekken op bijvoorbeeld een relatief droge heide, met ook ecologisch interessante overgangen van droog naar nat.

Een leemhoudende bodem geeft groeimogelijkheden aan speciale soorten zoals de grote keverorchis, kruipend zenegroen, penningkruid en de blauwe knoop. In leemkuilen komen boomkikkerkolonies voor. Deze soort verplaatst zich gemakkelijk en kan vanuit bestaande elementen vrij snel andere koloniseren.

Literatuur

  • Dekker, L.W. (1972), Daliegaten in Noord-Holland. Boor en Spade 18, pp. 115-126.
  • Dekker, L.W. (1981), Daliegaten en kleiputten in het Hollands-Utrechtse veengebied; sporen van kleiwinning voor verbetering van de bodemvruchtbaarheid. Boor en Spade 20, pp. 72-87.
  • Dekker, C. (1996), De moernering op de Zeeuwse eilanden. Tijdschrift voor Waterstaatsgeschiedenis 5, pp. 60-66.
  • Geel, B. van, en G.J. Borger (2005), Sporen van grootschalige zoutwinning in de Kop van Noord-Holland. Westerheem 51, pp. 244-260.
  • Joosten , I. & M. van Nie (1995), Vroeg-middeleeuwse ijzerproduktie op de Veluwe. Madoc 9 (3), pp. 203-212.
  • Leenders, K.A.H.W. (1999), Ecologische aspecten van de middeleeuwse zoutwinning in de Delta. Jaarboek voor ecologische geschiedenis, pp. 43-60.
  • Moerman, J.D. (1957), Oude smeedijzerindustrie: ijzerkuilen en klapperstenen. Bijdragen en Mededelingen Gelre 56, pp. 3-32.
  • Moerman, J.D. (1928), IJzerkuilen op de Veluwe. Tijdschrift K.N.A.G.
  • Stevenhagen, E.E.F. (1999), De ondergrondse kalksteenwinning in Zuid-Limburg. Historisch Geografisch Tijdschrift 17, pp. 37-48.
  • Mulder, J.R. en T.C. van Steenbergen (1995), De bodemgesteldheid van het herinrichtingsgebied Zeevang, resultaten van een bodemgeografisch onderzoek. Alterra, Wageningen.
  • Walschot, L. (2002), Mergel gebroken: een inventarisatie van ondergrondse Kalksteengroeven in Nederland. Stichting Ondergrondse Werken, Roermond.
  • Wijngaarden, A. van (1962), Rapport over de ondergrondse mergelgroeven in Nederland.
  • Steehouwer, K.J. (2000), Sporen aan de wand. De speurtocht naar de prehistorische vuursteenmijnbouw in Zuid-Limburg. Abcoude.

Sites

  • Kalksteengroeven: www.xs4all.nl/~estevenh/geonet.
  • Onderaardse kalksteengroeven (Van Schaikstichting): www.vanschaikstichting.nl/SOK.
U kunt op deze kennisbank reageren via het reactieformulier.

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 24 aug 2023 om 03:02.