Knotboom (cultuurhistorisch beheer)

Afgeknotte wilgen en nog te knotten wilgen met tractoren ernaast.
Afb 1. Prachtige knotwilgen in de uiterwaarden bij Culemborg (Gelderland).
Knotes aan de rand van het water.
Afb 2. Knotes.
Rij knotbomen in de wind aan de rand van een weiland. Erboven een blauwe lucht.
Afb 3. Een typisch Hollands plaatje: een rij knotbomen in de wind.
Rij afgeknotte wilgen met de takken ernaast op de grond.
Afb 4. Een rijtje afgezette knotwilgen op een Tiendweg.
Paar knotwilgen in een weiland bij een kazemat van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.
Afb 5. Knotwilgen bij een kazemat van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, langs de Linge bij Asperen.
Man met helm en oranje vestje zaagt takken van een knotwilg af.
Afb 6. Beheerwerkzaamheden aan een rijtje knotwilgen in de uiterwaarden bij Culemborg.

Definitie, ouderdom en verspreiding

Knotbomen zijn bomen met een opgaande stam van anderhalve á tweeëneenhalf meter, waarbij boven op die stam periodiek de daar groeiende takken of pruik worden geoogst. Door die oogst ontstaat er op deze hoogte een vergroeiing van de stam: de knot. De knotboom levert gemakkelijk oogstbaar hout op dat op een plaats groeit waar het vee er niet bij kan. Het hout werd voor allerlei doeleinden gebruikt, zoals bezems, oeverbeschoeiingen, takkenbossen voor ovens en gebruikshout zoals hekken en gereedschapsstelen. Voor allerlei vlechtwerk zoals de mandenmakerij zijn dunne eenjaarstwijgen geschikt. Wanden van vakwerkhuizen werden ook gemaakt met behulp van twijgen. Van de wilgen- en populierenstam konden klompen worden gemaakt.

Er zijn vermeldingen bekend van knotbomen al voor het begin van onze jaartelling. Het gaat dan om de soorten wilg, populier, es, els, eik en haagbeuk. Knotessen, haagbeuken en eiken kunnen bijzonder oud worden. Ook wilgen en bijvoorbeeld populieren worden als knotboom veel ouder dan wanneer ze vrijuit groeien. Utrecht en Zuid-Holland zijn nu nog de provincies met de meeste knotbomen, geschat wordt dat het alleen daar al om honderdduizenden exemplaren gaat. Andere knotboomrijke gebieden zijn (Zuid)-Limburg, de Achterhoek, de Liemers, het gebied van de grote rivieren en Zeeuws-Vlaanderen.

De aanwezigheid van knotbomen geeft informatie over het historische gebruik van het landschap. En ze zijn visueel van groot belang en worden daarom hoog gewaardeerd. Ze geven diepte aan het landschap en omkaderen doorkijkjes.

Aantastingen en bedreigingen

Enorme aantallen knotbomen en knotbomenrijen zijn verdwenen door ruilverkavelingen en herinrichtingen. Bij de bomen die dat wel overleefden bleef, omdat het hout zijn gebruikswaarde had verloren, vaak onderhoud achterwege. Daardoor vielen de bomen om wanneer het hout van de pruik te zwaar werd. In gebieden met een hoge grondwaterstand wortelen de bomen immers ondiep. Ook konden delen van de boom afscheuren.

Voor het hout bestaan nu vervangende moderne materialen, zoals kunststof. Tientallen jaren vond ook nauwelijks aanplant van nieuwe bomen plaats, waardoor de knotbomen populatie ‘vergrijsde’. Door het achterwege blijven van onderhoud worden wilgen bovendien vatbaar voor de watermerkziekte. De knotbomen hadden geen economische functie meer en de landbouw werd steeds grootschaliger en intensiever. Het knotten is arbeidsintensief werk, dat niet gemakkelijk gemechaniseerd kan worden. Vanaf het eind van de jaren zestig van de 20ste eeuw ontstond gelukkig nieuwe belangstelling voor knotwilgen, nu vanuit de hoek van burgers die zich verenigden in knotgroepen.

Beheeropties

Beheer en consolidatie

Knoteiken worden traditioneel een keer in de zeven tot acht jaar geknot. Bij knotessen gebeurde dat een keer in de vijf tot zes jaar. Had de boer extra dik hout nodig, dan wachtte hij een jaar langer.

Knotwilgen en knotpopulieren worden meestal een keer in de vier jaar geknot. In sommige streken is het gebruikelijk het eerste jaar of tweede jaar na het knotten de nieuw gegroeide ‘pruik’ te stikken of dunnen: de vijf tot negen dikste (of meest rechte) takken blijven staan en groeien dankzij de dunning sneller uit naar de gewenste dikte. Wordt er niet gestikt, dan telt een pruik een veel groter aantal maar relatief langzamer groeiende takken. In dat laatste geval bezit de boom wel meer natuurwaarde, mede doordat een deel van de takken afsterft door gebrek aan licht en als dood hout op de knot blijft staan. Een voordeel van het stikken is dat de boom eerder een dikke knot vormt en dus ook eerder holtes krijgt die voor de natuurwaarde van belang zijn.

Bij het knotten moet de tak niet dichter bij de stam worden afgezaagd dan de oude zaagsnede. Schuin afzagen vermindert de kans op inrotten van het hout. Het knotten vindt plaats in de periode van half november tot half maart, omdat dan de sapstroom in de boom vrijwel stil staat en er gewoonlijk nog niet wordt gebroed in de knot.

Restauratie

Op veel plaatsen in Nederland komen resten van knotbomenrijen voor. Vaak staan er langs een weiland nog maar een paar knotbomen, waarbij uit de rijen alleen de bomen zijn overgebleven die niet in de weg staan bij de werkzaamheden of bijvoorbeeld bomen die over de sloot hangen en daardoor weinig schaduw op het land geven.

Gekozen kan worden voor een herstel van de rij. Op oude kaarten is vaak nog te zien waar die rijen stonden en hoe lang ze waren. Vaak bestaan regionaal of zelfs lokaal verschillende normen voor de plantafstand en de knothoogte. Hou hier rekening mee. Werk daarbij uiteraard met de soort die al in de rij staat, en gebruik als de bestaande wilgen en populieren gezond zijn takken daarvan bij de aanplant. Kijk welke andere boomsoorten in de streek veel geknot voorkomen: die zijn vaak meer kenmerkend dan de wijd verspreide wilg en populier.

Aanplant

Van alle knotbomen zijn wilg en populier het makkelijkst te planten. In principe oogst je gewoon een staak van een boom en steekt die na wat voorbehandelingen in de grond. Kijk wel of het hart van de wilgentak geen bruine stip of vlek vertoont: dan is de boom aangetast door de watermerkziekte en moet de tak niet als plantmateriaal gebruikt worden. Andere soorten knotbomen zijn echter ook heel waardevol en kenmerkend, aanplant daarvan kan alleen gebeuren met beworteld materiaal. Het planten kan van november tot maart, wanneer de bladeren van de bomen zijn. Denk vooraf goed na over de plantlocaties en de te kiezen soorten.

Stap 1: staken oogsten en klaarmaken

Met een beugelzaag of een jirizaag zaag je een staak van een knotwilg. De staak moet recht zijn, zo'n drie meter lang en aan de onderkant ongeveer zes tot acht centimeter in doorsnee. Knip met een snoeischaar of takkenschaar alle zijtakken van de staak. Zo krijg je gladde wonden. De onderkant van de staak snijd je beitelvormig af met een hiep. Hiermee voorkom je dat de staak gaat draaien in de wind. Ook haal je met de hiep repen van de bast af van de onderste 30 tot 40 centimeter van het gedeelte dat de grond in gaat. Dit bevordert mogelijk de wortelvorming. Populieren kunnen ook op deze manier geplant worden, al is dan de kans dat de staak aanslaat iets minder groot.

Er moeten bij de aanplant van wilgen wel takken gekozen worden van wilgen die knotbaar zijn. Een struikachtige wilg als de katwilg produceert wel mooie lange staken, maar die leveren nooit een goede knotboom op. Ook andere soorten blijven steeds maar weer lager op de stam, uitlopen en zijn daarom niet geschikt. De twee goede knotsoorten in ons land zijn de schietwilg (Salix alba), kraakwilg (Salix fragilis).

Stap 2: planten

De meeste soorten moeten met wortel geplant worden. Graaf hiervoor een plantgat waarin de wortels goed uitgespreid kunnen liggen. Zet als er fors plantgoed wordt gebruikt een boompaal aan de westkant en gebruik boomband. Wilgen en populieren kan men zonder wortel planten.

Steek dan de staak ongeveer één meter diep in de grond. Als die zacht en drassig is, gaat dit vrij gemakkelijk. Bij hardere grond maak je eerst een plantgat van 30x30x30 cm. Hierna boor je met een grondboor van tien centimeter doorsnee het plantgat verder voor. Dit plantgat mag niet dieper zijn dan 75 centimeter. De laatste 25 centimeter duw je de staak in de grond. Dan staat hij steviger.

De omringende grond stamp je een beetje aan. De top van de staak kan daarna worden afgezaagd, zodat de boom al direct de gewenste hoogte krijgt. Dat zal meestal op ongeveer twee meter zijn, maar in principe is elke hoogte mogelijk. Het is ook mogelijk de staak twee tot drie jaar lang te laten en dan pas te knotten: dan verloopt de diktegroei sneller.

De plantafstand tussen de stekken die langs een sloot staan moet minimaal drie tot vier meter bedragen als de sloot machinaal geschoond wordt. Sommige beheerders bepleiten zes tot acht meter. Elzen, essen en eiken moeten met wortel en al worden gepoot. Daar is het graven van een plantgat noodzakelijk waar de wortels goed in uitgespreid kunnen worden. Zet bij de boom de eerste jaren met boomband vast aan een boompaal.

Om veevraat en kapot schuren van de aanplant tegen te gaan moeten jonge stekken worden afgeschermd met een afrastering van prikkeldraad of gaas, of met een aan de grond vastgepinde boommanchet, die ook tegen wildvraat beschermt. Na een jaar of vier is de bast van de boom ruw genoeg om aanvreten door schapen en koeien te voorkomen en kan de wikkel verwijderd worden.

Paarden en geiten kunnen ook nog bast van oude wilgen vreten. Wilgenbast bevat de verdovende en pijnstillende stof salicyl, die vroeger veel in de kruidengeneeskunde werd gebruikt. Salicylzuur zit in aspirines. Een goede manier om vraat aan de (jonge) bomen te voorkomen is het uitrasteren van de aanplant.

Stap 3: vormsnoei en stikken

De staak zal nu over de gehele lengte takken krijgen en als je dit zo laat, groeit hij snel uit tot een gewone opgaande wilg. Wie een knotwilg wil, zal rigoureus moeten snoeien. Alle takken lager dan 20 tot 30 centimeter van de top haal je weg. Dat kan met een snoeischaar. Hoe vlugger en vaker je de takken van de stam weghaalt, des te sneller groeit de boom aan de top. Gedurende het eerste groeiseizoen kun je al tijdens de zomer een paar keer snoeien. Ook kun je de pruik uitdunnen, zodat de overgebleven takken meer ruimte krijgen om te groeien.

Reconstructie

Op oude topografische kaarten zijn knotbomenrijen duidelijk herkenbaar: een lijn van stippen, vaak langs perceelranden. Wanneer de knotbomen in heggen, graften of op wallen stonden zijn ze niet als knotboom herkenbaar op kaarten. Veel delen van Nederland waren vroeger veel meer dan nu gekenmerkt door vele parallelle rijen knotbomen en knotbomen die voorkwamen in andere aanplant. Om een indruk te geven van de relatieve beslotenheid van dergelijke oude landschappen kan gekozen worden voor de reconstructie van (een deel van ) de rijen. Ook wanneer voormalig boerenland een andere functie krijgt doordat het bijvoorbeeld bij openbaar groen wordt getrokken is het herstellen van de oude knotbomen rijkdom een aantrekkelijke optie.

Raadpleeg voor dergelijke projecten oude kaarten of voer gesprekken met kenners van de streek en zoek uit welke soorten bomen er destijds stonden. Vaak zijn van de oude aanplant nog wel resten te vinden, bijvoorbeeld dichtbij boerderijen of bij hekken en dammen. Gebruik materiaal dat afkomstig is uit de streek zelf. Wanneer het om wilgen en populieren gaat kunnen afgesneden takken als plantmateriaal worden gebruikt.. Let er bij wilgen op dat de tak geen bruine kern heeft: dat is een symptoom van de watermerkziekte. Knotelzen, knotessen, haagbeuken, eiken en dergelijke moeten met wortels geplant worden. Daar zal het moeilijker zijn streekeigen materiaal te gebruiken, maar onderzoek in elk geval de mogelijkheid: er staan vaak zaailingen in de directe omgeving van oude exemplaren.

Behoud door ontwikkeling

Knotbomen zijn opvallende en kenmerkende elementen in het landschap, die bovendien bij vrijwel iedereen bekend zijn.. Die kenmerkendheid maakt ze populair en belangrijk voor de identiteit en beleving van een gebied. De dichtheid waarin ze in de Lage Landen voorkwamen is uniek in de wereld. Bossen waren hier al snel een schaars goed, waardoor knotbomen belangrijke houtleveranciers werden. Op schilderijen van Vlaamse en Nederlandse landschapsschilders komen vrijwel altijd knotbomen voor De bomen zijn ook erg geschikt ook voor milieueducatie en vrijwilligerswerkzaamheden. Veel vrijwilligergroepen zijn begonnen als knotgroep. Het is relatief veilig werk en niet al te zwaar, omdat het hout dat gezaagd wordt dun is. Bovendien zijn wilgen en populieren snel groeiende soorten, dus bij educatie en vrijwilligerswerk zien de deel - nemers al heel snel resultaat.

Takken worden gebruikt als beschoeiingmateriaal in gebonden takkenbossen De laatste jaren zijn schermen van gevlochten wilgenhout een populaire afscheiding tussen een tuin of ook als element binnen een tuin. Ook bij het opnieuw vlechten van heggen wordt wilgenhout gebruikt als ‘afvlechting’ aan de bovenzijde. Daardoor is de vraag naar wilgentakken weer toegenomen, al gaat het daarbij vaak om griendhout. Ook bestaat bij bio-energiecentrales een groeiende behoefte aan hout dat verchipt kan worden.

Een voorbeeld van reeds uitgevoerd beheer

“De laatste jaren wordt het krijgen van subsidies steeds complexer”

Arthur van Veen is lid van de IVN afdeling Ronde Venen en Uithoorn. Hij is actief betrokken bij het onderhoud van knotwilgen sinds 1980.

Hoe zijn jullie bij het onderhoud van knotbomen betrokken geraakt?

Traditioneel stonden er veel knotbomen rond boerenland en boerenerf, die werden onderhouden door de boeren. Maar vanaf de jaren zestig, zeventig van de vorige eeuw had het hout van die bomen voor hen geen nut meer en het ontbrak ze aan tijd om de bomen nog bij te houden.

Wat troffen jullie aan?

Zwaar verwaarloosde bomen waarvan de stam begon te scheuren door het zware hout dat erop stond. Ook waren bomen omgevallen of doodgegaan, waardoor er gaten in de rijen waren ontstaan.

Wat is daarna gebeurd?

Het achterstallige onderhoud is opgeheven en er zijn op open plaatsen nieuwe knotbomen aangeplant. Dat heraanplanten gaat gemakkelijker bij nieuwe buitenbewoners van het buitengebied dan bij boeren, trouwens.

Hoe wordt het beheer gefinancierd?

Landschapsbeheer regelde de afsluiting van subsidieregelingen, van de provincie en via het Programma Beheer. Sommige gemeenten geven ook subsidie.

Hoe kwam de historische informatie boven tafel?

Over knotbomen is al veel bekend en ook al het een en ander gepubliceerd.

Wie waren de trekkers?

Hier de Milieuvereniging Leefbaar Mijdrecht, op veel andere plaatsen IVN-afdelingen.

Welke functie hebben de knotbomenrijen nu?

Ze hebben een natuurfunctie en een belangrijke landschappelijke functie. Niet alleen vanwege hun eigen schoonheid maar ook omdat ze helpen bij de inpassing van nieuwe gebouwen in het landschap.

Wat gebeurt er nu aan onderhoud?

We stikken de bomen niet het eerste of tweede jaar na het knotten. We komen na vier of vijf jaar op vaste adressen terug voor de volgende knotbeurt.

Waren er onverwachte meevallers?

De hulp van de provinciale organisatie voor landschapsbeheer. Zij geven ook goedkope scholingen voor vrijwilligers en subsidiëren de aanschaf van materiaal.

  • De laatste jaren wordt het krijgen van subsidies steeds complexer. Dat is frustrerend voor vrijwilligers.
  • Lastig is dat in sommige gemeenten absoluut geen takken meer verbrand mogen worden. Verwerken in takkenrillen of oeverbescherming is dan vaak de enige praktische oplossing. Vaak voeren de boeren het ook zelf af.
  • Verder zijn er locaties waar het waterschap wil dat de knotwilgen verdwijnen. En dijkverhoging leidt ook tot verlies van knotbomen.

Heb je aanbevelingen?

  • Vertrouw wat het werven van vrijwilligers betreft vooral op mond tot mond reclame.
  • Laat dikke takken van vijf jaar of ouder, om het werk gemakkelijker te maken, een eind bóven de knot afzetten door vrijwilligers.
  • Haal aan het eind van de dag of een dag later de resterende stompen er af met kettingzagen.

Nader signalement

Het silhouet van knotbomen is uit veel regio’s bekend. Per gebied verschillen echter wel de boomsoorten die ervoor worden gebruikt. In het oosten van het land staan knoteiken, essen en wilgen in houtwallen en als overstaanders in heggen. Maar ze zijn daar en in het zuiden ook te vinden in graften, langs holle wegen en terras- en bosranden. Ze komen zelfs midden in bossen voor als markering van vroegere hakhoutpercelen. Knotelzen staan vaak op armere gronden, ze zijn met name kenmerkend voor akkerranden in landschappen met kampontginningen, slagenlandschappen en esdorpenlandschappen.

Ze kwamen vroeger op veel plaatsen in Nederland voor, langs slootkanten als geknotte elzenhagen, maar ook in rijen tussen akkers en weilanden. In laagveengebieden en langs rivieren en dijken staan verschillende wilgen- en populierensoorten, maar daar en vooral in het laagveengebied worden ook gewone essen gebruikt. De bodem heeft daar weinig draagkracht en essen kunnen geknot veel ouder worden dan doorgroeiende essen. Andere soorten komen ook voor als knotboom, bijvoorbeeld de zomereik, paardenkastanje, verschillende lindesoorten, haagbeuk, en esdoorn.

Knotberken zijn bekend van tekeningen van Vincent van Gogh. Knotiepen stonden bij boerderijen in de Beemster. Het takhout werd gebruikt voor drainage in de zware klei.

Interessant voor de cultuurhistorie is de plaats waarop de knotbomen staan: die kan al lange tijd dezelfde zijn. Knotbomen werden bijvoorbeeld als markering van grenzen gebruikt. Voor grote delen van met name Laag Nederland is de knotboom een zeer kenmerkend landschapselement, met name als onderdeel van een knotbomenrij. Van een dubbele rij knotbomen in Hekendorp wordt beweerd dat die een functie had als touwbaan. Rijen knotwilgen komen nu ook vaak voor als wegbegeleidende beplanting.

Ecologische waarden en potenties

Behalve vlinders profiteren ook vogels als de steenuil, kerkuil, witte kwikstaart, holenduif en mezen van knotbomen. Vleermuizen kunnen in de holtes van knotbomen voorkomen. Eenden nestelen vaak in knotten, evenals steenuilen en soorten als spreeuw, ringmus en winterkoning. In de knot groeien vaak allerlei andere planten, struiken en boomsoorten, zoals de vlier, lijsterbes, meidoorn, bessenstruiken, braamsoorten, kamperfoelie, bitterzoet maar ook varens en mossen. Insecten die er op voorkomen zijn het wilgenhaantje, elzenhaantje en de wilgenvlinder. De laatste legt eitjes waar de beruchte wilgenhoutrups uit komt: een bruinrode pinkdikke rups die flinke gaten in het hout boort. Knoteiken kunnen het voorkomen van het vliegend hert en andere zeldzame keversoorten bevorderen.

De ecologische waarde van knotbomenrijen wordt vergroot doordat ze lijnvormige elementen zijn in soms boomarme landschappen. Ze kunnen daardoor een belangrijke verbindingslijn vormen voor allerlei dieren, zoals vleermuizen. In de uiterwaarden zoeken bij hoog water zoogdieren als egels, hazen, konijnen en zelfs dassen de ‘knotstoelen’ op om niet te verdrinken. Ze blijven daar soms dagen achtereen zitten.

Literatuur

  • Hurk, I. van den (1995), Knotbomen. Landschapsbeheer Nederland, Utrecht.
  • Dirkmaat, J. (2005), Nederland weer mooi; op weg naar een natuurrijk en idyllisch landschap. ANWB, Den Haag, i.s.m. Stichting Nederlands Cultuurlandschap.
  • Kreek, M. en Paul Minkjan. Het Knotbomenboek, KNNV, Zeist, 2010.

Websites en organisaties

  • Veel informatie over knotbomen is in te winnen bij de provinciale organisaties Landschapsbeheer, www.landschapsbeheer.nl.
Vragen, verbeteringen of opmerkingen?
U kunt op deze kennisbank reageren via het reactieformulier.

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 24 aug 2023 om 03:01.